Subsidieregeling zaaiprojecten life sciences

7 september 2000

Nr. WJZ 00051085

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. universiteit: een onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

b. onderzoeksinstelling: een in de bij deze regeling behorende bijlage 1 vermelde instelling;

c. life sciences: het op innovatieve wijze toepassen van de mogelijkheden van organismen, celculturen, delen van cellen of delen van organismen ten behoeve van industriële productie en daarmee verband houdende diensten, alsmede de productie van daarop betrekking hebbende hard- en software;

d. zaaiproject: een samenhangend geheel van activiteiten, bestaande uit een analyse en een beoordeling van de technische en economische mogelijkheden voor het door een onderzoeker met behulp van resultaten van reeds eerder verricht fundamenteel onderzoek voor eigen rekening en risico opzetten van een onderneming op het terrein van life sciences, met inbegrip van het eventueel daarvoor benodigde industrieel onderzoek, resulterend in een ondernemingsplan;

e. onderzoeker: een natuurlijk persoon in dienst van een universiteit of onderzoeksinstelling, die zich bezig houdt met fundamenteel onderzoek op het terrein van life sciences;

f. fundamenteel onderzoek: het uitbreiden van de algemene wetenschappelijke en technische kennis, zonder industriële of commerciële doelstellingen;

g. industrieel onderzoek: het opdoen van nieuwe kennis met het doel deze te gebruiken bij de ontwikkeling van nieuwe producten, processen of diensten of om bestaande producten, processen of diensten aanmerkelijk te verbeteren.

Artikel 2

1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een universiteit of een onderzoeksinstelling die voor eigen rekening en risico door een onderzoeker een zaaiproject laat uitvoeren.

2. Geen subsidie wordt verstrekt indien voor het zaaiproject reeds door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt.

Artikel 3

1. De subsidie bedraagt 100 procent van de projectkosten, doch niet meer dan f 400.000,00.

2. Bij de toepassing van het eerste lid worden de bijdragen van derden met betrekking tot de projectkosten, anders dan bedoeld in artikel 2, tweede lid, op de projectkosten in mindering gebracht.

Artikel 4

1. Als projectkosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de volgende rechtstreeks aan de uitvoering van het zaaiproject toe te rekenen, na de indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten:

a. loonkosten van de onderzoeker, met dien verstande dat wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het bruto jaarloon bij een volledige dienstbetrekking volgens de kolommen 3, 4 en 13 van de loonstaat van de onderzoeker, exclusief volledig winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke dan wel de op grond van een individuele of collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten, tot een maximum van f 130.000,00 per jaar bij een volledige dienstbetrekking;

b. kosten van verbruikte materialen en hulpmiddelen;

c. aan derden verschuldigde kosten ter zake van advies, scholing en begeleiding van de onderzoeker.

2. De kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt, omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

Artikel 5

1. Er is een Adviescommissie zaaiprojecten life sciences, die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om een subsidie op grond van deze regeling.

2. De commissie bestaat uit een voorzitter en ten minste twee en ten hoogste zes andere leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken.

3. De voorzitter en de leden worden door de minister voor een termijn van ten hoogste drie jaar benoemd. Zij zijn te allen tijde opnieuw benoembaar.

4. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

5. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

6. De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.

7. In het secretariaat van de commissie wordt door de minister voorzien.

8. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Economische Zaken. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie opgeborgen in het archief van dat ministerie.

9. De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

10. De commissie stelt jaarlijks voor 1 april een verslag op van haar werkzaamheden in het afgelopen kalenderjaar. Op verzoek van de minister, maar ten minste elk tweede jaar, stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar taakvervulling. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden aan de minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

Artikel 6

1. De minister stelt ieder begrotingsjaar bij ministeriële regeling een subsidieplafond vast voor het in dat jaar verlenen van subsidies op grond van deze regeling.

2. Voor het in 2000 en 2001 verlenen van subsidies is in totaal f 3.000.000,00 beschikbaar.

§ 2. Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 7

1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

2. De aanvraag gaat vergezeld van een projectplan en een begroting voor het zaaiproject, een met het oog op de uitvoering van het zaaiproject gesloten overeenkomst tussen de aanvrager en de betrokken onderzoeker, alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

3. De in het tweede lid bedoelde overeenkomst regelt in ieder geval:

a. onder welke voorwaarden de onderzoeker na afloop van het zaaiproject de beschikking krijgt over rechten van intellectuele eigendom die berusten bij de aanvrager met betrekking tot de resultaten van het fundamenteel onderzoek, bedoeld in artikel 1, onder d, en van het zaaiproject;

b. de verhouding tussen het aantal uren dat de onderzoeker per jaar aan het zaaiproject en aan overige activiteiten in dienst van de aanvrager besteedt.

Artikel 8

De minister geeft een beschikking binnen zestien weken na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zestien weken kan worden gegeven, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking tegemoet kan worden gezien.

Artikel 9

1. De minister wint omtrent een aanvraag het advies in van de Adviescommissie zaaiprojecten life sciences.

2. De commissie geeft aan de minister in ieder geval een negatief advies:

a. indien de aanvraag niet voldoet aan deze regeling;

b. indien zij het onaannemelijk acht dat het zaaiproject binnen twee jaar na de dagtekening van de beschikking tot subsidieverlening kan worden voltooid;

c. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokken onderzoeker de capaciteiten heeft om het zaaiproject naar behoren uit te voeren;

d. indien onvoldoende vertrouwen bestaat dat het zaaiproject zal leiden tot een levensvatbare onderneming op het terrein van life sciences.

Artikel 10

1. De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien de commissie een negatief advies heeft uitgebracht.

2. De minister kan, indien vooralsnog onvoldoende vertrouwen bestaat in de technische of economische mogelijkheden voor het opzetten van een onderneming als bedoeld in artikel 1, onder d, de aanvraag gedeeltelijk afwijzen, met dien verstande dat subsidie wordt verleend ter zake van projectkosten, verbonden aan de uitvoering van een eerste fase van het project, gedurende een in de beschikking tot subsidieverlening te vermelden periode.

3. De minister kan afwijken van het eerste lid, indien een advies van de commissie in strijd is met deze regeling dan wel niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen.

Artikel 11

De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

§ 3. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 12

Op de subsidieontvanger rusten de in de artikelen 13, 14, 15 en 16 opgenomen verplichtingen. De verplichtingen gelden tot de dag waarop de subsidie wordt vastgesteld.

Artikel 13

1. De subsidieontvanger voert het zaaiproject uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft, en voltooit het uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen, of het stopzetten van het zaaiproject.

2. Het zaaiproject wordt in Nederland uitgevoerd, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor gedeeltelijke uitvoering buiten Nederland.

Artikel 14

1. De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle projectkosten kunnen worden afgelezen, gespecificeerd overeenkomstig de in artikel 4 onderscheiden kostensoorten, met dien verstande dat ter zake van de loonkosten uit de in artikel 7, tweede lid, bedoelde overeenkomst het aantal door de onderzoeker aan het zaaiproject te besteden uren dient te kunnen worden afgeleid.

2. De subsidieontvanger doet onverwijld mededeling aan de minister van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan hem of tot faillietverklaring van hem.

Artikel 15

1. De subsidieontvanger brengt steeds na afloop van een periode van zes maanden aan de minister schriftelijk verslag uit omtrent de uitvoering van het zaaiproject, met inbegrip van een vergelijking van die uitvoering met het projectplan en de bij de subsidieverlening vermelde raming van de projectkosten.

2. De subsidieontvanger dient zijn aanvraag tot subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop het zaaiproject ingevolge artikel 13, eerste lid, moet zijn uitgevoerd.

3. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier, dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 3.

4. De aanvraag gaat vergezeld van een eindverslag omtrent de uitvoering en de resultaten van het zaaiproject, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 16

1. De subsidieontvanger draagt, onverminderd het bepaalde in artikel 7, derde lid, onder a, en behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister, ten behoeve van het zaaiproject zorg voor:

a. de tenaamstelling op eigen naam en de verwerving van rechten van intellectuele eigendom op de resultaten van het fundamenteel onderzoek, bedoeld in artikel 1, onder d, en van het zaaiproject, die daarvoor in aanmerking komen;

b. de instandhouding van de onder a bedoelde rechten;

c. de instandhouding van andere voor de uitvoering van het zaaiproject van belang zijnde en door de uitvoering van het zaaiproject opgedane kennis.

Artikel 17

De minister kan aan een ontheffing als bedoeld in de artikelen 13 en 16 voorschriften verbinden.

§ 4. Verhogingen

Artikel 18

1. De minister kan op aanvraag van de subsidieontvanger subsidie verlenen, zodanig dat het bedrag van een eerder ter zake van een zaaiproject verleende subsidie wordt verhoogd tot maximaal het bedrag als bedoeld in artikel 3, eerste lid, indien een eerdere aanvraag om verlening van een subsidie ter zake van het zaaiproject gedeeltelijk is afgewezen op grond van artikel 10, tweede lid.

2. Van overeenkomstige toepassing zijn de artikelen 8, 9, 10, eerste en derde lid, en 11.

§ 5. Voorschotten

Artikel 19

1. Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, kunnen op aanvraag van de subsidieontvanger door de minister voorschotten worden verstrekt.

2. Een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde projectkosten, voorzover deze nog niet eerder bij de verstrekking van een voorschot in aanmerking zijn genomen. In totaal zal het bedrag aan voorschotten niet groter zijn dan 80 procent van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

3. Een voorschot wordt slechts verstrekt, indien het bedrag aan voorschot ten minste f 10.000,00 bedraagt.

Artikel 20

1. Een aanvraag wordt ingediend gelijktijdig met het uitbrengen van een verslag als bedoeld in artikel 15, eerste lid.

2. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van het origineel van een ondertekend formulier dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 4.

Artikel 21

De minister kan afwijzend beschikken op een aanvraag, indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen.

§ 6. Subsidievaststelling

Artikel 22

De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt de minister de betrokkene daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 23

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 24

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling zaaiprojecten life sciences.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen 2 tot en met 4, die ter inzage worden gelegd1. Van deze terinzagelegging zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

's-Gravenhage, 7 september 2000.
De Minister van Economische Zaken,A. Jorritsma-Lebbink.

1 De terinzagelegging geschiedt bij de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO), Laan van Nieuw Oost Indië 131, Den Haag.

Bijlage 1

1. de Nederlandse organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek TNO;

2. de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek;

3. de Stichting Top-Instituut Voedselwetenschappen;

4. de Vereniging Het Nederlands Kanker Instituut;

5. de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen;

6. de Stichting Dutch Polymer Institute;

7. de Stichting Energieonderzoek Centrum Nederland;

8. de Stichting Grondmechanica Delft.

Toelichting

Algemeen

De onderhavige regeling vormt een onderdeel van het Actieplan Life Sciences, dat de Minister van Economische Zaken bij brief van 26 mei 1999 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft gestuurd (Kamerstukken II 1998/1999, 25 518, nr. 17). In dit actieplan zijn vijf actielijnen aangekondigd die het cluster life sciences in Nederland en, meer specifiek, het aantal startende ondernemingen in dit veld moeten vergroten.

Specifieke doelstelling van de onderhavige regeling is te bevorderen dat onderzoekers, die in dienst zijn van Nederlandse universiteiten of van mede met publieke middelen gefinancierde onderzoeksinstellingen, nieuwe ondernemingen op het terrein van life sciences in Nederland starten. Veelal ontbreken bij kennisinstellingen en onderzoekers kennis, ervaring en middelen om na het afronden van wetenschappelijk onderzoek die activiteiten te verrichten die noodzakelijk zijn ter voorbereiding van het starten van een zelfstandige onderneming. Deze voorbereidende activiteiten kunnen bijvoorbeeld bestaan uit aanvullend technisch onderzoek dat nodig is om de wetenschappelijke onderzoeksresultaten te kunnen vertalen naar een concreet product, onderzoek met betrekking tot de aspecten van kennisbescherming of het inwinnen van advies omtrent de wijze waarop een onderneming het beste vorm kan krijgen. Door de subsidieverstrekking worden bij kennisinstellingen werkzame onderzoekers gestimuleerd tot het verrichten van die voorbereidende werkzaamheden en tot het opstellen van een onderbouwd ondernemingsplan op grond waarvan zij een onderneming kunnen oprichten en waarmee zij ook kapitaal van externe financiers kunnen aantrekken. Door het verstrekken van subsidie aan de kennisinstellingen worden niet alleen de onderzoekers maar ook de kennisinstellingen zelf geprikkeld tot het actief meewerken aan het vercommercialiseren van wetenschappelijke kennis. De kennisinstelling dient als werkgever van de onderzoeker zorg te dragen voor de beschikbaarstelling van de benodigde faciliteiten en voor de reguliere wetenschappelijke ondersteuning.

Wanneer de onderzoeker daadwerkelijk overgaat tot het oprichten van een onderneming, kan hij vervolgens, mits hij voldoet aan de gestelde voorwaarden, gebruik maken van de overige faciliteiten van het Actieplan Life Sciences: de incubators voor life sciences starters, de met behulp van het apparatenfonds aangeschafte onderzoeksapparatuur en het startfonds.

De onderhavige regeling is gebaseerd op de Kaderwet EZ-subsidies en wordt namens de Minister van Economische Zaken uitgevoerd door de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO). Bij NWO zijn ook de formulieren, bedoeld in de artikelen 7, 15 en 20 verkrijgbaar.

Artikelen

Artikel 1

Het begrip life sciences omvat de toepassingsgebieden van innovatieve biotechnologische methoden zoals geneesmiddelen, diagnostica, detectiemethoden, productie van chemicaliën, milieutechnologie en de voedingsmiddelenindustrie. Bij de productie van hard- en software moet met name worden gedacht aan het gebied van de bio-informatica. Onder de definitie van life sciences vallen niet de toepassing van klassieke veredelingsmethoden voor planten en dieren in de primaire landbouw, bosbouw of visserij, omdat daarbij geen sprake is van innovatieve toepassing, gericht op industriële productie.

Bij zaaiprojecten gaat het om het in kaart brengen van zowel de technische als de economische mogelijkheden voor het opzetten van een onderneming op het terrein van life sciences. In veel gevallen zal in het kader van deze analyse door middel van industrieel onderzoek ook nog een vertaalslag gemaakt moeten worden van het fundamenteel onderzoek naar de toepassingsmogelijkheden. De analyse moet uitmonden in een ondernemingsplan. Het zaaiproject moet voortborduren op reeds eerder verricht fundamenteel onderzoek. Het verrichten van fundamenteel onderzoek zelf komt niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2

Dit artikel bevat, tezamen met de in artikel 9, tweede lid, genoemde gronden voor een negatief advies en de afwijzingsgrond van artikel 10, de criteria voor het verstrekken van subsidie. Centraal in de criteria staat dat het moet gaan om een project in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle in de van toepassing zijnde definities van artikel 1 opgenomen elementen.

Een project moet worden uitgevoerd door een onderzoeker die in dienst is van de universiteit of de onderzoeksinstelling die de subsidie aanvraagt. De subsidie wordt verstrekt aan de kennisinstelling als werkgever van de betrokken onderzoeker. Het indienen van de aanvraag om subsidie vergt derhalve intensief overleg tussen de kennisinstelling en de desbetreffende onderzoeker. Enerzijds moet de onderzoeker de intentie hebben om ondernemer te worden. Anderzijds moet de kennisinstelling bereid zijn om de onderzoeker daarbij behulpzaam te zijn en de voor de uitvoering van het project benodigde tijd en faciliteiten ter beschikking te stellen. De aanvraag zal ook door de onderzoeker voor akkoord moeten worden getekend.

Het is mogelijk dat een project op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kan komen. Dat kan een regeling van een ander ministerie zijn, maar ook binnen het stimuleringsinstrumentarium van het Ministerie van Economische Zaken is het wellicht niet uitgesloten. Ook is het mogelijk dat voor een project reeds door een ander bestuursorgaan dan een minister subsidie is verstrekt, zoals bijvoorbeeld door NWO in het kader van haar eigen Stigon-programma, dat is gericht op het stimuleren van ondernemerschap op farmaceutisch gebied. Omdat ik het ongewenst acht dat ten behoeve van één project een beroep kan worden gedaan op meerdere subsidie-instrumenten, is erin voorzien dat slechts op grond van één faciliteit subsidie wordt verstrekt.

Artikel 3

Subsidie zal worden verleend voor de kosten van activiteiten die worden gemaakt na de indiening van de aanvraag. Daarbij wordt het bedrag van de subsidie niet vermeld, maar wel - met een verwijzing naar de onderhavige regeling - de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld. Na afloop van de activiteiten wordt het bedrag van de subsidie vastgesteld.

Ingevolge het tweede lid worden alle bijdragen van derden ter zake van de projectkosten op deze kosten in mindering gebracht. Het gaat daarbij om financiële bijdragen van natuurlijke personen of organisaties, die, gelet op artikel 2, tweede lid, geen bestuursorgaan zijn.

Artikel 4

In dit artikel is een limitatieve omschrijving van de projectkosten opgenomen, die in aanmerking worden genomen bij de toepassing van artikel 3. Daarnaast is deze omschrijving van belang voor de toepassing van artikel 14, eerste lid, en artikel 19.

Bij de bepaling van de loonkosten van de betrokken onderzoeker wordt uitgegaan van het fiscale loon, zoals dat moet worden ingevuld op de loonstaat, die door de werkgever moet worden bijgehouden ingevolge de Wet op de loonbelasting 1964. Alleen de arbeidsuren die de onderzoeker aan het zaaiproject besteedt worden in aanmerking genomen. Daartoe is in artikel 7, derde lid, onder b, bepaald dat in de tussen de kennisinstelling en de onderzoeker specifiek met betrekking tot het zaaiproject te sluiten overeenkomst geregeld moet zijn hoe de verhouding is tussen het aantal uren dat de onderzoeker per jaar aan dat project besteedt en het aantal uren dat hij aan overige activiteiten in dienst van de kennisinstelling besteedt. Het genoemde maximumbedrag voor de subsidiabele loonkosten wordt voor onderzoekers die in deeltijd werken, naar evenredigheid van het aantal uren dat zij minder werken dan het voor een voltijdsaanstelling geldende aantal uren, verminderd.

Onder sociale lasten worden verstaan de werkgeverslasten ter zake van sociale verzekering, vervroegd uittreden en pensioen.

Onder verbruikte materialen worden stoffen verstaan die bestemd zijn voor eenmalig gebruik ten behoeve van het project en die na be- of verwerking geen zelfstandige zaak meer zijn. Onder de kosten hiervan worden ook begrepen de kosten van verloren productie bij beproevingen. Een prototype valt derhalve niet onder dit begrip verbruikt materiaal, omdat dit wel een zelfstandige zaak is.

Hulpmiddelen zijn zelfstandige zaken die speciaal voor het project worden aangeschaft, niet langer dan gedurende het project worden gebruikt en na afloop van het project niet meer bruikbaar zijn.

Bij de aan derden verschuldigde kosten gaat het om kosten die de kennisinstelling maakt ter zake van door de onderzoeker gevolgde externe cursussen en voor advisering en coaching door externen met het oog op het realiseren van een ondernemingsplan. Niet voor subsidie komen in aanmerking de kosten die de kennisinstelling zelf maakt ten gevolge van het beschikbaarstellen van faciliteiten zoals laboratoriaruimtes en wetenschappelijke begeleiding door andere medewerkers van die instelling.

Artikel 7

De in het eerste lid bedoelde aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij NWO, Postbus 93120, 2509 AC Den Haag.

Vooralsnog blijft vereist dat het origineel van een ondertekend aanvraagformulier wordt ingediend. Bij gebreke van een originele handtekening kan de minister er immers niet zeker van zijn, dat de (bevoegde vertegenwoordiger van de) aanvrager de aanvraag heeft ingediend en instaat voor de in de aanvraag verstrekte gegevens. Consequentie hiervan is, dat aanvragen die worden ingediend per telefax of elektronische post niet voldoen aan de wettelijke voorschriften.

In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Daaronder is in ieder geval een projectplan. Op basis daarvan wordt het project beoordeeld. Daarom dient het in detail uitgewerkt te zijn. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een heldere projectdoelstelling, het beoogde ondernemingsproduct, de voorgestelde aanpak, de fasering van het project, de expertise van de betrokken onderzoeker en een duidelijke omschrijving van de noodzakelijke randvoorwaarden voor en de uiteindelijke perspectieven van het project. Bij het projectplan hoort een begroting. Verder moet de aanvraag vergezeld gaan van een overeenkomst die speciaal met het oog op de uitvoering van het zaaiproject is gesloten tussen de kennisinstelling en de betrokken onderzoeker. Zoals reeds eerder vermeld moet uit deze overeenkomst het aantal uren kunnen worden afgeleid dat aan de onderzoeker beschikbaar wordt gesteld voor het uitvoeren van het project. Een ander belangrijk onderdeel van deze overeenkomst betreft het verlenen aan de onderzoeker van bij de kennisinstelling berustende rechten van intellectuele eigendom met betrekking tot resultaten van verricht fundamenteel onderzoek of uit het zaaiproject voortvloeiende resultaten, wanneer de onderzoeker een onderneming gaat oprichten. Dat is immers een essentiële voorwaarde voor het kunnen oprichten van een onderneming door de onderzoeker. De kennisinstelling kan bijvoorbeeld exclusieve licenties verlenen aan de onderzoeker. Ook de voorwaarden waaronder een dergelijke verlening zal plaatsvinden moeten worden geregeld. Daarbij kan worden gedacht aan het bedingen door de kennisinstelling van een recht op aandelen in de toekomstige onderneming of een recht op royalty's. Daarnaast kunnen in de overeenkomst ook andere aspecten met betrekking tot de samenwerking tussen kennisinstelling en onderzoeker in het kader van het project worden geregeld, zoals afspraken omtrent het inschakelen van ander personeel van de kennisinstelling of van derden en het declareren van kosten door de onderzoeker.

Artikel 9

Alle aanvragen worden voorgelegd aan de Adviescommissie zaaiprojecten life sciences. In het tweede lid zijn de gronden opgenomen die steeds leiden tot een negatief advies. In de eerste plaats zal dat het geval zijn, indien een aanvraag niet voldoet aan enige bepaling van deze regeling. De belangrijkste daarvan is artikel 2. Gelet op de doelstelling van de regeling onderzoekers te stimuleren tot het op korte termijn starten van een onderneming, is in het tweede lid, onder b, een maximumperiode van twee jaar opgenomen voor het uitvoeren van een zaaiproject. De in het tweede lid, onder c genoemde grond betreft de slaagkans van het project. De onderzoeker zal moeten beschikken over de benodigde technisch-wetenschappelijke en organisatorische capaciteiten om het project uit te voeren en de potentie in zich hebben om uit te groeien tot een ondernemer. De onder d genoemde grond betreft met name het uitzicht op commerciële exploitatie van de wetenschappelijke onderzoeksresultaten. Voldoende aannemelijk moet zijn dat voor het beoogde ondernemingsproduct een markt bestaat en op grond van het op te stellen ondernemingsplan een levensvatbare onderneming kan worden opgezet.

Artikel 10

Naast de in dit artikel opgenomen afwijzingsgrond kan ook afwijzend moeten worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, in geval van strijd met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden, dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen of dat de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggen en indien de aanvrager onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid zou hebben tot een andere beschikking of dat de aanvrager failliet is verklaard of surseance van betaling aan hem is verleend dan wel een verzoek daartoe is ingediend.

Indien er twijfels bestaan omtrent de technische of economische haalbaarheid van het opzetten van een onderneming, bevat het tweede lid een voorziening op grond waarvan slechts voor een eerste fase van het project subsidie kan worden verleend. Bij de beoordeling van dergelijke aanvragen door de adviescommissie kan deze commissie daartoe adviseren. Deze eerste fase heeft het karakter van een beperkt haalbaarheidsonderzoek naar enkele aspecten van het projectvoorstel die door de adviescommissie essentieel worden geacht voor de slaagkans van het zaaiproject. Deze fase zal in het algemeen niet langer dan een half jaar duren. Zijn de uitkomsten van de eerste fase positief, dan zal - teneinde verder subsidie te verkrijgen op grond van deze regeling - voor het vervolg van het project opnieuw een aanvraag moeten worden ingediend.

Artikel 11

Dit artikel geeft een voorschrift over de wijze van verdeling van het subsidieplafond. Die komt neer op `wie het eerst komt, het eerst maalt'. Dit betekent dat de minister, beginnend met de eerste aanvraag, subsidies verleent totdat het subsidieplafond is bereikt en dat hij aanvragen afwijst voorzover het plafond door het totaal van verleende subsidies zou worden overschreden. Daarbij is het moment van indiening van een aanvraag, die aan alle wettelijke voorschriften voldoet, bepalend. Een aanvraag voldoet pas aan de wettelijke voorschriften, indien het aanvraagformulier volledig is ingevuld en ondertekend en alle bescheiden, die blijkens het formulier moeten worden meegezonden, zijn ontvangen. Het betreft hier niet een regel over de volgorde van het nemen van besluiten. Het is zeer wel mogelijk om op een latere aanvraag eerder te besluiten dan op een eerdere, als toewijzing van de aanvraag maar niet tot gevolg heeft, dat op de eerdere aanvraag afwijzend moet worden beschikt, omdat door subsidieverlening op latere aanvragen het subsidieplafond is bereikt. Dreigt dit te gebeuren, dan zal de behandeling van de latere aanvraag worden opgeschort, totdat op de eerdere is beslist. Indien daardoor de beslistermijn van artikel 8 dreigt te worden overschreden, zal de aanvrager daarvan in kennis worden gesteld.

Artikel 13

Dit artikel en de drie erop volgende artikelen bevatten bepalingen omtrent de verplichtingen voor de subsidieontvanger. Artikel 13 vormt, tezamen met artikel 2, de kern van de onderhavige regeling. De projecten moeten ook daadwerkelijk worden uitgevoerd, binnen de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde periode. Daarbij wordt uitgegaan van de maximumperiode van twee jaar, welke reeds in artikel 9, tweede lid, onder b, is vermeld. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die binnen een redelijke periode bijdragen aan de doelstelling van deze regeling. In gevallen waarin verzocht wordt om ontheffing voor het vertragen of stopzetten van het project zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de verzoeker als zijn belangen naar voeren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de betrokkene zelf.

Artikel 15

Het formulier waarmee de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend zal zodanig worden ingericht, dat de subsidieontvanger met het invullen van het formulier kan voldoen aan de ingevolge artikel 4:45 Awb op hem rustende verplichtingen om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden en om rekening en verantwoording af te leggen omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voorzover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. In het formulier voor een aanvraag tot vaststelling van het bedrag van de subsidie zal worden vermeld op welke onderwerpen in een eindverslag als bedoeld in artikel 15, vierde lid, dient te worden ingegaan. Gedacht moet worden aan onderwerpen als:

- de inhoudelijke resultaten van het project alsmede een eindconclusie ten aanzien van de mate waarin het project, gelet op de doelstelling ervan, als geslaagd kan worden beschouwd,

- de problemen die tijdens het project gerezen zijn en de wijze van oplossing van deze problemen,

- de stand van zaken met betrekking tot eventuele octrooiaanvragen,

- de vooruitzichten op het daadwerkelijk starten van een onderneming.

Gelet op het feit dat het project is uitgevoerd door de onderzoeker, zal de onderzoeker de aanvraag tot subsidievaststelling voor akkoord moeten tekenen.

Artikel 18

Indien toepassing is gegeven aan artikel 10, tweede lid, kan, indien de eerste fase van het project succesvol is verlopen, een nieuwe aanvraag om subsidie worden ingediend voor het vervolg van het project. Deze aanvraag zal opnieuw de procedure doorlopen. Het totaal voor de eerste en tweede fase verstrekte subsidie bedraagt maximaal het in artikel 3, eerste lid, bedoelde bedrag.

Artikel 19

Dit artikel voorziet in de behoefte aan voorschotten op de subsidie. Teneinde de administratieve lasten, zowel voor de aanvragers als voor NWO, beperkt te houden, wordt slechts eenmaal per halfjaar een voorschot verstrekt en geldt een minimum van f 10.000,00 per voorschot.

In het eerste lid is bepaald, dat een voorschot wordt verstrekt op een subsidie terzake waarvan een verleningsbeschikking geldt. Dat impliceert dat, zolang aan een verlening een opschortende voorwaarde verbonden is, geen voorschotten worden verstrekt.

De bepaling in het tweede lid, dat een voorschot wordt berekend naar rato van de gemaakte en betaalde kosten impliceert, dat per voorschot de gemaakte en betaalde kosten worden vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller gevormd wordt door het maximale subsidiebedrag en de noemer door het bedrag van de raming van de projectkosten. Beide bedragen worden bij de subsidieverlening vermeld.

Artikel 21

In het algemeen zal bij het beslissen op een verzoek om een voorschot onvoldoende inzicht bestaan in de naleving door de betrokkenen van alle aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen. Een beoordeling daarvan is dan ook niet uitdrukkelijk aan de orde, al was het maar omdat aan sommige verplichtingen, zoals die van artikel 15, tweede lid, nog niet hoeft te zijn voldaan. In het geval evenwel dat NWO ervan op de hoogte is, dat de aanvrager zich niet houdt aan een verplichting van de artikelen 13, 14, 15, eerste lid en 16, ligt het in de rede geen voorschotten te verstrekken. Aldus kan voorkomen worden dat na de subsidievaststelling financiële middelen moeten worden teruggevorderd.

Artikel 22

De vaststelling van het bedrag van de subsidie is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 Awb. Artikel 22 regelt slechts de termijn waarbinnen het besluit ter zake genomen wordt. Ingevolge artikel 4:44, derde lid, Awb kan, indien de aanvraag tot vaststelling niet is ingediend binnen de in artikel 15, tweede lid, bedoelde termijn, de minister de subsidieontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. In verband daarmee wordt in artikel 22 niet verwezen naar de in artikel 15 bedoelde termijn, maar wordt gesproken over `de voor het indienen ervan geldende termijn'.

De hoofdregel van artikel 4:46 Awb is, dat vaststelling plaatsvindt overeenkomstig de verlening. Daarbij moeten, nu daarbij niet het bedrag van de subsidie wordt vermeld, de wel in de verleningsbeschikking vermelde wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld in aanmerking worden genomen.

Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

a. indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

c. indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat heeft geleid tot een andere verleningsbeschikking;

d. indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink.

Naar boven