Vergoedingenregeling leden bestuur College bouw ziekenhuisvoorzieningen

12 december 2000

Z/PB-2135917

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 2a, zevende lid, van de Wet ziekenhuisvoorzieningen,

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. het College: het College bouw ziekenhuisvoorzieningen;

c. het besluit: het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984.

Artikel 2

De leden van het College ontvangen een vaste vergoeding. De leden van door het College ingestelde commissies ontvangen een vergoeding per vergadering.

Artikel 3

1. De voorzitter van het College ontvangt een vaste vergoeding, die gelijk is aan de bezoldiging van een Directeur-Generaal van departementen van Algemeen bestuur op grond van bijlage A van het besluit en is afgestemd op een arbeidsduur van gemiddeld 3 dagen per week.

2. De voorzitter van het College heeft aanspraak op een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering. De bepalingen van het besluit betreffende de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering zijn van overeenkomstige toepassing. Indien in afwijking van het besluit voor de sector Rijk een andere regeling wordt overeengekomen, is de laatste regeling van overeenkomstige toepassing.

3. De voorzitter van het College heeft aanspraak op een tegemoetkoming voor het afsluiten van een particuliere ziektekostenverzekering overeenkomstig het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel en op vergoeding van redelijkerwijs uit hoofde van zijn functie te maken kosten.

Artikel 4

1. Elk lid van het College, niet zijnde de voorzitter, ontvangt een vaste vergoeding, die gelijk is aan de bezoldiging van een Directeur-Generaal van departementen van Algemeen bestuur op grond van bijlage A van het besluit en is afgestemd op een arbeidsduur van gemiddeld 1 dag per week.

2. Indien een in het eerste lid bedoeld lid met een bijzondere taak wordt belast waardoor de in het eerste lid bedoelde arbeidsduur wordt overtroffen, kan de vaste vergoeding, rekening houdend met de gemiddelde extra arbeidsduur, worden afgestemd op een arbeidsduur van maximaal gemiddeld 2 dagen per week.

3. Een in het eerste lid bedoeld lid heeft aanspraak op vergoeding van redelijkerwijs uit hoofde van zijn functie te maken kosten.

Artikel 5

1. De leden van door het College ingestelde commissies, niet zijnde leden van het College, ontvangen voor het bijwonen van vergaderingen per dagdeel waarin wordt vergaderd, een vergoeding overeenkomstig hetgeen in het Vergoedingenbesluit adviescolleges is bepaald ten aanzien van de leden, niet zijnde de voorzitter.

2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder dagdeel verstaan de delen van de dag waarvan het eerste aanvangt op het tijdstip van aanvang van de eerste bijgewoonde vergadering en het tweede en derde aanvangen nadat vanaf dat tijdstip vijf respectievelijk tien uren zijn verstreken.

3. In afwijking van het eerste lid kan het College ten behoeve van leden van een commissie een hogere vergoeding vaststellen. Deze vergoeding behoeft vooraf de toestemming van de Minister.

Artikel 6

1. Indien de som van de vaste vergoeding en andere inkomsten die een voorzitter of een ander lid van het College ontvangt uit hoofde van het vervullen van een of meer functies waaraan bezoldiging uit een openbare kas of uit een van overheidswege gesubsidieerde kas is verbonden, per maand meer bedraagt dan de bezoldiging van respectievelijk een minister of een staatssecretaris, wordt de vaste vergoeding verminderd met dat meerdere.

2. Van het genieten van inkomsten die leiden tot de toepasselijkheid van het eerste lid, doet het betrokken lid terstond mededeling aan het College.

Artikel 7

1. De vergoeding bedoeld in artikel 5 wordt, ingeval het lid gebruik maakt van een eigen vervoermiddel en zijn woonhuis is gelegen in een gemeente die meer dan 10 kilometer is verwijderd van de gemeente waarin de vergadering wordt gehouden, vermeerderd met een vergoeding voor elke afgelegde kilometer. Deze vergoeding is gebaseerd op het Reisbesluit binnenland.

2. De vergoeding bedoeld in artikel 5 wordt, ingeval het lid gebruik maakt van een openbaar vervoermiddel en zijn woonhuis is gelegen in een gemeente die meer dan 10 kilometer is verwijderd van de gemeente waarin de vergadering wordt gehouden, vermeerderd met:

a. de kosten voor een retourbiljet (1e klasse) van het gebruikte openbaar vervoer;

b. de gemaakte kosten voor plaatselijk vervoer in de gemeente, waarin de vergadering wordt gehouden.

Artikel 8

1. Indien een lid van het College tussentijds wordt ontslagen, anders dan op eigen verzoek en anders dan als gevolg van eigen schuld of toedoen, heeft deze aanspraak op een uitkering ten laste van het College. De uitkering wordt toegekend voor een periode gelijk aan het tijdvak waarin betrokkene zonder onderbreking als lid van het College benoemd is geweest, doch niet langer dan tot het einde van de voorziene benoemingstermijn of, indien eerder, tot de betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt of komt te overlijden. De uitkering bedraagt gedurende het eerste jaar 80% en vervolgens 70% van de als lid van het College genoten vaste vergoeding. De inkomsten die betrokkene geniet uit of in verband met arbeid of bedrijf en die niet reeds werden genoten voor het ontslag worden met de uitkering verrekend.

2. Indien een lid van het College niet wordt herbenoemd na afloop van de benoemingstermijn heeft deze geen aanspraak op een eenmalige of periodieke uitkering, in welke vorm dan ook, ten laste van het College of de Staat.

Artikel 9

Ten aanzien van degene die op 1 januari 2000 voorzitter is van het College geldt dat eerder met de Minister overeengekomen tot die datum nog bestaande rechtspositie-afspraken zullen worden gerespecteerd. Deze afspraken gelden voor de duur van de benoeming.

Artikel 10

In bijzondere gevallen en op verzoek van het lid van het College, kan de Minister:

a. in afwijking van het gestelde in de artikelen 2, 3 en 4 in plaats van een vaste vergoeding een schadeloosstelling toekennen, waarvan de hoogte is gerelateerd aan de hoogte van de vaste vergoeding;

dan wel

b. artikel 6, eerste lid, buiten toepassing verklaren.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Vergoedingenregeling voor de leden van het bestuur van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2000.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,E. Borst-Eilers.

Toelichting

Algemeen

Met de inwerkingtreding van de wet van 27 maart 1999 tot wijziging van de Ziekenfondswet, de Wet tarieven gezondheidszorg en de Wet ziekenhuisvoorzieningen in verband met wijzigingen in de taak, samenstelling en werkwijze van de in die wetten geregelde bestuursorganen, alsmede wijziging van andere wetten in verband daarmee (uitvoeringsorganen volksgezondheid) (Stb. 1999, 185) is geregeld dat de vergoedingen ten behoeve van de leden van het bestuur van het College bouw ziekenhuisvoorzieningen (CBZ) en van de leden van de door het bestuur van het CBZ ingestelde commissies door de Minister worden vastgesteld. Hoewel leden van het bestuur van het CBZ, ingevolge artikel 1 van de Ambtenarenwet, ambtenaren zijn, is op grond van artikel 2 van die wet het materiële ambtenarenrecht op hen niet van toepassing. Met de onderhavige regeling is de rechtspositie afzonderlijk vastgelegd waarbij zoveel mogelijk aansluiting is gezocht bij de rechtspositie geldend voor de sector burgerlijk rijkspersoneel. Ten behoeve van de leden van het bestuur van het CBZ voorziet de regeling in een vaste vergoeding die is gerelateerd aan de bezoldiging van een Directeur-Generaal van departementen van Algemeen bestuur op grond van bijlage A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 (BBRA). Per 1 januari 2000 bedraagt deze op full time-basis f 16.273,- per maand. De onkostenvergoedingen voor de commissieleden van het CBZ, per dagdeel dat wordt vergaderd, zijn in overeenstemming met het op grond van de Kaderwet adviescolleges vastgestelde Vergoedingenbesluit adviescolleges (Stb. 1996, 583). Per 1 januari 2000 bedraagt deze onkostenvergoeding f 420,-.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Bij het bepalen van de hoogte van de vaste vergoeding van de voorzitter is rekening gehouden met een tijdsbesteding van 3 dagen per week. De voorzitter ontvangt naast de vaste vergoeding een vakantie-uitkering en een eindejaarsuitkering overeenkomstig het Bezoldigingsbesluit BBRA en een tegemoetkoming voor het afsluiten van een particuliere ziektekostenverzekering overeenkomstig het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel. Indien bij algemene maatregel van bestuur voor de sector Rijk rechtspositionele aanspraken zijn vastgelegd die afwijken van het BBRA, worden de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde afwijkende afspraken overeenkomstig toegepast. Tot slot heeft de voorzitter recht op vergoeding van redelijkerwijs uit hoofde van zijn functie te maken kosten, waaronder reiskosten. Deze onkostenvergoeding kan, binnen het geldende fiscale regime, worden vastgesteld op een vast bedrag per maand.

Artikel 4

Voor de overige leden van het bestuur van het CBZ is voorzien in een vaste vergoeding, die is afgestemd op een tijdsbesteding van 1 dag per week. Bij het bepalen van deze tijdsbesteding is ermee rekening gehouden dat het bestuur gemiddeld eenmaal per maand vergadert, dat een lid van het bestuur per maand gemiddeld aan een of twee vergaderingen van een commissie deelneemt, dat leden van het bestuur worden betrokken bij ad hoc dossiers en dat deze leden contacten onderhouden met de directie van het CBZ.

Indien een lid van het bestuur met een bijzondere taak wordt belast waardoor dat lid structureel meer dan 1 dag per week besteedt aan het bestuurswerk, kan op initiatief van het bestuur de vaste vergoeding worden afgestemd op een tijdsbesteding die overeenkomt met meer dan 1 dag per week, tot een maximum van 2 dagen per week. Tot slot hebben de leden van het bestuur recht op vergoeding van redelijkerwijs uit hoofde van hun functie te maken kosten, waaronder reiskosten. Deze onkostenvergoeding kan, binnen het geldende fiscale regime, worden vastgesteld op een vast bedrag per maand.

Artikel 5

De vergoeding van commissieleden van het CBZ is in overeenstemming met hetgeen daaromtrent is geregeld voor leden van adviescolleges in de zin van de Kaderwet adviescolleges. Deze vergoeding bedraagt per dagdeel per vergadering per 1 januari 2000 f 420,-. Indien de op grond van deze regeling vastgestelde vacatievergoeding voor commissieleden een verantwoorde samenstelling van een commissie onmogelijk maakt, kan met de betrokken commissieleden een hogere vergoeding worden overeengekomen.

Artikel 6

De reden van deze anti-cumulatiebepaling, die overeenstemt met hetgeen hieromtrent is geregeld voor leden van adviescolleges in de zin van de Kaderwet adviescolleges, is het uitgangspunt dat binnen de sfeer van de overheid aan personen geen hogere bezoldiging wordt toegekend dan de bezoldiging die ingevolge de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen geldt in de topstructuur bij een volledige betrekking (maximum per 1 januari 2000 f 18.510,-). Het CBZ past de anti-cumulatiebepaling toe en vermindert de vaste vergoeding tot het ingevolge dit artikel toepasselijke bedrag. Bij de toepassing van dit artikel gaat het CBZ in beginsel uit van de door het betrokken lid verstrekte gegevens over de ten laste van de openbare of van overheidswege gesubsidieerde kas komende vergoedingen. Om die reden is in het tweede lid van dit artikel een mededelingsplicht opgenomen.

Artikel 7

De vergoeding voor het gebruik van een eigen vervoermiddel bedraagt per 1 januari 2000 per kilometer f 0,60. Per openbaar vervoer kan 1e klasse worden gereisd.

Artikel 8

Indien een lid van het bestuur van het CBZ tussentijds onvrijwillig wordt ontslagen heeft deze aanspraak op een wachtgelduitkering. Met de wachtgeldbepaling is aansluiting gezocht bij de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Indien een lid van het bestuur van het CBZ niet wordt herbenoemd bestaat geen aanspraak op een eenmalige of periodieke uitkering of een zogenoemde `gouden handdruk'. Deze bepaling doorkruist evenwel niet eventuele vergelijkbare aanspraken uit voorgaande dienstbetrekkingen.

Artikel 10

Van bijzondere gevallen is bijvoorbeeld sprake indien de op grond van deze regeling vastgestelde vaste vergoeding voor leden van het bestuur van het CBZ, of het gestelde in artikel 6, eerste lid, een verantwoorde samenstelling van het bestuur onmogelijk maakt. Met het betrokken lid kan worden overeengekomen dat een schadeloosstelling wordt verstrekt, dan wel artikel 6, eerste lid niet van toepassing is. De schadeloosstelling bedraagt niet meer dan de gebruikelijke vaste vergoeding.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers.

Naar boven