Instellingsbesluit tijdelijke evaluatiecommissie AWT

1 december 2000

OWB/AI/2000/45604

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken,

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepaling

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

b. AWT: de Adviesraad voor het wetenschaps- en technologiebeleid;

c. de commissie: de tijdelijke evaluatiecommissie AWT.

Artikel 2 Benaming

Er is een evaluatiecommissie AWT.

Artikel 3 Taakopdracht met betrekking tot de adviestaak van de AWT.

1. De commissie heeft tot taak een oordeel te geven over:

a. de effecten van de adviezen van de AWT in de periode van 1 januari 1997 tot en met 1 juli 2000;

b. de factoren die de effectiviteit van de advisering hebben bevorderd dan wel belemmerd;

c. de mate waarin de positie en de relaties van de raad met andere actoren in het wetenschaps- en technologiebeleid, in het bijzonder de overheid, adequaat zijn geregeld;

d. de vraag of aan de aanbevelingen van de vorige evaluatiecommissie (1995, commissie-Cohen), in voldoende mate, uitvoering is gegeven.

2. In aanvulling op de in het eerste lid genoemde taken, dient de commissie een oordeel te geven over de volgende aspecten in relatie tot de adviestaak:

a. de kwaliteit van de adviezen van de AWT. Daarbij dient onder meer aandacht te worden besteed aan de volgende aspecten: of de analyse goed is, of men kennis van het beleidsterrein heeft, of de adviezen analytisch goed onderbouwd zijn, of deze helder zijn, of de beleidsmatige formulering adequaat is en de adviezen overtuigingskracht bezitten, en of zij rekening houden met hetgeen op de beleidsagenda's van de overheid (politiek bestuurlijke context) en van andere actoren in het wetenschaps- en technologiebeleid staat;

b. de toereikendheid van de samenstelling, de organisatie en de werkwijze van raad en bureau van de AWT;

c. de communicatie in diverse fasen van advisering over de adviezen, met de overheid en andere actoren op het terrein van wetenschap en technologie;

d. de invloed van de adviezen op het door de overheid, universiteiten en onderzoekinstellingen gevoerde beleid.

Artikel 4 Taakopdracht met betrekking tot de verkenningentaak van de AWT

1. Met betrekking tot de verkenningentaak wordt de commissie gevraagd een oordeel te geven over de effecten van de uitgevoerde verkenningenagenda. Het gaat hierbij niet alleen over de afzonderlijke verkenningen maar ook over de `zichtbaarheid' en de `impact' van het verkenningenproces als geheel. Nagegaan dient te worden in hoeverre de AWT aan deze taak vorm en inhoud heeft gegeven.

2. In aanvulling op de in het eerste lid genoemde taak, dient de commissie de volgende aspecten in relatie tot de verkenningentaak een oordeel te geven over:

a. de kwaliteit van de verkenningen. Dit betreft niet alleen het beoordelen van het eindresultaat (de verkenningenrapporten) van de AWT, maar ook van de gehanteerde werkwijze van de AWT bij de voorbereiding van de verkenningen en de mate waarin tijdens het verkenningenproces belangstelling en draagvlak is opgebouwd bij onderzoeksorganisaties, mede met het oog op de implementatie van deze resultaten. Tevens dient te worden onderzocht of er belangstelling bij de politiek is gewekt voor de verkenningen als geheel;

b. het effect van de door de AWT gegenereerde agenda van verkenningen voor respectievelijk bedrijfsleven, departementen enerzijds en onderzoeksorganisaties en universiteiten anderzijds;

c. de mogelijkheden om de invloed van verkenningen, het gebruik van verkenningen en het belang bij verkenningen bij zowel departementen, het bedrijfsleven als bij onderzoeksorganisaties, universiteiten en de politiek te vergroten.

3. De commissie wordt gevraagd om, gelet op de uitkomsten van de evaluatievragen, een oordeel te geven over de toekomstige vormgeving van de adviesfunctie en het verkenningenproces. In het bijzonder gaat het dan om de vraag in welke mate de positie en de relaties van de AWT met andere relevante actoren (onderzoeksorganisaties, bedrijfsleven, departementen, andere verkenningenorganisaties, en met name de sectorraden) adequaat zijn geregeld.

Artikel 5 Samenstelling

1. De commissie bestaat uit een voorzitter en drie andere leden.

2. De voorzitter en de andere leden worden door de minister benoemd. Zij kunnen door de minister worden geschorst en ontslagen. De commissie kan uit haar midden een plaatsvervangend voorzitter aanwijzen.

3. Als leden van de commissie worden benoemd:

a. dr. K.L.L.M. Dittrich, voorzitter van het College van Bestuur van de Universiteit van Maastricht, voorzitter;

b. prof. dr. A.F.J. van Raan, hoogleraar kwantitatieve wetenschapsstudies, directeur Centrum voor Wetenschap en Technologie Studies, Universiteit Leiden, lid;

c. dr. A.J. Sistermans, voorzitter van de Raad van Bestuur van Origin, oud-directeur Research and Development bij Akzo Nobel, lid;

d. dr. F. Colson, eerste opdrachthouder wetenschaps- en innovatiebeleid in Vlaanderen, lid.

Artikel 6 Inrichting, werkplan, begroting

1. De commissie richt haar werkwijze naar eigen inzicht in en bepaalt daarbij zelf de wijze van besluitvorming.

2. De commissie regelt zelf dat zij wordt bijgestaan door een onafhankelijk secretariaat en eventueel door externe deskundigen.

3. De commissie zorgt voor een werkplan en een begroting die de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Economische Zaken worden toegezonden.

4. De commissie voert, naast bestudering van relevante informatie, tevens gesprekken met relevante instellingen en partijen, die betrokken zijn bij de adviestaak van de AWT en de verkenningentaak van de AWT.

Artikel 7 Vergoedingen

1. De leden van de commissie, voorzover geen ambtenaar, ontvangen vacatiegelden alsmede een vergoeding voor de reis- en verblijfskosten volgens de bestaande rijksregelingen, voorzover niet uit andere hoofde een vergoeding van deze kosten worden verleend.

2. De overige kosten van de commissie, voorzover goedgekeurd, komen voor rekening van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en van het Ministerie van Economische Zaken. Deze kosten dienen vooraf ter goedkeuring aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en de Minister van Economische Zaken worden te voorgelegd.

Artikel 8 Informatieplicht

De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 9 Deadline

1. De commissie brengt haar eindrapport voor 31 maart 2001 uit aan de minister. Indien de commissie het nodig acht, brengt zij een tussenrapportage uit.

2. Indien onvoorziene omstandigheden naar de mening van de commissie in de weg staan aan het tijdig uitbrengen van een deugdelijk eindrapport, dan stelt de commissie de minister daarvan onverwijld op de hoogte.

3. De minister beslist over de eventuele verlenging van de termijn als bedoeld in het eerste lid en brengt de commissie schriftelijk van zijn besluit op de hoogte.

Artikel 10 Archiefoverdracht

Na beëindiging van de werkzaamheden draagt de commissie het archief over aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Artikel 11

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 december 2000.

2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 juni 2001.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit tijdelijke evaluatiecommissie AWT.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,L.M.L.H.A. Hermans.

Toelichting

De Kaderwet Adviescolleges schrijft een zelfevaluatie voor in het jaar 2000 van de Adviesraad voor het wetenschaps- en technologiebeleid (AWT).

In navolging van de externe evaluatie van de AWT in 1995, uitgevoerd door de Evaluatie Commissie AWT onder leiding van prof. mr. M.J. Cohen (commissie-Cohen) heeft de overheid wederom besloten een externe evaluatie van de AWT te doen uitvoeren.

Niet alleen is het opportuun om het adviesstelsel van de AWT onder de loep te nemen, ook is dit het juiste moment om tevens naar de verkenningentaak van de AWT te kijken. Daarbij dient rekening te worden gehouden met het feit dat de AWT pas sinds januari 1997 de verkenningentaak heeft toegewezen gekregen.

Reeds in het Wetenschapsbudget 2000, `Wie oogsten wil, moet zaaien', is vermeld dat de AWT, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de sectorraden, en andere organisaties zoals de Stichting Toekomstbeeld der Techniek (STT) zich bezighouden met verkenningen. Op nationaal niveau is het zaak te voorkomen dat in het Nederlandse onderzoeksbestel als geheel belangrijke gaten vallen. Daarom is transparantie en bundeling van het pluriforme geheel van verkenningen nodig.

De resultaten van de evaluatie zullen naar verwachting gegevens leveren, die nodig zijn om een beeld te krijgen van het toekomstige advies- en verkenningenstelsel.

Naar boven