Programma Transportpreventie (2e tender)

Programma als bedoeld in artikel 2 van de Subsidieregeling milieu- en energie-efficiency in het goederenvervoer (Stcrt.1996, nr. 206)

24 november 2000

Nr. DGG/J-00/006659

Directoraat-Generaal Goederenvervoer

1. Inleiding

Het programma Transportpreventie is een programma als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling milieu- en energie-efficiency in het goederenvervoer (SMEG). De bepalingen van de SMEG zijn van toepassing op de indiening en behandeling van de in het kader van dit programma in te dienen aanvragen, welke bepalingen op enige specifieke onderdelen in dit programma nader uitgewerkt zijn.

Het programma Transportpreventie is gericht op de in het Structuurschema Verkeer en Vervoer II, Trans-port in Balans, het Nationaal Milieu-beleidsplan 3 en de Nota Milieu en Economie geformuleerde doelstelling van de regering om de milieubelasting door het goederenvervoer in de periode tot het jaar 2010 aanzienlijk te beperken.

Door de economische groei is het goederenvervoer fors gestegen en zal naar verwachting ook blijven toenemen. Dit leidt tot negatieve effecten voor het milieu, bijvoorbeeld in de vorm van uitstoot van CO2 en NOx en tot een toename van het ruimtebeslag en de congestie. Op diverse manieren is geprobeerd om deze negatieve effecten te beperken of te verminderen. Hoewel deze beleidslijnen succes hebben opgeleverd is er toch behoefte aan nieuwe manieren om deze doelstellingen te bereiken.

Transportpreventie onderscheidt zich van al eerder ingezette beleidslijnen doordat het zich richt op het beperken van het goederenvervoer zelf. Binnen transportpreventie wordt gekeken naar de mogelijkheden voor beperking van de behoefte aan vervoer (beperking van tonkilometers) zonder de economische groei te belemmeren. Het gaat daarbij om aanpassingen in het product of het productieproces, zodat er minder behoefte is aan vervoer. Er is dus sprake van aanpak bij de bron. Het betreft hier geen projecten op het gebied van logistieke efficiency.

De doelstellingen van het programma zijn:

· Het krijgen van vernieuwende voorbeelden en daarmee stimuleren van een sterker bewustzijn voor het begrip transportpreventie bij producenten en verladers.

· Reductie van de milieubelasting door het goederenvervoer.

· Het krijgen van informatie voor het Ministerie van Verkeer en Waterstaat over kansen voor beleid op het gebied van transportpreventie.

De belangrijkste doelgroepen van dit programma zijn producenten en verladers.

Ten behoeve van transportpreventie kunnen twee clusters van mogelijke maatregelen worden onderscheiden:

· Beperken van te verplaatsen volume en/of gewicht

Hieronder kunnen, onder andere, projecten vallen die zich richten op het verminderen van de verplaatsing van lucht en water, het herontwerpen van producten door het gebruik van lichtere materialen of het gebruik van elektronische ladingdragers.

· Beperken van de afstand van de te vervoeren goederen

Hieronder kunnen, onder andere, projecten vallen die zich richten op merkonafhankelijke productie of een andere organisatie van de productie van half- en eindproducten, waardoor transportafstanden tussen de verschillende productielocaties worden verkort.

In de Staatscourant kan gedurende de looptijd van het programma melding worden gemaakt van uitsluiting van een van bovengenoemde clusters.

Het programma Transportpreventie kent een looptijd van vier jaar (van 2000 tot en met 2003) en wordt opgedeeld in afzonderlijke tenders. Dit betreft de tweede tender.

In dit programma wordt verstaan onder:

· De Minister: de Minister van Verkeer en Waterstaat.

· Een samenwerkingsverband: een geen rechtspersoonlijkheid bezittend verband, bestaande uit ten minste twee natuurlijke personen of rechtspersonen, waarvan ten minste één een onderneming in stand houdt, niet zijnde een samenwerkingsverband waarvan de deelnemers te beschouwen zijn als behorend tot eenzelfde onderneming.

· Een brancheorganisatie: een niet-publiekrechtelijke rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, die blijkens zijn statuten als doel heeft het behartigen van de belangen van ondernemers die behoren tot eenzelfde bedrijfstak, of een samenhangend deel daarvan en die niet bedrijfsmatig werkzaam is.

· Een groep: een economische eenheid waarin organisatorisch zijn verbonden:

1. een natuurlijk persoon of privaatrechtelijk rechtspersoon, die direct of indirect:

- meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

- volledig aansprakelijk vennoot is van, of

- overwegende zeggenschap heeft over één of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

2. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen.

2. Projecten

Voor subsidiëring op grond van dit programma komen in aanmerking:

a. een rechtspersoon die een project uitvoert;

b. een onderneming, niet zijnde een rechtspersoon, die als zodanig staat ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel en die een project uitvoert;

c. een samenwerkingsverband dat een project uitvoert;

d. een brancheorganisatie die een project uitvoert.

De projecten worden voor eigen rekening en risico uitgevoerd. In het geval van een samenwerkingsverband worden de projecten voor eigen rekening en risico van elke deelnemer aan dit verband uitgevoerd. De subsidieaanvrager dient in Nederland te zijn gevestigd.

Voor subsidiëring komen uitsluitend in aanmerking transportpreventieprojecten in de zin van:

1 Haalbaarheidsprojecten Een haalbaarheidsproject is een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit een analyse en een beoordeling van de mogelijkheden om ten behoeve van een rechtspersoon, een onderneming, een branche, keten of cluster van ondernemingen transportpreventie in te voeren. De maximale projectduur bedraagt één jaar.

2 Demonstratieprojecten Een demonstratieproject is een samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het (laten) maken én uitvoeren van een concreet implementatieplan voor het invoeren van transportpreventiemaatregelen, alsmede de daarmee samenhangende activiteiten die gericht zijn op het demonstreren van de voorzieningen en de resultaten. Het gaat om de daadwerkelijke toepassing en het demonstreren van de resultaten van de toepassing. De maximale projectduur bedraagt twee jaar.

3 Kennisoverdrachtprojecten Een kennisoverdrachtproject is een samenhangend geheel van activiteiten, gericht op het overdragen van kennis en informatie op het terrein van transportpreventie. Het gaat om voorlichtingsprojecten over transportpreventie waarbij een branche, cluster, keten of ander samenwerkingsverband systematisch wordt gewezen op de mogelijkheden van transportpreventie aan de hand van concrete voorbeelden en methodieken (bijvoorbeeld door de ontwikkeling van een transportpreventiescan). Een kennisoverdrachtsproject kan alleen worden uitgevoerd door een brancheorganisatie of een samenwerkingsverband. De maximale projectduur bedraagt twee jaar.

De uitvoering van het transportpreventieproject wordt binnen drie maanden na de beslissing op de aanvraag gestart. Van de hierboven genoemde termijnen kan alleen afgeweken worden na voorafgaande schriftelijke toestemming van de Minister.

3. Programmabeheerder

Het agentschap van het Ministerie van Economische Zaken `Senter' is aangewezen als programmabeheerder als bedoeld in artikel 1 onder b van de SMEG en is door de Minister gemandateerd om dit programma uit te voeren.

4. Aanvragen

Subsidieaanvragen in het kader van de tweede tender van het programma kunnen vanaf het moment van inwerkingtreding tot uiterlijk 28 februari 2001 worden ingediend bij: Senter, Postbus 30732, 2500 GS Den Haag.

Aanvragen die niet tijdig ontvangen zijn, worden niet in behandeling genomen.

De subsidieaanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een aanvraagformulier dat bij Senter verkrijgbaar is. Ook nadere informatie over dit programma is verkrijgbaar bij Senter. Naast een plan van aanpak, hierna toegelicht, dienen ook alle overige bescheiden genoemd in het aanvraagformulier mede te worden opgestuurd.

Het plan van aanpak ten aanzien van elk van de drie soorten projecten bevat in ieder geval de hieronder bedoelde informatie.

· de achtergrond van het project;

· het doel van het project;

· de doelgroep van het project;

· de beschrijving en de aanpak van het project;

· de projectfasering en de fasering van de gemaakte kosten en een prognose van de kasgelden;

· een uitgewerkte projectbegroting;

· uitwerking van de beoordelingscriteria.

5. Behandeling van en beslissing op aanvragen

De Minister beslist afwijzend op een aanvraag:

· indien deze niet voldoet aan de in de SMEG en dit programma genoemde criteria;

· indien hij het onaannemelijk acht dat het project binnen de in het plan van aanpak gestelde termijn kan worden uitgevoerd;

· indien op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen het project al is gestart;

· indien deze valt onder één van de afwijzingsgronden van artikel 10 onder b tot en met g van de SMEG. Deze gronden zijn:

`...

b. in geval van een demonstratieproject, indien het project niet ook voor anderen dan de aanvrager rendabele toepassingsmogelijkheden biedt;

c. indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

d. indien gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaats vinden;

e. indien de aanvrager in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolle-dige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zou hebben geleid;

f. indien de aanvrager failliet is verklaard of aan hem surséance van be-taling is verleend, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

g. indien de aanvrager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hem met inbegrip van de subsidie voldoende financiële middelen ter beschikking staan om het project uit te voeren.'

De Commissie Transportpreventie (hierna: de Commissie) adviseert de Minister over de aanvragen die niet zijn afgewezen. De Minister kan de Commissie desgewenst verzoeken ook op overige zaken betreffende dit programma, met inbegrip van de hierboven genoemde afwijzingsgronden, te adviseren.

De Commissie bestaat, naast de voorzitter, uit twee tot zes personen. De samenstelling is gepubliceerd in de Staatscourant. De voorzitter en de leden zijn voor een termijn van vier jaar benoemd. Ze zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.

Een lid van de Commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van het advies indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag. Overigens stelt de Commissie haar eigen werkwijze vast. De Minister kan waarnemers aanwijzen die het recht hebben de vergaderingen van de Commissie bij te wonen, en voorziet in het secretariaat van de Commissie.

In afwijking van artikel 8, lid 2 van de SMEG worden de aanvragen niet behandeld in volgorde van binnenkomst, maar op basis van een tendersysteem. De Commissie toetst de aanvragen die voldoen aan de criteria van de SMEG en van dit programma in eerste instantie aan de mate van innovativiteit van het project. Een project dient een nieuw idee of een nieuwe technologie in het kader van transportpreventie te omvatten. De aanvragen die voldoen aan de innovativiteitseis worden zodanig gerangschikt dat een project hoger wordt gerangschikt naarmate het meer voldoet aan de volgende criteria:

a. Effect van het project op het milieu. Het betreft de mate waarin een vermindering optreedt van de uitstoot van CO2 en NOx door reductie van tonkilometers als gevolg van het project en de wijze waarop dit aannemelijk wordt gemaakt (meetmethode).

b. De mate van innovativiteit van het project.

c. Slaagkans van het project. Toetsing vindt plaats op de volgende onderdelen:

· Technische haalbaarheid. Indien er sprake is van een (proef)project met een zeker technisch gehalte in de maatregelen gaat het om de mate waarin de voorgestelde technologische maatregelen in de ogen van de Commissie haalbaar zijn.

· Organisatorische haalbaarheid. Het gaat om de vraag of de aanvrager in staat wordt geacht om het projectvoorstel organisatorisch ten uitvoer te brengen.

· Economische haalbaarheid. Het gaat om de vraag of de aanvrager financieel in staat is het project uit te voeren.

d. De mate waarin de projectresultaten elders in de markt toegepast kunnen worden. Hierbij gaat het om de representativiteit van het desbetreffende bedrijf of samenwerkingsverband met betrekking tot tonkilometerreductie.

Bij het opstellen van de rangschikking wegen alle genoemde criteria even zwaar.

De Commissie brengt advies uit over het geheel van alle door de Minister niet afgewezen aanvragen en adviseert de Minister subsidie te verlenen in volgorde van rangschikking.

De Commissie adviseert negatief over aanvragen die niet voldoen aan de innovativiteitseis. De Minister zal het advies van de Commissie volgen, tenzij hij van mening is dat het advies niet zorgvuldig tot stand is gekomen, dan wel in strijd is met de SMEG of dit programma. De Minister zal in de regel dan ook subsidie verlenen, beginnend bij de hoogst gerangschikte aanvraag tot dat het subsidieplafond is bereikt.

De Minister neemt een beslissing op de aanvragen voor 1 juni 2001.

6. Subsidiabele kosten

a. Haalbaarheidsprojecten

Als projectkosten voor haalbaarheidsprojecten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het haalbaarheidsproject toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door een subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:

1. loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van het betrokken personeel, exclusief volledige winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met het wettelijke dan wel op de grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1600 productieve uren per jaar;

2. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;

3. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies en onderzoeksactiviteiten, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;

4. een opslag voor algemene kosten, groot 30% van de onder 1. bedoelde kosten.

b. Demonstratieprojecten

Als projectkosten voor demonstratieprojecten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het demonstratieproject toe te rekenen, na indiening van de aanvraag door een subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:

1. loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van het betrokken personeel, exclusief volledige winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met het wettelijke dan wel op de grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1600 productieve uren per jaar;

2. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen, gebaseerd op historische aanschafprijzen, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;

3. de kosten van aangeschafte machines en apparatuur, met dien verstande dat wordt uitgegaan van de aan het samenwerkingsproject toe te rekenen leasetermijnen, met uitzondering van financieringskosten, of afschrijvingstermijnen, berekend op basis van de historische aanschafwaarde exclusief winstopslag bij transacties binnen een groep, een lineaire afschrijvingsmethode en een levensduur van vijf jaar;

4. kosten van nieuw te bouwen gebouwen, dan wel aan te kopen gebouwen, voor zover deze noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het project en gedurende de uitvoering van het project uitsluitend dienstbaar zijn aan het project. Voor het bepalen van de subsidiabele kosten van deze gebouwen wordt de voorgenomen projectduur afgezet tegen de afschrijvingstermijn. De hieruit volgende verhouding is het deel van de totale bouwkosten, dan wel aankoopkosten, dat als subsidiabele projectkosten wordt gezien. Hierbij wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van 20 jaar;

5. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies en andere rechtstreeks aan het project toe te rekenen activiteiten met inbegrip van voor het project noodzakelijke, rechtstreeks aan het project toe te rekenen kosten betreffende aangekochte technische kennis en octrooien, exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;

6. een opslag voor algemene kosten, groot 30% van de onder 1. bedoelde kosten.

c. Kennisoverdrachtprojecten

Als projectkosten voor kennisoverdrachtprojecten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het kennisoverdrachtproject toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door een subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:

1. loonkosten, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van het betrokken personeel, exclusief volledige winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met het wettelijke dan wel op de grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, en van 1600 productieve uren per jaar;

2. aan derden verschuldigde kosten ter zake van studies en onderzoeksactiviteiten en van gehuurd materieel, zaalhuur, e.d., exclusief winstopslagen bij transacties binnen een groep;

3. een opslag voor algemene kosten, groot 30% van de onder 1. bedoelde kosten.

d. Alle projecten

Voor alle projecten geldt dat de kosten in aanmerking worden genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt deze omzetbelasting niet kan verrekenen met door hem af te dragen omzetbelasting.

7. Subsidiebedragen

Per deelproject gelden de volgende percentages:

a. Haalbaarheidsprojecten

Rechtspersonen en ondernemingen, niet zijnde een rechtspersoon, die als zodanig staan ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel: 75% van de subsidiabele projectkosten, met een subsidiemaximum van f 60.000,-.

Samenwerkingsverbanden en brancheorganisaties: 75% van de subsidiabele projectkosten, met een subsidiemaximum van f 150.000,-.

Indien de aanvrager een kleine of middelgrote onderneming betreft in de zin van de Communautaire Kaderregeling KMO van 23 juli 1996 (PbEG C 213), of, indien het gehele samenwerkingsverband bestaat uit louter kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van genoemde Kaderregeling, kan het percentage tot 85%worden verhoogd, voor zover de subsidiemaxima van respectievelijk f 60.000,- en f 150.000,- niet worden overschreden.

b. Demonstratieprojecten

Rechtspersonen, ondernemingen niet zijnde een rechtspersoon die als zodanig staan ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel, samenwerkingsverbanden en brancheorganisaties: 25% van de subsidiabele projectkosten, met een subsidiemaximum van f 350.000,-.

Indien de aanvrager een kleine of middelgrote onderneming betreft in de zin van de Communautaire Kaderregeling KMO van 23 juli 1996 (PbEG C 213), of, indien het gehele samenwerkingsverband bestaat uit louter kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van genoemde Kaderregeling, kan het percentage tot 35% worden verhoogd, voor zover het subsidiemaximum van f 350.000,- niet wordt overschreden.

c. Kennisoverdrachtprojecten

Samenwerkingsverbanden en brancheorganisaties: 90% van de subsidiabele projectkosten, met een maximum van f 250.000,-. Indien het gehele samenwerkingsverband bestaat uit louter kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van de Communautaire Kaderregeling KMO van 23 juli 1996 (PbEG C 213), kan het percentage tot 100% worden verhoogd, voor zover het subsidiemaximum van f 250.000,- niet wordt overschreden.

Indien ter zake van het project of een deel daarvan reeds door een ander bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt, dat het totaal van subsidiebedragen niet meer bedraagt dan de hierboven in de overeenkomende gevallen genoemde percentages.

De Minister wijst subsidieaanvragen af voorzover door verstrekking van de gevraagde subsidie het subsidieplafond zou worden overschreden.

8. Subsidieplafond

Het subsidieplafond voor de tweede tender van het programma bedraagt f 3.000.000,-.

9. Rapportages, voorschotten en eindafrekening

Ten opzichte van de SMEG gelden de volgende afwijkende regels met betrekking tot rapportages, voorschotten en declaraties:

1. Van het bedrag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder d van de SMEG, kan maximaal 80% bij wijze van voorschot worden verleend op basis van kasprognoses voor de totale duur van het project, voor zover de in enig begrotingsjaar beschikbare kasruimte dit toelaat.

Ten aanzien van voorschotten ten behoeve van haalbaarheids-, demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten gelden de volgende termijnen en percentages:

Haalbaarheidsprojecten: Het verzoek om uitbetaling van maximaal 50% van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag moet binnen 2 maanden na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening worden ingediend bij de programmabeheerder.

Demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten: Het verzoek om uitbetaling van maximaal 50% van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag moet binnen 2 maanden na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening worden ingediend bij de programmabeheerder. Het verzoek betreffende de uitbetaling van maximaal 30% van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag moet binnen de termijn van 12 tot 15 maanden na ontvangst van de beschikking tot subsidieverlening worden ingediend bij de programmabeheerder.

Verzoeken om uitbetaling van de hierboven genoemde voorschotten moeten schriftelijk worden ingediend met gebruikmaking van een bij de programmabeheerder verkrijgbaar formulier. Het verzoek gaat vergezeld van alle bescheiden die blijkens de beschikking tot subsidieverlening met het verzoek moeten worden meegezonden. Uitbetaling van (delen van) het voorschot wordt geweigerd indien de hiervoor bedoelde bescheiden ontbreken.

Uitbetaling van het tweede deel van het voorschot bij demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten is slechts mogelijk indien de subsidieontvanger kan aantonen dat op moment van indiening van het verzoek minimaal 50% van de geprognotiseerde projectkosten reeds is gemaakt.

2. De subsidieontvanger brengt na afloop van een periode van zes maanden schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het demonstratie- of kennisoverdrachtproject. Tevens dient de subsidieontvanger een declaratie in, waaruit de daadwerkelijke gemaakte en betaalde kosten blijken.

3. Binnen één maand na afloop van de uitvoering van het haalbaarheidsproject dient de subsidieontvanger een eindrapportage in die betrekking heeft op het haalbaarheidsproject, alsmede een einddeclaratie met accountantsverklaring conform het controleprotocol dat door de programmabeheerder wordt verstrekt.

4. Binnen drie maanden na afloop van de uitvoering van het demonstratie- of kennisoverdrachtproject dient de subsidieontvanger een eindrapportage in die betrekking heeft op het demonstratie- en/of kennisoverdrachtproject, alsmede een einddeclaratie met accountantsverklaring conform het controleprotocol dat door de programmabeheerder wordt verstrekt.

10. Inwerkingtreding

Dit programma treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Naar boven