Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Service Centrum Grond | Staatscourant 2000, 121 pagina 25 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Service Centrum Grond | Staatscourant 2000, 121 pagina 25 | Overig |
De directie van de N.V. Service Centrum Grond,
Gelet op artikel 22, eerste lid, van de Wet bodembescherming en de artikelen 4:4, 4:5, 4:81, eerste lid, en 10:5, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht; alsmede op bijlage 4 bij de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000,
Besluit:
1. In dit reglement wordt verstaan onder:
a. het SCG: de N.V. Service Centrum Grond;
b. aanvraag: een aanvraag om een advies of verklaring;
c. advies: een advies als bedoeld in artikel 2, onder a;
d. verklaring: een verklaring als bedoeld in artikel 2, onder b, c, d en e.
2. Voor het geven van een verklaring op grond van de Wet belastingen op milieugrondslag wordt verstaan onder grond en baggerspecie: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage 1 bij dit reglement.
Dit reglement heeft betrekking op het nemen van besluiten door het SCG inzake:
a. het geven van adviezen over de reinigbaarheid van verontreinigde grond krachtens artikel 23, eerste lid, van de Wet bodembescherming;
b. het afgeven van verklaringen van niet-reinigbaarheid van verontreinigde grond krachtens artikel 2, onder f, 1o, van het Besluit stortverbod afvalstoffen;
c. het afgeven van verklaringen van niet-reinigbaarheid van verontreinigde baggerspecie krachtens artikel 12, onder d, van de Wet belastingen op milieugrondslag;
d. het afgeven van verklaringen van niet-reinigbaarheid van verontreinigde grond krachtens artikel 12, onder e, van de Wet belastingen op milieugrondslag;
e. het afgeven van baggerspecieverklaringen krachtens artikel III, tweede lid, van de Wet van 23 december 1994 tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met het aanbrengen van een permanente verfijning alsmede twee tijdelijke verfijningen.
§ 2 Algemene bepalingen inzake de aanvraag
Voor het indienen van een aanvraag wordt het formulier vastgesteld, dat is opgenomen in bijlage 2 bij dit reglement.
De termijn, bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, voor het aanvullen van de aanvraag, bedraagt twee weken, voorzover de directie van het SCG geen andere termijn heeft bepaald.
Voor het indelen van de grond in partijen worden de richtlijnen gehanteerd die zijn opgenomen in bijlage 3 bij dit reglement.
§ 3 Algemene bepalingen inzake controle op de volledigheid en de juistheid van de overgelegde gegevens
Ter controle van de volledigheid en de juistheid van de overgelegde gegevens stelt het SCG zowel steekproefsgewijs als in specifieke gevallen onderzoek in op de locatie waar de verontreinigde grond zich bevindt.
§ 4 Algemene bepalingen inzake het advies en de verklaring
Bij het advies en de verklaring wordt aangegeven binnen welke minima- en maximawaarden het advies of de verklaring van kracht is.
§ 5 Bepalingen met betrekking tot verklaringen op grond van het Besluit stortverbod afvalstoffen en de Wet belastingen op milieugrondslag
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op verklaringen op grond van het Besluit stortverbod afvalstoffen en de Wet belastingen op milieugrondslag.
Bij de aanvraag worden de gegevens verstrekt die zijn aangegeven in bijlage 4 bij de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000.
De beoordeling van de reinigbaarheid van verontreinigde grond geschiedt op basis van de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000.
Het besluit inzake het afgeven van de verklaring wordt genomen binnen vier weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
Voor het behandelen van een aanvraag worden geen kosten in rekening gebracht.
1. Het besluit op de aanvraag wordt gegeven door de directie van het SCG.
2. Het besluit kan namens de directie worden gegeven aan een daartoe door de directie aangewezen senior-adviseur.
§ 8 De interne werkwijze van het SCG
Het SCG houdt een register bij met betrekking tot de gegeven verklaringen.
Het reglement van het SCG, vastgesteld op 3 januari 1996 en laatstelijk gewijzigd op 7 augustus 1996, wordt ingetrokken.
Dit reglement treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Dit reglement zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
Het reglement is op 10 mei 2000 goedgekeurd door de Raad van Commissarissen van het SCG en is op 16 juni 2000 ter kennis gebracht van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Op grond van de Wet bodembescherming (Wbb) geeft het SCG advies over de reinigbaarheid van verontreinigde grond. In het kader van het Besluit stortverbod afvalstoffen (Bsa) geeft het SCG verklaringen van niet-reinigbaarheid van verontreinigde grond af. In het kader van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) geeft het SCG eveneens verklaringen van niet-reinigbaarheid van verontreinigde grond af. De Wbm kent ook de verklaring van niet-reinigbaarheid van verontreinigde baggerspecie. Voorlopig is dat echter nog niet aan de orde, omdat baggerspecie vooralsnog in alle gevallen als niet-reinigbaar wordt beschouwd. In samenhang daarmee geeft het SCG wel baggerspecieverklaringen af, die inhouden dat het betrokken materiaal moet worden beschouwd als baggerspecie.
Ingevolge artikel 22 van de Wbb moet het SCG een reglement hebben met betrekking tot zijn werkwijze en de gehanteerde tarieven. Met dit reglement wordt aan deze verplichting voldaan.
Het reglement behoeft formeel alleen de werkwijze met betrekking tot de Wbb-taak te regelen, maar heeft ook op de Bsa-taak en de Wbm-taak betrekking.
Een deel van de bepalingen van het reglement heeft het karakter van beleidsregels. Voorzover deze beleidsregels de Bsa-taak en de Wbm-taak betreffen, biedt artikel 22 van de Wbb er geen grondslag voor. Voor deze taken berusten de beleidsregels daarom rechtstreeks op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Op grond van dit artikel mag het SCG beleidsregels vaststellen.
Andere bepalingen hebben een specifieke grondslag, met name de artikelen 4 en 12. Verder is een bepaling opgenomen over de interne werkwijze van het SCG. Zij hebben ten opzichte van aanvragers vooral informatieve betekenis.
De bepalingen van het reglement komen vrijwel volledig overeen met de bestaande praktijk. Tot dusverre waren echter niet al deze regels bij reglement vastgesteld.
Ingevolge de Statuten van de N.V. SCG is de goedkeuring van de Raad van Commissarissen nodig voor het vaststellen van de tarieven. Over andere onderdelen van het reglement bevatten de statuten geen bepalingen. Voor de goede orde is de goedkeuring van de Raad van Commisarissen gevraagd op het gehele reglement. Op grond van het derde lid van artikel 22 van de Wbb moet het reglement ter kennis van de minister van VROM worden gebracht.
Voor delen van het reglement geldt ingevolge artikel 3:42 van de Awb een bekendmakingsplicht. Het reglement wordt in zijn geheel bekendgemaakt door plaatsing in de Nederlandse Staatscourant.
Dit artikel geeft de reikwijdte van het reglement aan.
Dit artikel berust op artikel 4:5 van de Awb. Het formulier is bij het SCG kosteloos verkrijgbaar.
In dit artikel wordt de termijn geregeld die de aanvrager wordt gegeven om zijn aanvraag aan te vullen. Opgemerkt wordt dat de termijn voor de beslissing op de aanvraag wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het SCG de aanvrager uitnodigt de aanvraag aan te vullen, tot de dag waarop de aanvraag is aangevuld of de daarvoor gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Dit staat in artikel 4:15 van de Awb.
De aanvraag zal in de regel bij het SCG worden ingediend na afronding van het nader onderzoek of tijdens het saneringsonderzoek. Voor het bepalen van de meest doelmatige verwerking van de grond die vrijkomt bij saneringen is het noodzakelijk dat de locatie wordt ingedeeld in afzonderlijke partijen, zodanig dat elke partij redelijk homogeen is voor wat betreft zowel grondsoort als verontreinigingen, rekening houdend met de verwerkingsmogelijkheden. Voor de indeling geldt dat deze niet alleen theoretisch, maar ook praktisch uitvoerbaar moet zijn.
De indeling in partijen is voorgeschreven in bijlage 4 bij de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000. Artikel 5 van het reglement en de daarbij behorende bijlage geven richtlijnen voor die indeling.
Het SCG kan onderzoek ter plaatse instellen om na te gaan of de verstrekte gegevens correct zijn. In de praktijk zal zowel steekproefsgewijs als specifiek onderzoek worden uitgevoerd. De aanvrager is niet verplicht om aan het onderzoek mee te werken, maar een weigering om mee te werken kan ertoe leiden dat zijn aanvraag wegens onvoldoende gegevens buiten behandeling wordt gelaten.
Het SCG geeft bij zijn adviezen en verklaringen aan binnen welke minima- en maximawaarden het advies of de verklaring van kracht is. Indien blijkt dat na afgifte van het advies of de verklaring (bijvoorbeeld naar aanleiding van een depotkeuring) de in het advies of de verklaring aangegeven minima respectievelijk maxima worden onderschreden respectievelijk overschreden kan dit gevolgen hebben voor de strekking van het advies en/of de verklaring. In dergelijke gevallen dient een gewijzigde aanvraag voor de partij bij het SCG te worden ingediend.
De artikelen 9-11 gelden alleen voor de Bsa-taak en de Wbm-taak. Voor de Wbb-taak gelden zij al op grond van de Wbb of de Regeling beoordeling reinigbaarheid grond bodemsanering 2000.
Ingevolge artikel 22 van de Wbb moet het reglement ook het tarief en regels omtrent de inning van de verschuldigde bedragen bevatten. In overleg met het ministerie van VROM hanteert het SCG een 0-tarief. In verband daarmee zijn geen inningsregels opgenomen.
Het eerste lid legt ten overvloede vast dat het besluit op de aanvraag wordt genomen door de directie van het SCG. Het tweede lid bevat een mandaatsbesluit. Het tweede lid berust op artikel 10:5, tweede lid, van de Awb.
Op grond van artikel 22 van de Wbb moet het SCG een register bijhouden van de uitgebrachte adviezen. Artikel 14 legt vast dat de uitgebrachte verklaringen eveneens in een register worden opgenomen.
Definitie grond en baggerspecie in het kader van de uitvoering van de Wet belastingen op milieugrondslag
In de uitvoeringspraktijk van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) is regelmatig discussie over met op grond/baggerspecie gelijkend materiaal waarvoor vrijstelling van de Wbm wordt gevraagd.
Deze bijlage geeft daarom invulling aan de definitie van grond en baggerspecie in het kader van de Wbm.
De definitie voor grond luidt in dit kader als volgt:
Het geheel van bestanddelen van de aardbodem van natuurlijke oorsprong, d.w.z. een mengsel van gesteente en mineraalfragmenten vermengd met organische stof, welke niet zijn ontstaan door menselijk handelen en welke door ontgraven in het kader van sanering of grondverzet vrijkomen. Indien de grond voor meer dan 50% (gewichtsprocenten) is vermengd met niet-afzeefbare bodemvreemde materialen (puin/afval) dan wordt gesproken over een afvalstof niet-zijnde grond.
De definitie van baggerspecie is hiervan afgeleid:
Baggerspecie is grond die vrijkomt bij onderhoud en sanering van waterbodems welke behoren tot een oppervlaktewater in de zin van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo).
Het eerste gedeelte van de definitie van grond geeft aan dat de partijen moeten vrijkomen uit de bodem. Dit betekent dat partijen die qua samenstelling vergelijkbaar zijn met partijen grond maar van natuurlijke oorsprong niet uit de bodem vrijkomen, worden beoordeeld als een afvalstof niet-zijnde grond. Voorbeelden hiervan zijn zuiveringsslib (afkomstig uit een RWZI), dakgrindreinigingsresidu (afkomstig uit een bouwwerk), zeefzand en zeefzandresidu (afkomstig van bouw- en sloopafval) en RKG-slib en veegvuil en residuen daarvan (afkomstig van riool en straatonderhoud). Deze worden allen niet als grond, maar als een afvalstof niet-zijnde grond beschouwt (in schema deelstroom 5).
Materialen die wel als gevolg van menselijk handelen uit de bodem vrijkomen, maar anders dan bij sanering/grondverzet worden beschouwd als een afvalstof. Voorbeeld hiervan is drinkwaterbereidingsslib (in schema deelstroom 1).
Materialen die wel uit de bodem komen, maar als gevolg van een productieproces worden verontreinigd worden beschouwd als een bedrijfsafvalstof niet-zijnde grond. Voorbeelden hiervan zijn vormzand (tijdens het productieproces verontreinigd met metalen) en boorgruis (in sommige gevallen tijdens het productieproces verontreinigd met verontreinigde stabilisatievloeistof), (in schema deelstroom 3).
Materialen die oorspronkelijk uit de bodem komen en in een productieproces worden gebracht waardoor de partij niet wordt verontreinigd, worden na afloop van het productieproces beschouwd als grond mits de ter beoordeling aangeboden partij voldoet aan het tweede gedeelte van de definitie van grond (maximaal 50% niet-afzeefbare bodemvreemde materialen). Voorbeelden hiervan zijn ontwaterde of gerijpte baggerspecie (*), de residuen en het gereinigde zand van natte grondreiniging, tarra (afgezeefde grond bij rooien van aardappels/bieten) en boorgruis (voorzover water/bentoniet als stabilisatie is gebruikt), (in schema deelstroom 4).
In schema ziet een en ander er als volgt uit:
Aangezien met name daar waar ernstige bodemverontreiniging is ontstaan de bovengrond van de Nederlandse bodem vermengd kan zijn geraakt met bodemvreemde materialen is een tweede zin aan de werkdefinitie die in Wbm-kader wordt gehanteerd voor grond toegevoegd. Hierin staat dat een percentage van maximaal 50% bodemvreemd materiaal mag voorkomen in een partij grond. Bij het ontgraven moet nadrukkelijk rekening worden gehouden met het feit dat vermenging van partijen grond/baggerspecie en partijen afval niet-zijnde grond niet is toegestaan. Het breed uitgraven van partijen afval niet-zijnde grond om zo te voldoen aan het 50% criterium is derhalve niet toegestaan. In dergelijke gevallen moet voor beide partijen apart (voorzover gescheiden ontgraven technisch mogelijk is) een verklaring worden opgesteld.
(*) Baggerspecie komt vrij bij sanering en onderhoud en kan (onder bepaalde voorwaarden) (tijdelijk) op de kant worden gelegd voor rijping. Dit kan zowel binnendijks als buitendijks gebeuren. Bij rijping buitendijks (vanuit de mens geredeneerd; het zogenaamde Wvo-gebied) kan de gerijpte bagger weer onderdeel uitmaken van de waterbodem en blijft daarmee baggerspecie. Na rijping binnendijks is wel sprake van grond cq. Bodem. Voor alle duidelijkheid: ontwateren kan onderdeel uitmaken van rijping. Ontwateren is vooral bedoeld om het volume van de partij baggerspecie te laten afnemen voordat deze gestort, danwel verwerkt wordt.
formulier eerste melding
Versie maart 2000 (RF25)
De eerste melding zal in de regel plaatsvinden:
- als aanvraag voor een verklaring dat de grond niet reinigbaar is tot een nuttig toepasbaar product respectievelijk als aanvraag voor een baggerspecieverklaring voor vrijstelling van afvalstoffenbelasting en/of om te beoordelen of storten is toegestaan;
- vanwege de adviesplicht voor bepaalde gevallen in het kader van de Wet Bodembescherming (Wbb) na afronding van het nader onderzoek of tijdens het saneringsonderzoek.
Wij raden u aan om al tijdens de voorbereiding rekening te houden met de melding aan het SCG en het verwerkingstraject van de grondstromen. Bij het uitvoeren van bodemonderzoek en het opstellen van een saneringsplan en -bestek kunt u denken aan het volgende:
- indien het bodemonderzoek is uitgevoerd conform het ‘Protocol voor het Nader onderzoek deel 1’ (Sdu, Den Haag, ISBN 90-12-08083-5), dan zijn meestal de benodigde gegevens (chemische analy-ses en zeefkromme) in voldoende mate verzameld. Voor partijen met anorganische verontreinigingen kleiner dan de samenstellingswaarden (bijlage 2 Bouwstoffenbesluit (Bsb)) is het vaak nodig uitlogingsgegevens aan te leveren;
- scheiding aan de bron, namelijk het gescheiden ontgraven van partijen met depotbemonstering is vaak de beste methode; de hogere ontgravings- en handlingskosten worden ruimschoots goedgemaakt door de lagere transport-, reinigings- en stortkosten en het elimineren van risico’s.
Op basis van de door u aangeleverde gegevens geeft het SCG een advies/verklaring over de reinigbaarheid van de aangemelde partij(en) grond.
A. GEGEVENS SANEERDER/ONTDOENER
01 Onder saneerder verstaat het SCG de opdrachtgever voor een sanering. Onder ontdoener verstaat het SCG een aanbieder van een partij grond/afval. Het SCG kent aan de saneerder/ontdoener een blijvend relatienummer toe. Bij volgende aanmeldingen of wijzigingen volstaat vermelding van dit relatienummer. De nummers 02 t/m 11 kunt u dan open laten mits er geen veranderingen zijn opgetreden.
02 t/m 08 Algemene gegevens van de saneerder/ontdoener.
9 en 10 Contactpersoon van de saneerder/ontdoener voor algemene zaken/hoofd van de afdeling.
11 Bankrekening- en girorekeningnummer van de saneerder/ontdoener.
12 Geef hier aan of het gaat om een aanmelding, wijziging of uitbreiding.
13 Het projectnummer wordt door het SCG toegekend. Als dit nummer bekend is, kunt u het hier invullen. De gegevens bij 14 t/m 22 hoeft u dan niet in te vulllen mits er geen veranderingen zijn opgetreden.
14 De naam die door de saneerder/ ontdoener aan het project is gegeven.
15 Geef hier aan of de financiering van het project plaatsvindt door de overheid ingevolge de Wbb. De code is het nummer waaronder dit project bij het bevoegd gezag bekend is.
16 Adres, postcode en plaats van de projectlocatie.
17 De X- en de Y-coördinaat van de locatie zoals deze op de topografische kaart zijn te vinden.
18 t/m 22 De naam en gegevens van de projectleider van de saneerder/ontdoener (dus niet van de projectadviseur die de melding verzorgt).
23 t/m 28 Onder projectadviseur verstaat het SCG de persoon/instantie/ het adviesbureau die namens de saneerder/ontdoener de melding verzorgt en al dan niet als correspondentieadres fungeert. Het SCG kent aan de projectadviseur een blijvend relatienummer toe. Bij volgende aanmeldingen, wijzigingen of uitbreidingen volstaat vermelding van dit relatienummer. De gegevens bij 24 t/m 28 kunt u dan open laten mits er geen veranderingen zijn opgetreden.
29 t/m 31 De contactpersoon, het toestelnummer en het e-mail adres van de projectadviseur die de melding verzorgt.
32 Hier kunt u aangeven of de projectadviseur de correspondentie wenst te ontvangen.
AANVULLENDE INFORMATIE EN TOELICHTING
33 Het SCG vervult een wettelijke taak op grond van de Wbb, het Besluit stortverbod afvalstoffen (Bsa) en de Wet belasting op milieugrondslag (Wbm). Deze wettelijke taak behelst het adviseren omtrent de reinigbaarheid van verontreinigde grond (Wbb) en de afgifte van niet-reinigbaarheidsverklaringen in het kader van het Bsa en de Wbm. Hier kunt u aangeven in welk kader de melding wordt verricht. Meerdere opties zijn mogelijk.
In bepaalde gevallen kan het nodig zijn om af te wijken van het reguliere traject conform de Wbb. Er kan dan sprake zijn van een ongewoon voorval, een en ander volgens artikel 30 van de Wbb. Hier kunt u aangeven of uw melding een ongewoon voorval betreft.
34 Hier vermeldt u de relevante rapporten met titel, nummer, datum en plaats waar deze rapporten ter inzage liggen en zonodig de naam van de daarvoor te benaderen persoon.
35 Bij de toelichting verstrekt u algemene achtergrondinformatie met betrekking tot historie, bedrijfsvoering, enzovoort. Eventueel gebruikt u hiervoor een kopie van de samenvatting van het nader onderzoek of het saneringsonderzoek.
Dit onderdeel (kopiëren en) invullen per te onderscheiden partij (zie brochure ’Indelen in partijen’).
36 en 37 Naast het partijnummer van de saneerder/ontdoener, kent het SCG aan elke partij een eigen partijnummer toe.
38 Hier geeft u de totale hoeveelheid materiaal inclusief puin en afval zo goed mogelijk aan, zowel in tonnen als in kubieke meters. Zijn puin en afval vóór levering op een bepaalde diameter afgezeefd, dan het afgezeefde deel niet aanmelden. Eventueel bij 49 de gebruikte zeefdiameter aangeven.
39 Geef hier aan wanneer de partij vermoedelijk wordt afgevoerd.
40 en 41 In principe wordt gebruik gemaakt van één grondsoortaanduiding. Alleen in bijzondere omstandigheden, als verschillende grondsoorten niet zijn te scheiden, kunt u één partij met twee verschillende grondsoorten aanmelden.
Naast de indeling van partijen op basis van de grondsoort, dient u de partijen ook te scheiden op basis van combinaties van verontreinigingen, de mate van verontreiniging en de aanwezigheid van bodemvreemde stoffen (afval, puin). Het indelen van partijen is beschreven in de brochure ’Indelen in partijen’.
De grondsoort geeft u aan met de volgende codes (zie ook de figuren 1 en 2):
Baggerspecie is grond die vrijkomt bij onderhoud en sanering van waterbodems die behoren tot een oppervlaktewater in de zin van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo). In geval van melding van een partij baggerspecie verzoeken wij u een locatiekaartje mee te sturen waaruit blijkt dat de partij vrijkomt uit een Wvo-gebied.
Gebruik de volgende codes als de partij voor minder dan 50% uit grond bestaat (zie 45):
42 Geef het gemiddelde vochtgehalte aan (100 - % droge stof [d.s.], bepaald volgens NEN 5748); of lager door rekening te houden met de invloed van bronnering e.d.
43 Geef het gemiddelde humusgehalte aan, bepaald volgens NEN 5754. De pH (0,01 M CaCl2) bepalen volgens NEN 5750. Het gehalte calciumcarbonaat bepalen volgens NEN 5757.
44 Geef het gemiddelde lutumgehalte en de fractieverdeling van de minerale delen (0 ‐ 2000 μm) aan. Het lutumgehalte (uitgedrukt in % d.s.) bepalen volgens NEN 5753. De fractieverdeling eveneens bepalen volgens NEN 5753 (met destructie, met behulp van zeef en pipet, inclusief de fractie > 2 mm) en berekenen als massapercentage van de som van de minerale delen (zie bijlage C.3 van NEN 5753). Graag een kopie van de zeefkromme als bijlage meezenden!
45 Onder grond verstaat het SCG de minerale delen samen met het humus; dit is een bepaald percentage van de totale hoeveelheid droge stof.
46 Het SCG gaat ervan uit dat de partij zo mogelijk wordt gezeefd op 32 mm en in ieder geval op 80 mm. Vermeld derhalve de gehaltes voor de fracties van 2-32, 32-80 en <80 mm. Met puin wordt het gehalte aan steenachtig materiaal bedoeld.
Voor een opgave van het gehalte aan puin en afval dat niet in het bodemmonster aanwezig is (over het algemeen > 20 mm), is in de meeste gevallen een schatting noodzakelijk.
47 en 48 Onder afval verstaat het SCG bodemvreemde stoffen (uitgezonderd puin) zoals slakken, sintels en kooldeeltjes, ijzerdelen, boomstronken, begroeiingsresten, plastics, huisvuil e.d.
Het percentage bodemvreemd materiaal (b) kan worden aangegeven door sommatie van het percentage puin en afval. Als het percentage bodemvreemd materiaal is aangegeven, dan is de totale partij bestaande uit grond (a) en bodemvreemd materiaal (b) voor 100% benoemd. Deze 100% is dan de totaal bij 38 aangemelde hoeveelheid.
49 Bij de omschrijving afval geeft u een beschrijving van het afval, bijvoorbeeld soort, verspreiding, grootte, uitzeefbaarheid e.d. Eventueel de gebruikte zeefdiameter aangeven.
50 Hier geeft u de verontreinigingen van de partij aan:
Bij elk verontreinigingstype (Vt.) hoort een code; deze codes staan vermeld op bijgaande lijst. Voor PAK’s geldt: naast het PAK-totaal (de 10 van VROM), o.a. in verband met de toetsing van hergebruiksmogelijkheden en Baga-normen (Be-sluit aanwijzing gevaarlijke afval-stoffen) ook altijd de overige op het formulier aangegeven PAK’s invullen.
Bij de concentratie (Conc.) geeft u de gemeten concentraties op van de verontreinigende stoffen (in mg/kg d.s.). Deze concentratie is het ‘gewogen gemiddelde‘ van de analyses van de partij. Het gewogen gemiddelde kunt u bepalen door aan elke analyse de gerepresentateerde hoeveelheid grond te koppelen.
De kolom variatieklasse (Vk.) vult u alleen in als het aantal analyses (Nan) meer is dan 6.
Voor het bepalen van de code van de variatieklasse van de verontreiniging kunt u de volgende tabel gebruiken.
De variatiecoëfficiënt bepaalt u door de standaardafwijking (s) te delen door het rekenkundig gemiddelde (‐x). In formule ziet dit er als volgt uit: variatiecoëfficiënt = s / ‐x
Hier geeft u de gemeten minimale (Min.) en maximale (Max.) waarden (in mg/kg d.s.) aan.
Bij Nan vermeldt u het aantal analyses dat op de partij betrekking heeft. Bij Nmm vermeldt u het aantal deelmonsters per samengesteld monster of, in geval van een depotonderzoek, het aantal grepen per monster.
Bij U vermeldt u eventueel de bepaalde uitloging, gemeten met de proef voor korrelvormige materialen (NEN 7343): de cumulatieve uitloging, uitgedrukt in mg/kg bij L/S=10. Dit uitsluitend voor partijen met een gehalte aan organische stoffen kleiner dan de samenstellingswaarden voor hergebruik van grond (bijlage 2 Bsb) én een gehalte aan anorganische stoffen groter dan de samenstellingswaarden voor schone grond (bijlage 1 Bsb) maar kleiner dan de samenstellingswaarden voor hergebruik van grond (bijlage 2 Bsb).
In de toelichting kunt u aangeven in welke vorm en verspreiding de verontreiniging in de grond voorkomt (bijvoorbeeld wel of niet geïoniseerd) enzovoort.
51 Hier kunt u aangeven met welke methode de voorbehandeling en analyses zijn verkregen.
52 Per partij ondertekenen. Het SCG neemt alleen volledig ingevulde en on-dertekende formulieren in behandeling.
103 Beryllium
105 Vanadium
110 Chroom
111 Chroom (VI)
115 Cobalt
120 Nikkel
125 Koper
130 Zink
135 Arseen
140 Selenium
145 Molybdeen
150 Cadmium
155 Tin
160 Antimoon
162 Telluur
165 Barium
168 Wolfraam
170 Kwik
175 Thallium
180 Lood
185 Borium
190 Mangaan
195 Zilver
205 Ammonium (als stikstof)
210 Fluoride (totaal)
215 Cyanide (totaal-vrij)
216 Thiocyanaat
220 Cyanide (totaal-complex; pH<5)
221 Cyanide (totaal-complex; pH<5)
225 Zwavel (sulfiden-totaal)
226 Zwavel (elementair)
227 Sulfaat (SO4)
229 Zwavel (totaal)
230 Bromide
235 Fosfaat
240 Chloride
305 Benzeen
310 Ethylbenzeen
315 Tolueen
320 Xylenen
325 Fenolen
329 Aromaten (individueel)
330 Aromaten (totaal)
335 N-propylbenzeen
340 Iso-propylbenzeen
345 Cresolen
350 Alpha-naphtol
405 Naftaleen
410 Antraceen
415 Fenantreen
420 Fluoranteen
425 Pyreen
426 Chryseen
427 Benzo(a)antraceen
430 Benzo(a)pyreen
431 Benzo(k)fluoranteen
432 Indeno(1,2,3cd)pyreen
433 Benzo(ghi)peryleen
434 PAK-7 (BAGA)
435 PAK-totaal (10 VROM)
436 PAK-16 (EPA)
500 Dichloormethaan
501 Trichloormethaan (chloroform)
502 Tetrachloorkoolstof (tetra)
503 1,1,2-Trichloorethaan
504 Trichlooretheen (tri)
505 Alifatische chloorkwst.-indiv.
506 Tetrachlooretheen (per)
507 1,1,1-Trichloorethaan
508 1,1-Dichloorethaan
509 1,2-Dichloorethaan
510 Alifatische chloorkwst.-tot.vl
515 Alifatische chloorkwst.-tot.nv
516 Alifatische chloorkwst.-totaal
520 Chloorbenzenen (individueel)
525 Chloorbenzenen (totaal)
530 Chloorfenolen (individueel)
531 Pentachloorfenol
535 Chloorfenolen (totaal)
540 Chloorpck’s (totaal)
541 PCB 28: trichloorbifenyl
542 PCB 52: tetrachloorbifenyl
543 PCB 101: pentachloorbifenyl
544 PCB 118: pentachloorbifenyl
545 PCB’s (totaal)
546 PCB 138: hexachloorbifenyl
547 PCB 153: hexachloorbifenyl
548 PCB 180: heptachloorbifenyl
549 Polychloorterfenylen (totaal)
550 EOCl (totaal)
551 EOX
552 VOX
555 Alif.gehalogen. kwst
556 Carbamaten (individueel)
605 Org. chl. bestr. mid. (ind.)
610 Org. chl. bestr. mid. (tot.)
611 Niet chl. bestr. mid. (ind.)
612 Niet chl. bestr. mid. (tot.)
613 Organo-tinverbindingen (ind.)
615 Pesticiden (totaal)
619 HCH-Totaal
620 alfa-HCH
621 beta-HCH
622 delta-HCH
623 gamma-HCH
624 epsilon-HCH
625 HCB
629 Som Drins
630 Endosulfan
631 Aldrin
632 Dieldrin
633 Endrin
634 4,4 DDE
635 2,4 en 4,4 DDD
636 2,4 en 4,4 DDT
639 Som DDD/DDE/DDT
805 Tetrahydrofuran
810 Pyridine
815 Tetrahydrothiofeen
820 Cyclohexanon
825 Styreen
830 Benzine
833 Vluchtige koolwaterstoffraktie
834 Niet vluchtige koolwaterst.fr.
835 Minerale olie
836 Alcoholen (totaal)
840 Vinylchloride
845 Asbest
850 Dicyclopentadieen
855 Ftalaten (totaal)
860 Geoxydeerde PAK (totaal)
900 Chlooranilines (totaal)
901 monochlooranilines
902 dichlooranilines
903 trichlooranilines
904 TEQ Dioxine (totaal)
905 Furanen (totaal)
Versie maart 2000 (RF25)
Om een zo doelmatig mogelijke verwerking te realiseren is het van belang dat, indien relevant, voorafgaand aan de eerste melding een partij-indeling wordt gemaakt. Een project dient u zodanig in partijen in te delen dat elke partij (binnen bepaalde marges) redelijk homogeen is zowel voor wat betreft grondsoort als verontreinigingen, rekening houdend met de verwerkingsmogelijkheden. De wijze van indelen kan in sterke mate de kosten van verwerken beïnvloeden. Hoe beter de indeling, hoe goedkoper de verwerking. Als handleiding is het navolgende opgesteld hetgeen tevens fungeert als aanvulling op de ’Toelichting formulier eerste melding’.
Voor de indeling geldt dat deze niet alleen theoretisch, maar ook praktisch uitvoerbaar moet zijn. Voorwaarden tijdens de sanering hiervoor zijn veelal:
- milieukundige begeleiding;
- depotvorming (op of nabij de locatie);
- en aanvullende bemonstering.
Voor grote projecten raden wij u aan om voorafgaand aan de eerste melding over de wijze van indelen in overleg te treden met het SCG.
De locatie dient u in te delen in homogene eenheden: de partijen. Bij de indeling van partijen dient u achtereenvolgens rekening te houden met:
1. grondsoort
2. verontreinigingsgraad:
a. categorieën;
b. zware metalen;
c. overige verontreinigingen;
d. Baga-waarden (Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen).
Te onderscheiden bodemlagen/grondsoorten geven meestal een verschil in aard en mate van verontreiniging en daarmee ook een verschil in verwerkingsmogelijkheden. De hoeveelheid fijne delen van de grond is met name van belang voor het bepalen van de reinigingskosten en de keuze van de reinigingstechnieken. Voor hergebruik is de fysische samenstelling van de grond evenwel ook van belang.
Minder dan 20% fijne delen (fractie < 32 tot 63 μm)
Des te minder fijne delen de grond bevat des te minder residu ontstaat bij natte of ‘extractieve’ reiniging. Grond met minder dan 20% aan fijne delen is in het algemeen nat reinigbaar. Zwak siltig, matig siltig en kleiig zand kan daarom vrijwel altijd nat worden gereinigd. De grondsoorten sterk siltig zand, uiterst siltig zand en sterk tot zwak zandige klei zijn mogelijk nat reinigbaar.
Meer dan 20% fijne delen (fractie < 32 tot 63 μm)
Natte reiniging van grond met meer dan 20% aan fijne delen is over het algemeen minder doelmatig. Bij thermische reiniging is de hoeveelheid fijne delen in mindere mate van belang; deze is wel bepalend voor de doorvoersnelheid in de installatie en in samenhang met het vochtgehalte de belangrijkste kostenfactor.
De aanwezigheid van puin en/of afval kan de kosten en/of het resultaat van de reiniging beïnvloeden. In veel gevallen verdient het daarom aanbeveling om puin en afval op de locatie af te zeven op maximaal 32 mm. Als afzeven niet mogelijk is, dan een indeling maken van partijen mèt en partijen zonder puin en/of afval.
2. Indelen op verontreinigingsgraad
Schone grond (< samenstellingswaarden schone grond uit bijlage 1 van het Bouwstoffenbesluit (Bsb)) is multifunctioneel toepasbaar. Categorie 1-grond is ongeïsoleerd toepasbaar. Categorie 2-grond is geïsoleerd toepasbaar. Alle overige grond dient te worden gereinigd of gestort. Voor de definities van schone grond, categorie 1-grond en categorie 2-grond zie de brochure ‘Indelen in categorieën’.
Na de indeling op grondsoort en categorieën is voor de verontreinigde grond een indeling nodig op zware metaalgehalten om een beoordeling van de reinigingsmogelijkheden mogelijk te maken. Bij deze indeling spelen de samenstellingswaarden voor schone grond (bijlage 1 Bsb) en samenstellingswaarden voor herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb) een belangrijke rol.
De volgende partijen zijn te onderscheiden:
1. gehalte aan zware metalen onder de samenstellingswaarden schone grond (bijlage 1 Bsb);
2. gehalte aan zware metalen onder de samenstellingswaarden herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb);
3. gehalte aan zware metalen boven de samenstellingswaarden herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb).
De verwerkingskosten van thermische reiniging nemen stapsgewijs toe voor olie, PAK/cyanide en chloorkoolwater-stoffen (CKW’s). Daarom dient de verontreinigde grond te worden onderscheiden (na de indeling op zware metalen) in partijen verontreinigd met alleen olie (PAK < 50mg/kg d.s., cyanide < 25mg/kg d.s., CKW’s < 20mg/kg d.s.), partijen met PAK > 50mg/kg d.s. en/of cyanide > 25mg/kg d.s. (al dan niet met olie doch zonder CKW’s > 20mg/kg d.s.) en partijen met CKW’s > 20mg/kg d.s. (al dan niet met olie en/of PAK en/of cyanide); anders gelden voor de gehele partij de hoogste verwerkingskosten.Voor natte reiniging nemen de reinigingskosten toe als de verontreinigingen meer dan een factor 5 boven de samenstellingswaarden herbruikbare grond (bijlage 2 Bsb) liggen. Daarom dient de verontreinigde grond te worden onderscheiden (na het indelen op zware metalen) in grond met verontreinigingen beneden 5 maal de samenstellingswaarde herbruikbare grond en grond met verontreinigingen boven 5 maal de samenstellingswaarde herbruikbare grond.
Aangezien veel stortplaatsen geen gevaarlijk afval accepteren is het zinvol de partijen die mogelijk niet reinigbaar zijn in te delen in kleiner of groter dan de (Baga-)waarden uit het ‘Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen’.
Versie maart 2000 (RF25)
Deze brochure is een aanvulling op de brochure ‘indelen in partijen’ en geeft de definities van de verschillende categorieën grond.
Schone grond
Grond die geen van de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bouwstoffenbesluit (Bsb) overschrijdt. Deze grond is multifunctioneel toepasbaar.
In het kader van de Vrijstellings-regeling samenstellings- en immissiewaarden Bouwstoffenbesluit (Staats-courant 126; 1999) mogen in bepaalde gevallen enkele parameters de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bsb overschrijden.
Grond die:
1. de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bsb overschrijdt maar
2. geen van de samenstellingswaarden voor grond uit bijlage 2 van het Bsb overschrijdt en
3. op zodanige wijze kan worden gebruikt dat, ook indien geen isolatiemaatregelen worden genomen, geen van de immissiewaarden voor anorganische verontreinigingen wordt overschreden.
Grond die:
1. de samenstellingswaarden uit bijlage 1 van het Bsb overschrijdt maar
2. geen van de samenstellingswaarden voor grond uit bijlage 2 van het Bsb overschrijdt en
3. op zodanige wijze kan worden gebruikt dat, slechts indien isolatiemaatregelen worden genomen, geen van de immissiewaarden voor anorganische verontreinigingen wordt overschreden.
Grond die de interventiewaarden overschrijdt.
Niet ernstig verontreinigde grond
Grond die niet behoort tot de categorieën schone grond, categorie 1-grond, categorie 2-grond of ernstig verontreinigde grond.
In figuur 1 is voor anorganische verontreinigingen de indeling in categorieën grafisch weergegeven. De immissiewaarde is in figuur 1 vervangen door een emissie ongeïsoleerd en een emissie geïsoleerd, zodat het onderscheid tussen categorie 1-grond en categorie 2-grond duidelijk wordt. In figuur 2 is voor organische verontreinigingen de indeling in categorieën grafisch weergegeven.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2000-121-p25-SC24567.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.