Mandaatbesluit Korps landelijke politiediensten

5 januari 2000

Nr. EA99/U99111

Directoraat-Generaal OOV

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Besluit:

Gelet op artikel 38, derde lid, van de Politiewet 1993;

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. korpschef: de korpschef van het Korps landelijke politiediensten;

b. divisiehoofden: de hoofden van de divisies Mobiliteit, Centrale Recherche Informatie, Koninklijke en Diplomatieke beveiliging, Ondersteuning, Logistiek, Spoorwegpolitie en het Landelijk Rechercheteam van het Korps landelijke politiediensten;

c. stafafdelingshoofden: de hoofden van de stafafdelingen Personeel & Organisatie, Financiële Economische Zaken, Communicatie, Planning & Control, Kabinetszaken en Beleidsontwikkeling van het Korps landelijke politiediensten.

Artikel 2

1. De korpschef is bevoegd tot het in naam van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties uitoefenen van het beheer van het Korps landelijke politiediensten, bedoeld in artikel 38, derde lid, van de Politiewet 1993, alsmede van de taken en bevoegdheden ten aanzien van de persoonsregistraties en politieregisters die bij het Korps landelijke politiediensten worden gevoerd, met uitzondering van hetgeen is opgenomen in de bij dit besluit behorende bijlage.

2. De in het eerste lid bedoelde bevoegdheden met betrekking tot het beheer kunnen niet worden uitgeoefend ten aanzien van de korpschef, zijn plaatsvervanger, de divisiehoofden en de stafafdelingshoofden.

3. De korpschef kan ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden ondermandaat verlenen aan ambtenaren behorend tot het Korps landelijke politiediensten. Dit ondermandaat wordt schriftelijk verleend en aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ter kennis gebracht.

Artikel 3

Met uitzondering van civiele procedures, is de korpschef bevoegd de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in rechte te vertegenwoordigen ten aanzien van besluiten genomen op grond van de bevoegdheden die ingevolge dit besluit aan hem zijn gemandateerd.

Artikel 4

De korpschef legt aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verantwoording af over de door hem op grond van de artikelen 2 en 3 uitgeoefende bevoegdheden. Ter uitvoering van dit artikel kan de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties nadere regels stellen.

Artikel 5

Binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit zendt de korpschef aan de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2000.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Mandaatbesluit Korps landelijke politiediensten.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst

Afschrift van dit besluit zal worden gezonden aan:

- de minister en staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

- de minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid;

- de directeuren-generaal van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

- de hoofden van de directies, diensten, inspecties en rechtstreeks onder de secretaris-generaal ressorterende bureaus van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

- de directeur van het Kabinet der Koningin;

- de Inspectie der Rijksfinanciën;

- de president van de Algemene Rekenkamer;

- de afdeling Publicaties Overheidsorganisatie van de Centrale Archief Selectiedienst;

- de beveiligingsambtenaar.


De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
voor deze,
de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid,
A.H.C. Annink.

Bijlage inhoudende een lijst van bevoegdheden die niet zijn gemandateerd als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Mandaatbesluit Korps Landelijke Politiediensten

Onverminderd het bepaalde in artikel 10:3 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt mandaat als bedoeld in artikel 3, eerste lid, niet verleend voor de volgende bevoegdheden:

Overeenkomsten

Het afsluiten van overeenkomsten boven een bedrag van f 1.000.000,00 (excl. BTW).

Politiewet 1993

Artikel 38b, tweede lid: Bepalen welke gegevens in welke registers worden geregistreerd.

derde lid: Geven van regels over de wijze waarop gegevens worden geregistreerd, verwijderd dan wel verstrekt en op welke wijze bestandsvergelijking met die gegevens plaatsvindt.

vierde lid: Geven van regels over de schrijfwijze, classificatie of codering van gegevens en de samenstelling van gegevens in de vorm van berichten.

Artikel 38c: Opstellen van het ontwerp-beleidsplan voor het KLPD.

Artikel 39, vierde lid: Delegeren van bepaalde bevoegdheden met betrekking tot het beheer van het KLPD, onderscheidenlijk bepaalde politiediensten aan de Raad voor het KLPD.

Artikel 40, derde lid: Voordragen voor benoeming en ontslag bij KB van de voorzitter en overige leden van de Raad.

Artikel 41, eerste lid: Verlenen van instemming met de organisatie, de begroting, de jaarrekening, de formatie, het beleidsplan en het jaarverslag voor het KLPD.

Artikel 42, eerste lid: Voordragen voor benoemen, schorsen en ontslaan bij KB van de korpschef.

Artikel 42, tweede lid: Voordragen voor benoemen, schorsen en ontslaan bij KB van de leiding.

Artikel 42, derde lid: Benoemen, bevorderen, schorsen en ontslaan van ambtenaren van het KLPD als bedoeld in artikel 52.

Besluit algemene rechtspositie politie (Barp)

Artikel 47: Oordelen over het algemeen belang bij het verlenen van buitengewoon verlof voor het vervullen van een functie in dienst van een volkenrechtelijke organisatie, ten behoeve van de Nederlandse Antillen en Aruba of als deskundige bij een vreemde mogendheid.

Artikel 53: Vaststelling van regels met betrekking tot het verlenen van een tegemoetkoming in de kosten die verband houden met ziekte.

Artikel 62, eerste lid, onder b: Detachering bij het Ministerie van Justitie.

Artikel 67, vierde lid: Stellen van nadere regels ter uitvoering van de verplichting opleidingskosten terug te betalen.

Artikel 71, eerste lid: Stellen van nadere regels ten aanzien van functioneringsgesprekken.

tweede lid: Stellen van nadere regels ten aanzien van beoordelingen.

derde lid: Stellen van nadere regels ten aanzien van toekomstverwachtingen.

vijfde lid: Stellen van nadere regels ten aanzien van het kenbaar maken van bezwaren tegen de opgemaakte beoordeling of toekomstverwachting.

Artikel 77, eerste lid onder h en j, juncto het vierde lid: Opleggen straffen schorsing en ontslag.

Artikel 93: ntslag ex artikel 125e, vierde lid van de Ambtenarenwet.

Artikel 95, eerste lid, eerste volzin: Ontslag op andere gronden.

Regeling aanstellingseisen politie

Artikel 3: Aanwijzen geneeskundige.

Besluit vergoeding dienstreizen politie

Artikel 13, eerste lid: Opdracht tot het maken van een buitenlandse dienstreis.

Artikel 15, onder b: Stellen van regels ten aanzien van het verlenen van voorschotten.

Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994

geheel

Reglement Dienst Buitenlandse Zaken

geheel, voor zover het gaat om detachering van medewerkers van het KLPD als ambtenaren van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland.

Toelichting

Op 1 januari 2000 is een de wet van 22 december 1999 in werking getreden waarin het beheer van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) wordt overgedragen van de Minister van Justitie aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het KLPD maakt als agentschap deel uit van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid treedt op als gemandateerd korpsbeheerder namens de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Teneinde een efficiënte taakuitoefening te bevorderen wordt ingevolge het onderhavige mandaatbesluit aan de korpschef mandaat verleend om namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beheersbevoegdheden ten aanzien van het KLPD uit te oefenen. De directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid tekent dit besluit als gemandateerd korpsbeheerder namens de minister. De korpschef oefent de gemandateerde bevoegdheden uit met inachtneming van de regels of aanwijzingen die door of namens de minister zijn of kunnen worden gegeven. Enerzijds kunnen dit regels betreffen voor de uitvoering van de gemandateerde bevoegdheden bijvoorbeeld ter zake van de registratie en bestrijding van ziekteverzuim of ter zake van de uitvoering van de Arbeidsomstandighedenwet, en anderzijds aanwijzingen in concrete gevallen. De korpschef dient voorts bij ondertekening van stukken aan te geven dat hij namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties handelt, wil sprake zijn van rechtsgeldig handelen. Als algemeen uitgangspunt bij het onderhavige mandaatbesluit geldt dat het KLPD zo zelfstandig mogelijk moet kunnen functioneren en dat zo veel mogelijk beheersverantwoordelijkheden binnen dit korps uitgeoefend dienen te worden. Om deze reden is er voor gekozen aan te geven welke bevoegdheden niet gemandateerd zijn. Een en ander laat onverlet de bevoegdheid van de korpschef om in het kader van een doelmatig beheer initiatief te nemen tot het doen van voorstellen. Over het gevoerde beheer dient de korpschef overeenkomstig artikel 4 verantwoording af te leggen. Over de wijze waarop deze verantwoording moet plaatsvinden kan de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid nadere regels stellen.

Een jaar na inwerkingtreding van dit besluit, zal een evaluatie plaatsvinden. Daartoe zendt de korpschef aan de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk. Mede op basis van dit verslag zal de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid bezien of aanpassing van het mandaatbesluit noodzakelijk is. Daarbij zal met name worden bezien of bepaalde bevoegdheden die van mandaat zijn uitgezonderd wel in mandaat moeten kunnen worden uitgeoefend, of dat bepaalde bevoegdheden juist aan de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid als gemandateerd korpsbeheerder moeten worden voorbehouden.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

voor deze,

de directeur-generaal Openbare Orde en Veiligheid,

A.H.C. Annink.

Naar boven