Wijziging Reglement Raad voor Cultuur

11 oktober 1999

rc-99.1166/1

De Raad voor Cultuur,

Besluit:

Artikel I

Na artikel 7 van het Reglement Raad voor Cultuur (regeling van de Raad voor Cultuur van 17 september 1998, nr. rc-98.8040/1, Stcrt. 1999, 70) wordt een nieuw artikel 7a ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

1. De voorzitter beslist in naam van de Raad over aangelegenheden betreffende:

a. de afdoening van tegen daarvoor vatbare besluiten ingediende bezwaarschriften, voor zover de behandeling van die bezwaarschriften niet is opgedragen aan een adviescommissie bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht;

b. de toepassing van Hoofdstuk III van de Wet openbaarheid van bestuur;

c. de toepassing van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover de behandeling van klaagschriften niet is opgedragen aan een commissie bedoeld in artikel 9:14 van die wet.

2. Indien een in het eerste lid bedoelde aangelegenheid mede betrekking heeft op het werkterrein van een commissie beslist de voorzitter niet dan na overleg met de voorzitter van de desbetreffende commissie.

3. De voorzitter stelt de Raad zo spoedig mogelijk in kennis van de overeenkomstig het eerste lid genomen besluiten die van belang zijn voor de taakvervulling van de Raad.

4. De voorzitter kan in naam van de Raad aanwijzingen geven omtrent de voorbereiding van de afdoening van de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden.

Artikel II

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 11 oktober 1999.
De Raad voor cultuur,
J. Jessurun, voorzitter.
J.A. Brandenbarg, algemeen secretaris.

Toelichting

Hoofdstuk III van de Wet openbaarheid van bestuur heeft betrekking op de informatieverstrekking op verzoek; hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht bevat bepalingen met betrekking tot de klachtbehandeling. Om redenen van efficiency en effectiviteit wordt de voorzitter van de Raad gemandateerd tot de afdoening van aangelegenheden, die zich op beide terreinen kunnen voordoen (eerste lid, onder b en c). Om dezelfde redenen wordt eenzelfde machtiging voorzien voor de afdoening van bezwaarschriften, die tegen daarvoor vatbare besluiten worden ingediend (eerste lid, onder a). Die mandatering geldt niet voor zover voor de behandeling van bezwaar- en klaagschriften bijzondere adviescommissies worden ingesteld.

In geval een van de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden mede betrekking heeft op het werkterrein van een commissie, wordt vanuit een oogpunt van zorgvuldigheid en optimale informatievoorziening in het tweede lid bepaald, dat de voorzitter van de Raad, alvorens te beslissen, overleg pleegt met de voorzitter van de desbetreffende commissie. Het derde lid regelt in welke gevallen de Raad in kennis behoort te worden gesteld van overeenkomstig het eerste lid genomen besluiten.

Het vierde lid mandateert de voorzitter tot het geven van aanwijzingen ten behoeve van de interne (ambtelijke) voorbereiding van de in het eerste lid bedoelde aangelegenheden.

Naar boven