Vrijstellingsregeling lokaalspoorwegen

22 mei 2000

Nr. AV/A&M/2000/29621

Directie Arbeidsverhoudingen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 5:13, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet;

Gelezen het verzoek van de directie van de NV Gemengd Bedrijf Haagsche Tramweg-Maatschappij en van de werknemersorganisaties FNV Bondgenoten en CNV Bedrijvenbond van 27 augustus 1999, kenmerk N347252;

Gezien de ingewonnen ambtsberichten;

Besluit:

Artikel 1 Vrijstelling

Vrijstelling wordt verleend van artikel 5:8, derde lid, onderdeel d, van de Arbeidstijdenwet.

Artikel 2 Beperkingen

Deze vrijstelling is uitsluitend van toepassing op werknemers van 18 jaar of ouder die arbeid verrichten in of op een railvoertuig, gebezigd voor vervoer van personen over lokaalspoorwegen.

Artikel 3 Voorschriften

De werkgever organiseert de arbeid in een vooraf opgesteld arbeidstijdpatroon zodanig, dat de werknemer:

a. ten hoogste 4 maal in elke aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren arbeid verricht in nachtdienst welke eindigt vóór of op 02.00 uur;

b. na een nachtdienst die wordt gevolgd door een dienst, niet zijnde een nachtdienst, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 11 uren;

c. in de dienst, niet zijnde een nachtdienst, bedoeld in onderdeel b, ten hoogste 6 uur arbeid verricht;

d. na de dienst, niet zijnde een nachtdienst, bedoeld in onderdeel b, een onafgebroken rusttijd heeft van ten minste 48 uren.

Artikel 4 Slotbepaling

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij met de toelichting wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 2000.

2. Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling lokaalspoorwegen.


‘s-Gravenhage, 22 mei 2000. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W.A. Vermeend.

Toelichting

In artikel 5:8 van de Arbeidstijdenwet (ATW) worden voorwaarden gesteld waaraan voldaan moet worden indien er arbeid in nachtdienst verricht wordt. In het betreffende artikel wordt een onderscheid gemaakt tussen de zogenoemde standaardregeling (eerste lid) en de zogenoemde overlegregeling (derde lid). In het kader van de overlegregeling is één van die voorwaarden dat een werknemer na een reeks van ten minste 3 en ten hoogste 7 nachtdiensten een onafgebroken rustperiode heeft van ten minste 48 uren (derde lid, onderdeel d).

Op basis van artikel 5:13 van de ATW kan een vrijstelling verleend worden, mits aan een aantal voorwaarden is voldaan:

- er moet een verzoek zijn van partijen bij een collectieve regeling;

- er moet een gegronde reden aanwezig zijn;

- het moet gaan om een bestendig en regelmatig arbeidstijdenpatroon;

- het arbeidstijdenpatroon mag niet ongunstiger zijn dan het arbeidstijdenpatroon dat voldoet aan de in paragraaf 5.2 van de wet gegeven voorschriften.

Bij brief van 27 augustus 1999 hebben de directie van de NV Gemengd Bedrijf Haagsche Tramweg-Maatschappij (HTM) en twee werknemersorganisaties op grond van artikel 5:13 een verzoek gedaan om vrijstelling van onafgebroken rustperiode na een reeks van nachtdiensten. Dit verzoek wordt gedaan omdat de HTM voor de trambestuurders gebruik maakt van een arbeidstijdenpatroon waarbij na een reeks van 4 nachtdiensten, een korte dagdienst volgt. Een dergelijke arbeidstijdenpatroon voldoet echter niet aan de normering van de ATW.

De wens om het arbeidstijdenpatroon te blijven gebruiken, vloeit voort uit het feit dat werknemers in dat patroon voorafgaand aan de vrije dagen geen nachtdienst hoeven te draaien, hetgeen door alle betrokkenen als gunstiger wordt ervaren. Hierbij gaat het uitsluitend om nachtdiensten die eindigen tussen 24.00 en 02.00 uur. Om aan de normen van de ATW te voldoen, zou in plaats van de korte dagdienst wel een nachtdienst gedraaid mogen worden. Dat levert een ongunstiger arbeidstijdenpatroon op dan de toevoeging van de korte dagdienst. Tevens is het mogelijk de reeks van nachtdiensten te onderbreken door één van die diensten vóór 24.00 uur te laten eindigen of na 06.00 uur te laten aanvangen. Het resultaat van een dergelijke onderbreking is een toenemende onregelmatigheid in diensten en in feite ook een ongunstiger arbeidstijdenpatroon.

Het verzoek om vrijstelling voldoet aan de in de wet gestelde voorwaarden, zodat het verlenen van een vrijstelling voor het bedoelde arbeidstijdenpatroon mogelijk is. Het verzoek heeft alleen betrekking op trambestuurders. De vrijstelling kan echter worden toegepast op arbeid verricht op railvoertuigen die gebruikt worden voor personenvervoer over lokaalspoorwegen. Het gaat hierbij dus zowel om tram- als metropersoneel.

Aan de vrijstelling zijn voorschriften verbonden. Er mag ten hoogste vier maal achtereen arbeid in nachtdienst tot uiterlijk 02.00 uur worden verricht. Bovendien moet na een nachtdienst die wordt gevolgd door de korte dagdienst minimaal 11 uur rust worden genoten. De herstelperiode van 48 uur aaneengesloten rust moet na de korte dagdienst worden genoten. Aangezien vrijstelling wordt verleend van het bepaalde in onderdeel d van het derde lid van artikel 5:8 van de ATW kan van deze vrijstelling alleen in het kader van de overlegregeling gebruik worden gemaakt.

Naast tram- en metrobestuurders maken ook buschauffeurs deel uit van het rijdend personeel van stedelijke vervoersbedrijven. Voor buschauffeurs is de vrijstelling niet nodig. Zij vallen onder hoofdstuk 2 van het Arbeidstijdenbesluit vervoer, waarin geen extra normen zijn gesteld voor rusttijd in relatie tot nachtdiensten. Daar deze vrijstelling als gevolg heeft dat het bovengenoemd arbeidstijdenpatroon nu niet alleen voor buschauffeurs maar tevens voor tram- en metrobestuurders kan worden toegepast, is brede inzetbaarheid van het rijdend personeel (jobrotation) van stedelijke vervoersbedrijven beter mogelijk.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W.A. Vermeend.

Naar boven