Onteigening in de gemeenten Wassenaar, Den Haag en Leidschendam

Reconstructie en aanleg rijksweg 14

Besluit van 22 augustus 2000, nr. 00.004641 houdende aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ten algemenen nutte

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Beschikken bij dit besluit op het verzoek van de Hoofdingenieur-Directeur van de Rijkswaterstaat in de Directie Zuid Holland, namens de Minister van Verkeer en Waterstaat, tot aanwijzing van onroerende zaken ter onteigening ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet ten behoeve van de reconstructie en de aanleg van rijksweg 14, het rijksgedeelte van de Noordelijke Randweg vanaf 100 meter ten noordwesten van de Wittenburgerweg in de gemeente Wassenaar tot en met een onderdoorgang onder de spoorlijn Den Haag - Leiden in de gemeente Leidschendam, alsmede de reconstructie van de aansluiting van de Wittenburgerweg op rijksweg 14, de reconstructie van het kruispunt van rijksweg 14 met rijksweg 44 en de reconstructie van het kruispunt van rijksweg 14 met de Bezuidenhoutseweg en de Zijdeweg, met bijkomende werken, in de gemeenten Wassenaar, Den Haag en Leidschendam.

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heeft de beslissing op het verzoek voorgedragen bij brief van 23 juni 2000, nr. HKW/R 2000/8540, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken.

Overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:11, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht hebben de in artikel 63 van de onteigeningswet genoemde stukken in de periode van 10 februari 2000 tot en met 9 maart 2000 op de secretarie van de gemeenten Leidschendam, Wassenaar en Den Haag ter inzage gelegen. Voorafgaand daaraan is de ter inzage legging overeenkomstig het bepaalde in artikel 3:12 van de Algemene wet bestuursrecht aangekondigd in de `Staatscourant' van woensdag 9 februari 2000, nummer 28, in `De Posthoorn Totaal' van 9 februari 2000, in het `Leidschendamse Krantje' van 10 februari 2000 en in `De Wassenaarder' van 10 februari 2000.

In genoemde kennisgevingen zijn belanghebbenden voorts op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot het naar keuze schriftelijke of mondeling naar voren brengen van zienswijzen. Van deze mogelijkheid heeft de volgende belanghebbende gebruik gemaakt.

Mr. F.N. Grooss, namens de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid `Micherna Beheer B.V', eigenaresse van de onroerende zaken met de grondplannummers 206.1, 206.2 en 206.3.

Naar aanleiding van de ingebrachte zienswijzen is belanghebbende in de gelegenheid gesteld om in persoon of bij gemachtigde te worden gehoord.

Overwegingen

Ingevolge artikel 72a van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg en verbetering van wegen.

Reclamante brengt naar voren, dat de onteigening niet nodig is vanwege de navolgende redenen. Het daadwerkelijke traject loopt langs in plaats van over het op de betrokken gronden gesitueerde café-restaurant `De Landbouw'. Voorts wordt ter hoogte van dit gebouw geen weg of verkeersvoorziening aangelegd, waardoor het bestemmen van deze gronden tot `verkeersbestemming' niet nodig is. De bebouwing zou weg moeten omdat het pand de verkeerssituatie minder overzichtelijk maakt. Volgens reclamante zijn evenwel minder ingrijpende maatregelen mogelijk om de verkeersveiligheid te garanderen.

Tot slot keert reclamante zich tegen de onderhavige onteigening omdat volgens haar geen onderzoek is verricht naar mogelijke alternatieve liggingen van de afrit, hoewel zij hiertoe wel alternatieven heeft overgelegd. Daarenboven is reclamante niet gebleken dat de plannen voldoen aan de Richtlijnen Ontwerp Autosnelwegen (ROA) en Richtlijn Ontwerp Niet Autosnelwegen (RONA).

De zienswijzen van reclamante zijn nagenoeg gelijkluidend aan de zienswijzen die zij tegen het bestemmingsplan heeft ingediend. De zienswijzen tegen de onteigening zijn dan ook in feite gericht tegen de op de gronden geprojecteerde bestemmingen en zijn derhalve van planologische aard. Zienswijzen van planologische aard dienen, zoals in casu ook is geschied, naar voren te worden gebracht in het kader van de in de Wet op de Ruimtelijke Ordening voorgeschreven bestemmingsplanprocedure. Verwezen wordt naar hetgeen hieromtrent onder `Overige overwegingen' wordt overwogen.

De betrokken onroerende zaak van belanghebbende met als bestemming `huis, erf en schuren' heeft een oppervlakte van 16a 16ca. In het onderhavige plan van het werk is deze oppervlakte geheel nodig voor de aanleg van het werk: circa 13a voor de verlegging van de Zijdeweg en het overige voor de waterberging gelegen in de lus van de Zijdeweg. Het op deze onroerende zaak gesitueerde bedrijfspand het café-restaurant `De Landbouw' valt juist buiten de verharding en komt deels te liggen in de toekomstig aan te leggen waterberging en in de toekomstige wegberm.

In het plan van het werk krijgt het terrein in de lus, waarvan overigens slechts een klein gedeelte in eigendom is bij reclamante, een belangrijke functie in de waterhuishouding van de weg. Vanwege het toegenomen oppervlakte aan verharding eisen het hoogheemraadschap en het waterschap een vergroting van de bestaande waterberging. Omdat het wegens ruimtegebrek niet mogelijk is om een bermsloot van voldoende omvang aan te leggen tussen de rijksweg 14 en de Zijdeweg of tussen de rijksweg en de Zijdelaan, wordt de waterpartij in de lus van de Zijdeweg aangelegd.

De waterberging in de lus van de Zijdeweg is een schakel in de waterhuishouding van het gedeelte van de Noordelijke Randweg gelegen tussen de spoorlijn Den Haag -Leiden en de Rijksstraatweg. Het waterhuishoudkundig systeem zit als volgt in elkaar. In de Duivenvoordsepolder wordt een vijver aangelegd en in de lus van de Zijdeweg een waterpartij en -berging. Deze vijver en berging dienen als compensatie voor de toename van het verharde oppervlak en regenwaterbassin van dit verharde gedeelte vanaf het viaduct over de N44 tot de bakconstructie onderdoorgang spoorlijn van rijksweg 14 en de Zijdeweg. Het (hemel)water dat van het weggedeelte tussen de spoorwegonderdoorgang en de Bezuidenhoutseweg afkomstig is, komt door middel van een riolering in deze vijver terecht. De vijver dient als bezinkbassin. Via een gemaal wordt het `schone' water vanuit deze vijver naar de waterpartij in de lus van de Zijdeweg gepompt. Hier kan eventueel een tweede bezinking plaatsvinden. Voorts vindt de afwatering vanaf het gedeelte Rijksstraatweg Bezuidenhoutseweg ook plaats in deze waterpartij. Tevens heeft deze waterpartij een bufferfunctie omdat hij in open verbinding staat met de Veenwatering in de Duivenvoordsepolder. Bij calamiteiten kan de verbinding met de Veenwatering door middel van een schuif worden afgesloten.

Als de opstal van reclamante in de lus gehandhaafd zou blijven, zou deze afgezien van het feit dat er een waterberging geprojecteerd is in de toekomstige situatie ingeklemd komen te liggen tussen de verhardingen van de Noordelijke Randweg en de verlegde Zijdeweg en als zodanig het uitzicht van de weggebruiker op het kruispunt belemmeren. Hiertoe heeft de verzoeker om onteigening een onderzoek laten verrichten door de afdeling Verkeer en Infrastructuur van het ingenieursbureau Grondmij. Uit dit onderzoek blijkt dat op basis van de gangbare ontwerpnormen RONA en ASVV het pand indien gehandhaafd zowel het zicht op het kruispunt vanaf de Zijdeweg als vanaf de Noordelijke Randweg blokkeert.

De suggestie van reclamante om de veiligheid te waarborgen met waarschuwingsborden acht verzoeker om onteigening gelet op het karakter van de weg onvoldoende en niet acceptabel. Zoals reeds opgemerkt in het kader van de zienswijze van belanghebbende tegen het bestemmingsplan, veroorzaakt de noodzakelijke bocht in de Zijdeweg een gecompliceerde verkeerssituatie waarbij het uitzicht op de verkeersregelinstallatie en de bewegwijzering van groot belang is.

Tot slot verwijst reclamante in haar zienswijze naar alternatieven die zij in het kader van de bestemmingsplan procedure heeft ingebracht voor de ontsluiting van het terrein in de lus tussen de Zijdeweg en de Noordelijke Randweg. Bij de ontsluitingsmogelijkheden, die in dat kader zijn aangegeven, moet worden opgemerkt dat rechtstreekse ontsluiting op de Noordelijke Randweg in verkeerstechnisch opzicht niet past binnen het karakter van deze weg. Aansluiting op de Zijdeweg zal een extra verkeersbelasting opleveren voor het zwaarbelaste kruispunt met de Bezuidenhoutseweg.

Overige overwegingen

De planologische grondslag voor het te maken werk wordt gevormd door de volgende bestemmingsplannen.

Gemeente Wassenaar: bestemmingsplan `Noordelijke Randweg Haagse Regio; gedeelte Wassenaar', vastgesteld door de gemeenteraad van Wassenaar op 25 januari 1999 en door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurd bij besluit van 5 november 1999.

Gemeente Den Haag: bestemmingsplan `Noordelijke Randweg Haagse Regio; gedeelte Den Haag - Mariahoeve/Marlot', vastgesteld door de gemeenteraad van Den Haag op 30 januari 1997 (Raadsbesluit nr. 5) en door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurd bij besluit van 23 september 1997 (kenmerk RGG/ARB/133078A) en onherroepelijk geworden op 8 september 1998.

Gemeente Leidschendam: bestemmingsplan `Noordelijke Randweg Haagse Regio; gedeelte Leidschendam', vastgesteld door de Gemeenteraad van Leidschendam op 21 oktober 1996 (Raadsbesluit nr. 4812) en door Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland goedgekeurd bij besluit van 3 juni 1997 (kenmerk RGG/ARB/128170A) en onherroepelijk geworden op 23 april 1999.

Met betrekking tot het project wordt voorts het volgende opgemerkt. Al meer dan zestig jaar wordt er gesproken over een wegverbinding tussen rijksweg 4 bij Leidschendam en rijksweg 44 bij Wassenaar. In 1956 stelde de Minister van Verkeer en Waterstaat het tracé van deze weg vast. In de jaren zeventig werd begonnen met de aanleg van deze weg. Na een uitspraak van de Tweede Kamer werd de aanleg van de weg midden jaren zeventig opgeschort. Het tracé is vervolgens opgenomen in de Structuurschema's Verkeer en Vervoer I en II als autoweg (rijksweg 14).

Na langdurig en veelvuldig bestuurlijk overleg en een in 1986 en 1989 uitgevoerde herwaarderingsstudie, heeft de minister van Verkeer en Waterstaat in samenspraak met de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in 1990 besloten om voor de Noordelijke Randweg een gecombineerde tracéstudie en milieu-effectrapportage (MER) op te stellen. In augustus 1993 is door de commissie voor de milieu-effectrapportage uitgesproken, dat de MER voldoende gegevens bevat om het milieubelang een volwaardige plaats te geven bij de besluitvorming over de voorgenomen realisering van de Noordelijke Randweg. Na inspraak van diverse instanties en adviseringen van het Overlegorgaan Verkeersinfrastructuur heeft de minister van Verkeer en Waterstaat in april 1994 besloten tot de aanleg van de Noordelijke Randweg in de Haagse Regio in de variant `deels verdiepte stadsrandweg' (Tracébesluit d.d. 29 april 1994).

Voor de hoofdwegenstructuur van de Haagse Regio is gekozen voor een hoefijzervorm. Vanwege haar ligging aan zee is een rondweg zoals in andere agglomeraties voorkomt niet doelmatig. Dit hoefijzer wordt gevormd door de Lozerlaan en de Provincialeweg 54 in het zuiden, rijksweg 4 in het oosten en de aan te leggen Noordelijke Randweg in het noorden.

Door het ontbreken van de Noordelijke Randweg zijn de volgende knelpunten ontstaan:

- Er ontbreekt een goede en snelle verbinding tussen rijksweg 4 en rijksweg 44.

- De reeds bestaande bruggen over de Vliet zijn zwaar overbelast. Dit veroorzaakt in de spits een grote hinder in de oude kern van Leidschendam en partieel in Voorburg. Tevens is er veel sluipverkeer door Wassenaar van automobilisten die de Rijksstraatweg (N44) omzeilen en via de Wittenburgerweg naar Scheveningen rijden en vice versa. Bovendien zijn door het sluipverkeer veel woonwijken in de regio oneigenlijk belast.

- De ontsluiting van de nieuw te bouwen VINEX-locatie Leidschenveen komt in gevaar, wanneer de aanleg van de Noordelijke Randweg niet doorgaat.

De aanleg van de Noordelijke Randweg heeft tot doel om een oplossing te leveren voor deze knelpunten.

Voor de aanleg van de Noordelijke Randweg zijn in het Meerjarenprogramma Infrastructuur en Transport (MIT 2000 - 2004) de benodigde budgetten opgenomen.

Het moet in het belang van de verbetering van de hoofdinfrastructuur noodzakelijk worden geacht, dat de Staat (Verkeer en Waterstaat) de eigendom verkrijgt van de in dit besluit genoemde onroerende zaken.

De door reclamante naar voren gebrachte zienswijzen worden niet van zodanig gewicht geacht dat op grond daarvan het verzoek, om een koninklijk besluit ex artikel 72a van de onteigeningswet te bevorderen, moet worden afgewezen.

Beslissing

Gelet op de onteigeningswet,

Gehoord de Raad van State, advies van 13 juli 2000, nr. W09.00.0248/V, en gezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van 14 augustus 2000, nr. HKW/R2000/9729, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken,

Hebben Wij goedgevonden en verstaan:

Ten behoeve van de reconstructie en de aanleg van, rijksweg 14, het rijksgedeelte van de Noordelijke Randweg, vanaf 100 meter ten noordwesten van de Wittenburgerweg in de gemeente Wassenaar tot en met een onderdoorgang onder de spoorlijn Den Haag - Leiden in de gemeente Leidschendam, alsmede de reconstructie van de aansluiting van de Wittenburgerweg op rijksweg 14, de reconstructie van het kruispunt van rijksweg 14 met rijksweg 44 en de reconstructie van het kruispunt van rijksweg 14 met de Bezuidenhoutseweg en de Zijdeweg, met bijkomende werken in de gemeenten Wassenaar, Den Haag en Leidschendam, zullen ten algemenen nutte en ten name van de Staat (Verkeer en Waterstaat) worden onteigend de onroerende zaken, aangeduid op de grondtekeningen welke ingevolge artikel 12 van de onteigeningswet op de secretariën van de gemeenten Leidschendam, Wassenaar en Den Haag ter inzage hebben gelegen als:

stcrt-2000-171-p15-SC25464-1.gifstcrt-2000-171-p15-SC25464-2.gif

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift aan de Raad van State zal worden gezonden.

's-Gravenhage, 22 augustus 2000.
Beatrix.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,T. Netelenbos.

Publicatie ex artikel 9 van de Wet openbaarheid van bestuur. Op het advies van de Raad van State is van toepassing artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b, van de Wet op de Raad van State.

Naar boven