Regeling premieheffing ziekenfondsverzekering zelfstandigen 2001

18 december 2000

Z/F-2139072

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op artikel 15a, zesde lid, van de Ziekenfondswet,

Besluit:

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet: de Ziekenfondswet;

b. de verzekerde: de verzekerde, bedoeld in artikel 3d, eerste lid, van de wet;

c. het premie-inkomen: het inkomen, bedoeld in artikel 3d, vierde, zevende en achtste lid, van de wet;

d. het heffingspercentage: het percentage dat naar tijdsevenredigheid is afgeleid van het premiepercentage, bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de wet, en op honderdsten naar beneden wordt afgerond.

2. Voor de toepassing van deze regeling wordt onder mogendheid mede verstaan de Nederlandse Antillen en Aruba.

Artikel 2

Indien de premieplicht ingevolge artikel 15a, eerste lid, van de wet eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt, wordt van hem premie geheven naar het heffingspercentage.

Artikel 3

Voor de premieheffing behoren niet tot het premie-inkomen:

a. uitkeringen ingevolge de sociale zekerheidswetgeving van een andere mogendheid die zijn onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake ziektekosten van die andere mogendheid;

b. ten aanzien van degene die verzekerd is en die tevens werkzaamheden verricht of heeft verricht buiten Nederland: het gedeelte van het premie-inkomen, waarop, ingevolge een internationale regeling inzake sociale zekerheid die tussen Nederland en een of meer andere mogendheden van kracht is, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is, of dat, bij gebreke van een internationale regeling, is onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake ziektekosten van een andere mogendheid;

c. ten aanzien van degene die niet is uitgezonderd van de volksverzekeringen op grond van artikel 13, eerste lid, onderdeel a, artikel 13, tweede lid, onderdeel c, artikel 13, derde lid, onderdeel a, artikel 13, vierde lid, onderdeel c, artikel 14, eerste lid, onderdeel a, artikel 15, eerste lid, onderdelen a, b en c, sub1o, of artikel 16, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 in verband met het verrichten van de in die artikelen bedoelde andere werkzaamheden: het belastbare loon uit de dienstbetrekking uit hoofde waarvan hij zou zijn uitgezonderd van de volksverzekeringen indien hij die andere werkzaamheden niet zou hebben verricht.

Artikel 4

1. Ten aanzien van de persoon die gedurende een gedeelte van het kalenderjaar niet premieplichtig is ingevolge artikel 15a, eerste lid, van de wet doch wel belastingplichtig is voor de inkomstenbelasting en op wie artikel 2 niet van toepassing is, wordt voor de premieheffing het premie-inkomen naar tijdsevenredigheid afgeleid van het premie-inkomen dat in aanmerking zou zijn genomen indien de premieplicht ingevolge artikel 15a, eerste lid, van de wet volledig zou zijn samengevallen met de belastingplicht.

2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt als premie-inkomen geen hoger bedrag in aanmerking genomen dan het premie-inkomen verminderd met het gedeelte daarvan waarop, ingevolge een internationale regeling inzake sociale zekerheid die tussen Nederland en een of meer andere mogendheden van kracht is, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is, of dat, bij gebreke van een internationale regeling, is onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake ziektekosten van een andere mogendheid.

Artikel 5

Indien het heffingspercentage of het premie-inkomen wordt bepaald door middel van tijdsevenredige vaststelling, wordt daarbij:

a. een kalenderjaar op 360 dagen gesteld;

b. een kalendermaand op 30 dagen gesteld;

c. de dag waarop het tijdvak aanvangt, als een gehele dag in aanmerking genomen;

d. de dag waarop het tijdvak eindigt, niet in aanmerking genomen.

Artikel 6

Voor de toepassing van artikel 15a, eerste lid, van de wet wordt de persoon die verzekerd is uit hoofde van werkzaamheden waarvan de opbrengst niet onderworpen is aan de inkomstenbelasting, geacht ook voor die opbrengst daaraan te zijn onderworpen. In dat geval wordt de opbrengst tot het premie-inkomen gerekend.

Artikel 7

De Regeling premieheffing ziekenfondsverzekering zelfstandigen in bijzondere gevallen wordt ingetrokken.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling premieheffing ziekenfondsverzekering zelfstandigen 2001.

Deze regeling zal met de toelichting en de daarbij behorende bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E. Borst-Eilers.

Toelichting

De onderhavige regeling strekt tot vervanging van de Regeling premieheffing ziekenfondsverzekering zelfstandigen in bijzondere gevallen (hierna: Regeling). Wijziging is noodzakelijk vanwege de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. In verband hiermee moesten de verwijzingen in de Regeling naar begrippen van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 worden aangepast aan de terminologie van de nieuwe belastingwetgeving. Het begrip bijzondere baten dat in de artikelen 1, onderdelen f en g, 2, tweede en derde lid, en 4, tweede, derde en vierde lid, van de Regeling was opgenomen, komt bijvoorbeeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 niet meer voor. De op de Wet op de inkomstenbelasting 1964 gebaseerde inkomensbegrippen komen op veel plaatsen in de toelichting en in de voorbeelden van de Regeling voor. Omdat bij een wijziging van de Regeling die toelichting en die voorbeelden vanaf 2001 niet meer begrijpelijk zijn en door het vervallen van een aantal bepalingen hele stukken van de toelichting vanaf 2001 niet meer relevant zijn, is ervoor gekozen om de Regeling in te trekken en een geheel nieuwe regeling te treffen. Het spreekt vanzelf dat de Regeling voor het verleden van belang blijft.

De premieheffing voor de verzekering van zelfstandigen ingevolge de Ziekenfondswet (hierna: Zfw) strekt zich uit over het inkomen, zoals dit begrip is gedefinieerd in artikel 3d, vierde, zevende en achtste lid, van de Zfw. Dit is de som van het belastbare inkomen uit werk en woning, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen, in de zin van de Wet inkomstenbelasting 2001. In verband met de overgang van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 naar de Wet inkomstenbelasting 2001 per 1 januari 2001 worden in de jaren 2001, 2002 en 2003 op die uitkomst correcties toegepast voor zowel de standaardeffecten als de niet-standaardeffecten en in de jaren 2004 en 2005 alleen voor de standaardeffecten. Bij de heffing wordt rekening gehouden met een maximum premie-inkomensgrens (artikel 15a, tweede lid, van de wet). Meestal zal de premieheffing zich probleemloos voltrekken door het volledig samenvallen van de premieplicht in de zin van artikel 15a, eerste lid, van de Zfw met de belastingplicht. Het voorgaande neemt niet weg dat de in de Zfw opgenomen bepalingen inzake de premieplicht, de maatstaf van premieheffing en het tarief, voor een aantal situaties nadere en zo nodig afwijkende regelgeving behoeven. De wet biedt hiertoe de mogelijkheid in artikel 15a, zesde lid.

Met name voor de situaties waarin de verzekering in de zin van artikel 3d, eerste lid, van de Zfw zich niet over een vol kalenderjaar uitstrekt of waarin sprake is van samenloop met een wettelijke regeling van een andere mogendheid, is een afwijkende regeling voor de premieheffing noodzakelijk. De onderhavige regeling strekt daartoe.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In dit artikel zijn enige definitiebepalingen opgenomen.

In het tweede lid van artikel 1 is aangegeven dat de Nederlandse Antillen en Aruba ook als mogendheid worden aangemerkt. Dit houdt verband met een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 28 september 1989, AAW/WAO 1985, B 264 (RSV 1990, nr. 103). In deze uitspraak oordeelde de Raad dat, gelet op het feit dat blijkens het statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden de Nederlandse Antillen (in 1985 nog Aruba omvattend) en Nederland deel uitmaken van één koninkrijk, alsmede gelet op de wijze waarop blijkens het statuut binnen het koninkrijk de onderlinge betrekkingen tussen beide landen en hun beider buitenlandse betrekkingen geregeld zijn, niet gezegd kan worden dat vanuit Nederland de Nederlandse Antillen als een andere mogendheid gezien kunnen worden. Om voor de toepassing van de onderhavige regeling een minder gunstige behandeling van de Nederlandse Antillen en Aruba te voorkomen worden deze landen van het koninkrijk als een mogendheid aangemerkt.

Artikel 2

De premieplicht voor de verzekering ingevolge artikel 3d, eerste lid, van de Zfw eindigt met ingang van de eerste dag van de maand waarin de verzekerde de leeftijd van 65 jaar bereikt. De premieplicht strekt zich in dat geval niet uit over een vol kalenderjaar. Om te voorkomen dat over het totaal aan inkomensbestanddelen premie verschuldigd zou zijn ingeval de premieplicht in de zin van artikel 15a, eerste lid, van de Zfw in de loop van het jaar eindigt, bevat artikel 2 regels voor de herleiding van het premiepercentage. Daarmee wordt, omwille van de praktische uitvoerbaarheid, aangesloten bij het systeem voor de premieheffing volksverzekeringen en de premieheffing Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (Waz). De herleiding vereist vaststelling van tijdvakken. Meestal zullen dat premietijdvakken zijn. In een aantal gevallen zal echter tevens een belastingtijdvak moeten worden vastgesteld. Dit is voor de juiste bepaling van de tijdsevenredigheid nodig wanneer de belastingplicht zich niet over het gehele jaar uitstrekt (bijvoorbeeld in geval van overlijden of emigratie van de verzekerde).

Voorbeelden:

1. Een verzekerde wordt op 16 juni 65 jaar. Hij is het gehele jaar belastingplichtig. Hij heeft een premie-inkomen van f 30.000.

Met ingang van 1 juni is de verzekerde als zelfstandige geen ziekenfondspremie meer verschuldigd. De herleiding van het premiepercentage verloopt aldus: 150/360 van 7,95% (premiepercentage in 2001)= 3,31%. De verschuldigde premie bedraagt: 3,31% over f 30.000, derhalve f 993.

2. Een verzekerde wordt op 16 juni 65 jaar en overlijdt op 14 oktober van dat jaar. Hij heeft een premie-inkomen van f 30.000.

Het belastingtijdvak bestaat in dit geval uit 283 dagen. Het premiepercentage wordt als volgt herleid: 150/283 van 7,95%= 4,21%. De verschuldigde premie bedraagt: 4,21% over f 30.000, derhalve f 1.263.

Artikel 3

In artikel 3 is bepaald dat voor de premieheffing ziekenfondsverzekering van zelfstandigen bepaalde inkomensbestanddelen niet tot het premie-inkomen worden gerekend. Dit doet zich voor bij samenloop met een wettelijke regeling van een andere mogendheid. Het betreft onder meer uitkeringen ingevolge de sociale zekerheidswetgeving van een andere mogendheid (artikel 3, onderdeel a) waaraan het recht op prestaties krachtens de wettelijke regeling inzake ziektekosten van die andere mogendheid is verbonden. Voorts is in artikel 3, onderdeel b, van deze regeling een voorziening getroffen voor situaties waarin al dan niet op grond van een internationale regeling inzake sociale zekerheid de sociale-verzekeringswetgeving van Nederland en die van een andere mogendheid tegelijk van toepassing zijn op in verschillende landen verrichte werkzaamheden. Ingeval twee wetgevingen tegelijk van toepassing zijn op grond van een internationale regeling (verdragssituaties), wordt voor vermindering van het premie-inkomen niet de eis gesteld dat het inkomen voor de werkzaamheden waarop niet de Nederlandse wetgeving van toepassing is, is onderworpen aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake ziektekosten van de andere mogendheid. Dit sluit aan bij artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de Regeling premieheffing Waz.

Voorbeelden:

1. Een inwoner van Nederland is het hele jaar in dienstbetrekking in Duitsland werkzaam en drijft tevens het hele jaar zowel in Nederland als in België als zelfstandige een onderneming. Op grond van artikel 14 quater, onderdeel b, van de Verordening (EEG) nr.1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen (PbEG L 149) (hierna: Verordening) is de Duitse wetgeving van toepassing op de werkzaamheden in dienstbetrekking in Duitsland en is de Nederlandse wetgeving van toepassing op de werkzaamheden als zelfstandige. Betrokkene voldoet aan de voorwaarden voor ziekenfondsverzekering als zelfstandige en is derhalve het hele jaar verzekerde voor de Zfw. Hij is het hele jaar premieplichtig in de zin van artikel 15a, eerste lid, van de Zfw. Het jaarpremie-inkomen Zfw omvat de belastbare winst uit de Nederlandse onderneming en uit de Belgische onderneming alsmede Duits loon. Het Duitse loon moet gelet op artikel 14 quater uit het premie-inkomen worden gehaald (geen onderworpenheidseis). Dit geschiedt met toepassing van artikel 3, onderdeel b, van deze regeling.

2. Een inwoner van Nederland, op wie de Verordening niet van toepassing is (bijvoorbeeld vanwege Japanse nationaliteit) en die als zelfstandige in Nederland en tevens in Oostenrijk werkzaam is: op grond van de aanwijsregels in het sociale zekerheidsverdrag met Oostenrijk zijn tegelijk de Nederlandse en de Oostenrijkse wetgeving van toepassing (er zijn geen samenloopregels voor zelfstandigen in genoemd verdrag). Voor de werkzaamheden als zelfstandige in Nederland is betrokkene het hele jaar verzekerd en premieplichtig voor de Nederlandse ziekenfondsverzekering. Gelet op het verdrag moet de winst uit de Oostenrijkse onderneming worden geëlimineerd uit het jaarpremie-inkomen met toepassing van artikel 3, onderdeel b, van onderhavige regeling (geen onderworpenheidseis).

Bij gebreke van een internationale regeling (niet-verdragssituaties) geldt wel de eis dat het buitenlandse inkomen aan premieheffing onderworpen is om voor de premieheffing ziekenfondsverzekering buiten beschouwing te blijven (onderworpenheidseis). Met deze voorziening wordt dubbele premieheffing voorkomen.

Voorbeeld:

Buitenlands loon dat is onderworpen aan een wettelijke regeling inzake ziektekosten: een inwoner van Nederland die het hele jaar een onderneming in Nederland heeft (en het hele jaar verzekerd is ingevolge de Zfw indien wordt voldaan aan de voorwaarden) en tevens een deel van het jaar als werknemer werkzaam is in een niet-verdragsland (Polen) of in een verdragsland waarvan het verdrag voor die werknemer niet van toepassing is vanwege zijn nationaliteit: het buitenlands loon maakt deel uit van het premie-inkomen als zelfstandige. Met toepassing van artikel 3, onderdeel b, van onderhavige regeling wordt het premie-inkomen met het buitenlandse loon verminderd indien dat loon reeds aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling inzake ziektekosten van die andere mogendheid is onderworpen.

In dit verband wordt nog uitdrukkelijk opgemerkt dat onder niet-verdragssituaties (`bij gebreke van een internationale regeling'; zie ook artikel 4, tweede lid) niet alleen wordt verstaan de situatie dat er geen verdrag met het desbetreffende land bestaat, maar ook de situatie dat er wel een verdrag bestaat met het betrokken land, maar de aanwijsregels van dat verdrag inzake de toepasselijke sociale wetgeving niet van toepassing zijn (bijvoorbeeld omdat er geen aanwijsregels voor zelfstandigen in het verdrag zijn opgenomen of omdat, zoals in het voorbeeld hiervoor, een verdrag niet van toepassing is vanwege de nationaliteit). Voor deze beide situaties geldt de onderworpenheidseis.

Voor buitenlands loon in verdragssituaties geldt geen onderworpenheidseis als er in het verdrag wel een aanwijsregel is voor werkzaamheden als zelfstandige en een aanwijsregel voor werkzaamheden in loondienst maar in het verdrag geen samenloopregeling voor werkzaamheden als zelfstandige en werkzaamheden in loondienst is opgenomen. Bilaterale verdragen bevatten veelal geen samenloopregels voor deze situatie.

Artikel 3, onderdeel c, van deze regeling is bedoeld voor diplomatieke of consulaire personeelsleden van een buitenlandse mogendheid, die naast hun werkzaamheden in diplomatieke of consulaire dienst nog werkzaamheden verrichten als zelfstandige in de zin van de Zfw. Op grond van artikel 3d, eerste lid, van de Zfw in samenhang met artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Waz en artikel 3 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden Waz zijn deze personen, voorzover het gaat om hun werkzaamheden in diplomatieke of consulaire dienst, uitgezonderd van de Zfw, maar niet voor hun werkzaamheden als zelfstandige. Om te bereiken dat er geen premie ziekenfondsverzekering wordt geheven over het salaris dat ze ontvangen als diplomatiek of consulair personeelslid, wordt hun premie-inkomen verminderd met dit salaris.

De bepaling is van overeenkomstige toepassing op ambtenaren van in Nederland gevestigde internationale organisaties, zoals Eurocontrol, ESA/ESTEC, Europees Octrooibureau, op de gevolmachtigde Ministers van de Nederlandse Antillen en van Aruba en de hun toegevoegde ambtenaren alsmede op buitenlandse ambtenaren die voor hun land werkzaam zijn in Nederland en niet vallen onder de al genoemde groepen.

Artikel 4

Naast de situatie waarin de premieplicht niet gelijk loopt aan de belastingplicht wanneer de verzekerde in de loop van het kalenderjaar de 65-jarige leeftijd bereikt en waarvoor artikel 2 een voorziening biedt, kunnen zich andere gevallen voordoen waarbij de premieplicht (in de zin van artikel 15a, eerste lid, van de Zfw) zich niet uitstrekt over de gehele periode van de belastingplicht. Dit kan zich voordoen indien de verzekeringsplicht in de loop van het heffingstijdvak is geëindigd, bijvoorbeeld wanneer de verzekerde in de loop van het kalenderjaar als zelfstandige in het buitenland is gaan werken.

Bij toepassing van artikel 4 wordt het premie-inkomen afgeleid van het (over een langere periode vastgestelde) inkomen dat als maatstaf zou hebben gegolden als de premieplicht volledig zou zijn samengevallen met de belastingplicht. De afleiding van het premie-inkomen vindt in beginsel plaats naar tijdsevenredigheid, mede aan de hand van de rekenregels van artikel 5 van deze regeling.

In het tweede lid is in aanvulling op de tijdsevenredige methode een aftrekmethode opgenomen voor gevallen waarin de verzekerde in een belastingjaar is onderworpen aan de wetgeving van een andere mogendheid op grond van een internationale regeling inzake sociale zekerheid (bijvoorbeeld de Verordening). In dat geval is het niet van belang of er ook sprake is van onderworpenheid aan premieheffing krachtens een wettelijke regeling van die andere mogendheid inzake ziektekosten.

Wanneer evenwel een internationale regeling inzake sociale zekerheid ontbreekt (zie toelichting bij artikel 3 voor het antwoord op de vraag welke situaties hieronder worden verstaan), wordt als voorwaarde voor de toepassing van de aftrekmethode gesteld dat het desbetreffende inkomensbestanddeel is onderworpen aan premieheffing krachtens de wettelijke regeling van een andere staat inzake ziektekosten.

Voorbeelden:

1. Een inwoner van Nederland die als werknemer het hele jaar in Nederland verzekerd en premieplichtig is voor de Zfw, het eerste halfjaar een onderneming heeft in Nederland en het tweede halfjaar een onderneming heeft in België: op grond van artikel 14 quater, onderdeel b, van de Verordening is in het tweede halfjaar de Nederlandse wetgeving van toepassing voor werkzaamheden als werknemer en is de Belgische wetgeving van toepassing voor de werkzaamheden als zelfstandige in België. Betrokkene is het hele jaar in Nederland verzekerd voor de Zfw. Hij is het hele jaar premieplichtig in de zin van artikel 15 Zfw. Het eerste halfjaar is hij tevens premieplichtig in de zin van artikel 15a Zfw. Het jaarpremie-inkomen Zfw omvat belastbare winst uit zowel de Nederlandse (eerste halfjaar) als de Belgische (tweede halfjaar) onderneming, alsmede loon: er wordt voldaan aan de inkomensgrens van f 42.000 (in 2001). De belastbare winst uit de Belgische onderneming moet, gelet op artikel 14 quater, uit het jaarpremie-inkomen worden geëlimineerd. Dit geschiedt met toepassing van de tijdsevenredige herleiding van het jaarpremie-inkomen van artikel 4 van deze regeling. In deze situatie is artikel 4 en niet artikel 3 van deze regeling van toepassing, omdat weliswaar het hele jaar premieplicht voor de Zfw bestaat, maar slechts een halfjaar premieplicht in de zin van artikel 15a, eerste lid, van de Zfw. Het belastingtijdvak en het premietijdvak als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, van de Zfw vallen dus niet samen. De Zfw-premie over het loon kan op grond van artikel 15a, vierde lid, van de Zfw worden verrekend met de op aanslag te betalen premies Zfw.

2. Een inwoner van België die als werknemer het hele jaar in Nederland verzekerd en premieplichtig is voor de Zfw (Belgische grensarbeider), het hele jaar een onderneming in Nederland heeft en in het tweede halfjaar ook in België een onderneming heeft: op grond van artikel 14 quater, onderdeel b, van de Verordening is in het tweede halfjaar de Nederlandse wetgeving van toepassing voor de werkzaamheden als werknemer en is de Belgische wetgeving van toepassing voor de werkzaamheden als zelfstandige in België en Nederland. Betrokkene is het hele jaar in Nederland verzekerd en premieplichtig voor de Zfw. Het premietijdvak in de zin van artikel 15a, eerste lid, van de Zfw is echter beperkt tot het eerste halfjaar, terwijl het belastingtijdvak een heel jaar omvat. Het jaarpremie-inkomen Zfw omvat de belastbare winst uit de Nederlandse onderneming en het belastbare loon ter zake van het in Nederland verrichten van arbeid. Er wordt voldaan aan de inkomensgrens van f 42.000 (in 2001). De winst uit de Belgische onderneming maakt geen deel uit van het belastbare inkomen uit werk en woning/premie-inkomen. De belastbare winst uit de Nederlandse onderneming van het tweede halfjaar moet, gelet op artikel 14 quater, worden geëlimineerd uit het jaarpremie-inkomen met toepassing van de tijdsevenredige herleiding van het jaarpremie-inkomen van artikel 4 van deze regeling. De Zfw-premies over het loon kunnen worden verrekend met de op aanslag te betalen premie Zfw.

Artikel 5

Artikel 5 bevat rekenregels voor de tijdsevenredige afleidingen. Ten behoeve van een tijdsevenredige vaststelling van het heffingspercentage of het premie-inkomen is bepaald dat een kalenderjaar op 360 dagen en een kalendermaand op 30 dagen wordt gesteld. Voorts dat daarbij de dag waarop het tijdvak aanvangt, als een gehele dag wordt geteld en de dag waarop het tijdvak eindigt, niet in aanmerking wordt genomen. De bepaling komt inhoudelijk overeen met artikel 8 van de Regeling premieheffing Waz.

Artikel 6

Tenslotte is een nadere regeling nodig voor de uitzonderlijke situatie waarin er wel verzekeringsplicht doch geen belastingplicht bestaat. Dit zal in de regel gaan om personen die, naar de omstandigheden beoordeeld, niet in Nederland wonen (of geacht kunnen worden te wonen). Bij gebreke van belastingplicht dient voor de premieheffing een eigen maatstaf van heffing te worden gecreëerd. Artikel 6 bepaalt voor die situatie dat de opbrengst van werkzaamheden uit hoofde waarvan betrokkene verzekerd is zonder ter zake van die opbrengst belastingplichtig te zijn, fictief tot het premie-inkomen wordt gerekend. Deze bepaling is mutatis mutandis overgenomen van artikel 9 van de Regeling premieheffing Waz.

Bij deze toelichting is een bijlage gevoegd waarin in een schematisch overzicht voor een aantal situaties is aangegeven welke bepalingen van toepassing zijn.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst Eilers.

Bijlage

Situaties belastingplicht en ziekenfondsverzekering volgens nationale Nederlandse wetgeving (ziekenfondsverzekering per 1-1-2001 op basis van de Ziekenfondswet en het Besluit beperking kring verzekerden Ziekenfondswet)

Naar boven