Reglement van orde arrondissementsrechtbank te Utrecht

1. Voor de afdoening van zaken worden de leden van de rechtbank ingedeeld in drie sectoren: handels- en familierecht, strafrecht en bestuursrecht. In de sectoren worden enkelvoudige en meervoudige kamers gevormd en bezet voor de behandeling van burgerlijke zaken, strafzaken en bestuursrechtelijke zaken (waaronder vreemdelingenzaken, ambtenarenzaken en zaken als bedoeld in artikel 1 van de Beroepswet).

2. De rechtbank neemt uiterlijk op 30 september van elk jaar een besluit omtrent de wijze waarop in het daaropvolgend kalenderjaar de sectoren zullen zijn samengesteld en in de sectoren de kamers (enkelvoudige en meervoudige) zullen worden gevormd en bezet; daarbij worden tevens de rechters-commissarissen, belast met de behandeling van strafzaken, aangewezen. De president doet daartoe voorstellen.

3. Bij het vormen en bezetten van de kamers geldt - met inachtneming van het bij de wet bepaalde - het algemene uitgangspunt, dat elk jaar zoveel enkelvoudige en meervoudige kamers zullen worden gevormd en bezet als nodig zal worden geoordeeld.

4. Voor de behandeling van burgerlijke zaken geldt voorts:

a. in de sector handels- en familierecht zal een enkelvoudige kamer worden gevormd en bezet voor de behandeling van alle rolzaken (art. 288a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering);

b. in de sector handels- en familierecht worden kamers gevormd en bezet voor de behandeling van strafzaken, waarvan de burgerlijke rechter kennisneemt;

c. in de sector handels- en familierecht wordt ten minste één enkelvoudige kamer gevormd en bezet voor de behandeling van kinderzaken.

5. Voor de behandeling van strafzaken geldt voorts:

a. in de sector strafrecht worden meervoudige kamers gevormd en bezet voor de behandeling van zaken als bedoeld in het Besluit Buitengewoon Strafrecht;

b. in de sector strafrecht wordt ten minste één enkelvoudige kamer gevormd en bezet voor de behandeling van economische delicten.

6. Het lid van de rechtbank, dat verhinderd is aan een zitting deel te nemen of zijn werkzaamheden buiten de zitting niet kan verrichten, geeft daarvan zo spoedig mogelijk kennis aan de president of aan degene, die daartoe door de president is aangewezen. De president geeft van zijn eigen verhindering kennis aan degene, die door hem als zijn plaatsvervanger is aangewezen.

7. De griffie zal met inachtneming van de in art. 68 Reglement 1 vermelde uitzonderingen in ieder geval geopend zijn van 08.30 uur tot 17.00 uur.

8. Dit reglement treedt in werking op 1 januari 2001 of op de veertiende dag na publicatie in de Nederlandse Staatscourant indien deze publicatie na 18 december 2000 plaatsvindt.

Vastgesteld door de rechtbankvergadering op 20 oktober 2000.

H.N. Brouwer, president.
J.J.H. Butselaar, directeur beheer gerechten.

Naar boven