Wijziging Arbeidsomstandighedenregeling

Regeling tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenregeling in verband met de vaststelling van de Arbeidsomstandighedenwet 1998

25 oktober 1999

Nr. ARBO/AIS/99/64079

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst

Handelende na overleg met de Ministers van Justitie, van Binnenland-se Zaken en Koninkrijksrelaties en van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 16, tweede lid, onder b, 30, eerste lid, en 31, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998, artikel 10, derde lid, onder d, van de Wet op de inkomstenbelasting 1994 en artikel 11 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s;

Voorts gelet op de artikelen 1.5a, tweede lid, 1.5b, 1.5e, tweede en derde lid, 2.1, 2.8, 4.7, eerste en derde lid, 4.9, achtste lid, 4.42, vijfde lid, 4.50, tweede lid, 4.68, eerste lid, 6.16, tiende lid, 7.19, negende lid, en 7.29, negende lid, van het Arbeidsomstandigheden-besluit;

Besluit:

Artikel I

De Arbeidsomstandighedenregeling1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Na paragraaf 1.1 wordt een nieuwe paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 1.1a Certificatie

Artikel 1.1a Jaarverslag

In het jaarverslag van een certificerende instelling, bedoeld in artikel 1.5b, eerste lid, van het besluit worden ten minste de volgende onderwerpen behandeld:

a. de door de instelling afgegeven, ingetrokken dan wel geweigerde certificaten;

b. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende accreditaties, reglementen en procedures;

c. wijzigingen in de op het werkveld van de instelling betrekking hebbende taakverdeling;

d. wijzigingen in de bestuurssamenstelling;

e. wijzigingen in de statuten of het huishoudelijk reglement;

f. aan derden uitbestede werkzaamheden;

g. structurele knelpunten op het werkveld van de instelling die zich in de uitvoeringspraktijk hebben voorgedaan;

h. het gevoerde overleg en de samenwerking op het werkveld met andere certificerende instellingen;

i. door de instelling ontvangen klachten en de wijze van afhandeling daarvan;

j. tegen de beslissingen van de instelling ingediende bezwaren en ingestelde beroepen en de wijze van afhandeling daarvan;

k. een financieel verslag betreffende de activiteiten waarvoor de instelling is aangewezen.

B

Artikel 1.2 komt te luiden:

Artikel 1.2 Algemeen

Voor zover in deze regeling regels zijn gesteld over opleidingen zijn de artikelen 1.3 tot en met 1.8 van toepassing.

C

Paragraaf 1.3 vervalt.

D

Paragraaf 1.4 wordt vervangen door:

Paragraaf 1.4 Melding ongevallen en beroepsziekten

Artikel 1.10 Gegevens ongevallen

De schriftelijke mededeling van ongevallen, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de wet omvat ten minste de gegevens, bedoeld in bijlage I bij deze regeling.

Artikel 1.11 Gegevens beroepsziekten

1. In dit artikel wordt verstaan onder beroepsziekte: een ziekte of aandoening als gevolg van een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden.

2. De mededeling van een beroepsziekte, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet omvat ten minste de volgende, niet tot een individuele natuurlijke persoon herleidbare, gegevens:

a. de diagnose;

b. het geslacht en het geboortejaar van de werknemer;

c. de aard en de mate van de belasting in arbeid of arbeidsomstandigheden;

d. de aard van de werkzaamheden ten tijde van het ontstaan van de beroepsziekte;

e. het beroep van de werknemer ten tijde van de blootstelling, en

f. de economische activiteit van de werkgever ten tijde van de blootstelling.

3. De in het tweede lid bedoelde gegevens worden verstrekt overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling, bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de wet.

E

De artikelen 1.13 tot en met 1.18 worden vernummerd tot 1.12 tot en met 1.17.

F

In het tot 1.16 vernummerde artikel wordt ’bijlage IA’ vervangen door: bijlage II

G

In het tot 1.17 vernummerde artikel wordt ’artikel 1.17’ vervangen door: artikel 1.16.

H

Hoofdstuk 2 wordt vervangen door:

Hoofdstuk 2 Arbodiensten

Paragraaf 2.1 Taken van arbodiensten

Artikel 2.1 Inventarisatie en evaluatie

Bij de uitvoering van zijn taken op grond van artikel 14, derde lid, onder a, van de wet verricht de arbodienst de volgende werkzaamheden:

a. het toetsen of de inventarisatie en evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, volledig en betrouwbaar is;

b. het toetsen of in de inventarisatie en evaluatie, bedoeld onder a, de actuele inzichten op het terrein van arbeidsomstandigheden zijn verwerkt;

c. het op basis van de inventarisatie en evaluatie, bedoeld onder a, uitbrengen van een advies aan de werkgever. Dit advies gaat in op de in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de wet, voorgestelde wijze waarop de geconstateerde tekortkomingen kunnen worden verholpen en de prioriteiten en de volgorde waarin de maatregelen worden genomen.

Artikel 2.2 Ziekteverzuimbegeleiding

Bij de uitvoering van zijn taken op grond van artikel 14, derde lid, onder b, van de wet ondersteunt de arbodienst de werkgever bij het adequaat begeleiden van werknemers die door ziekte niet in staat zijn om hun arbeid te verrichten teneinde een verantwoorde werkhervatting te bevorderen. Voor het uitvoeren van deze taak legt de arbodienst vast:

a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens over het verzuim van werknemers;

c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.3 Arbeidsgezondheidskundig onderzoek

Bij de uitvoering van zijn taak op grond van artikel 14, derde lid, onderdeel c, onder 1°, van de wet legt de arbodienst vast:

a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

b. op welke wijze de periodiciteit en de inhoud van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn geregeld;

c. hoe met bedrijven afspraken worden gemaakt over de wijze waarop werknemers van het recht op het arbeidsgezondheidskundig onderzoek gebruik kunnen maken;

d. op welke indicaties groepsgewijze arbeidsgezondheidskundige onderzoeken plaats kunnen vinden;

e. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit arbeidsgezondheidskundige onderzoeken voortvloeien;

f. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen is gewaarborgd.

Artikel 2.4 Aanstellingskeuring

Bij de uitvoering van zijn taak op grond van artikel 14, derde lid, onderdeel c, onder 2°, van de wet legt de arbodienst vast:

a. op welke wijze de aanstellingskeuring wordt uitgevoerd en welke procedures daarbij worden gevolgd;

b. op welke wijze wordt omgegaan met de gegevens die uit het onderzoek in het kader van de aanstellingskeuring voortvloeien;

c. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuen wordt gewaarborgd.

Artikel 2.5 Arbeidsomstandighedenspreekuur

Bij de uitvoering van zijn taak op grond van artikel 14, derde lid, onder d, van de wet legt de arbodienst vast:

a. op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd;

b. welke gegevens uit het arbeidsomstandighedenspreekuur worden vastgelegd;

c. op welke wijze wordt geadviseerd ten aanzien van onderwerpen die op het arbeidsomstandighedenspreekuur aan de orde komen;

d. op welke wijze wordt omgegaan met gegevens uit het arbeidsomstandighedenspreekuur die een relatie hebben met het werk of de werkplek;

e. op welke wijze de persoonlijke levenssfeer van individuele werknemers die op het arbeidsomstandighedenspreekuur komen is gewaarborgd.

Artikel 2.6 Melding gegevens

1. De arbodienst meldt een wijziging van zijn organisatievorm terstond aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in artikel 2.7.

2. Indien zich een wijziging voordoet in de gegevens, bedoeld in de artikelen 2.12, eerste lid, onder a of b, of 2.13, eerste lid, onder a, meldt de arbodienst onderscheidenlijk de werkgever dit zo spoedig mogelijk aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 2.2 Certificatie

Artikel 2.7 Aanwijzing certificerende instelling

Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.14, eerste en tweede lid, van het besluit kan worden aangewezen een instelling die voldoet aan de criteria, opgenomen in het Reglement Certificatie Arbodiensten van 17 februari 1998 van de Stichting Beheer Certificatie Arbodiensten.

Artikel 2.8 Mededeling inzake certificaat

Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 doet mededeling aan de minister van de afgifte, de weigering of de intrekking van een certificaat als bedoeld in artikel 2.11, onder opgave van de redenen. Van de afgifte of de intrekking van een certificaat doet zij tevens mededeling in de Staatscourant.

Artikel 2.9 Klachtenprocedure

Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft een procedure voor het behandelen van klachten aangaande de dienstverlening door arbodiensten. Vastgelegd wordt op welke wijze deze taak wordt uitgevoerd, welke procedures daarbij worden gevolgd en op welke wijze klachten zo nodig zullen leiden tot correcties en preventieve maatregelen.

Artikel 2.10 Verrichten controle

Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 verricht jaarlijks controle bij de arbodienst ten behoeve waarvan door de instelling een certificaat arbodienst is afgegeven.

Artikel 2.11 Afgifte certificaat arbodienst

1. Een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.14, eerste lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien wordt voldaan aan artikel 14, derde lid, en vijfde tot en met zevende lid, van de wet, de artikelen 2.7 en 2.9 tot en met 2.12 van het besluit, de artikelen 2.1 tot en met 2.6 en 2.12, eerste lid, en bij de uitvoering van taken een kwaliteitssysteem wordt gehanteerd, dat bewerkstelligt dat aan deze wettelijke vereisten wordt voldaan en dat voldoet aan normen, waarmee de belanghebbende groeperingen hebben ingestemd.

2. Een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.14, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien wordt voldaan aan artikel 14, derde lid, en vijfde tot en met zevende lid, van de wet, de artikelen 2.7, 2.9, 2.11 en 2.12 van het besluit, de artikelen 2.1 tot en met 2.6 en 2.13, eerste lid, en bij de uitvoering van taken een kwaliteitssysteem wordt gehanteerd, dat bewerkstelligt dat aan deze wettelijke vereisten wordt voldaan en dat voldoet aan normen waarmee de belanghebbende groeperingen hebben ingestemd.

3. Een certificaat als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.12 Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat externe arbodienst

1. Een externe arbodienst verstrekt aan de minister dan wel, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, eerste lid, de volgende gegevens:

a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:

1°. een overzicht van het aantal deskundigen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit;

2°. een overzicht van het aantal deskundigen dat per vakgebied, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, aan de arbodienst verbonden is, waarbij tevens het aantal formatieplaatsen en de wijze waarop de deskundigen aan de dienst verbonden zijn, worden vermeld;

3°. van elk van de deskundigen een afschrift van het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit of een EG-verklaring als bedoeld in artikel 2.8 van het besluit, en

4°. het aantal deskundigen op andere vakgebieden en de aard van die deskundigheden;

b. met betrekking tot de organisatie-eisen, bedoeld in artikel 2.10 van het besluit:

1°. een actueel bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel en de statuten van de arbodienst, en

2°. een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd dan wel van de publiekrechtelijke aanstelling van de deskundigen in vaste dienst, waarbij de omvang van het dienstverband wordt vermeld;

c. met betrekking tot de werkgevers aan wie bijstand wordt verleend:

1°. een lijst van verzorgde bedrijven, waarin opgenomen zijn de namen, adressen en telefoonnummers van die bedrijven en hun vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers per bedrijf of vestiging, en

2°. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers.

2. Indien een externe arbodienst niet de in het eerste lid, onder a tot en met c, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.

Artikel 2.13 Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat interne arbodienst

1. De werkgever verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling als bedoeld in artikel 2.7 heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag van een certificaat arbodienst als bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, de volgende gegevens:

a. met betrekking tot de deskundigen die voor de arbodienst werkzaam zijn:

1°. een overzicht van het aantal deskundigen, bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van het besluit;

2°. een overzicht van het aantal deskundigen dat per vakgebied, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, binnen de arbodienst werkzaam is;

3°. een afschrift van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd of publiekrechtelijke aanstelling in vaste dienst van de deskundigen in vaste dienst, waarbij de omvang van het dienstverband en het aantal formatieplaatsen worden vermeld;

4°. van elk van de deskundigen een afschrift van het certificaat van vakbekwaamheid, bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit of een EG-verklaring als bedoeld in artikel 2.8 van het besluit, en

5°. het aantal deskundigen op andere vakgebieden en de aard van die deskundigheden;

b. met betrekking tot zijn bedrijf of de vestigingen van zijn bedrijf:

1°. naam, adres en telefoonnummer van het bedrijf of vestigingen, de economische hoofdactiviteit en het aantal werknemers van het bedrijf of van elke vestiging, en

2°. een overzicht van het totaal aantal verzorgde werknemers;

2. Indien de werkgever niet de in het eerste lid, onder a en b, bedoelde gegevens verstrekt, wordt de aanvraag van het certificaat arbodienst niet in behandeling genomen.

Artikel 2.14 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde

1. Een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager een opleiding heeft gevolgd die voldoet aan de opleidingseisen voor de hoofdstroom arbeid en gezondheid, bedoeld in het Besluit CSG no. 1-1996 van het College voor Sociale Geneeskunde, die heeft geleid tot registratie als sociaal-geneeskundige voor arbeid en gezondheid.

2. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vijf jaar.

Artikel 2.15 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne

1. Een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen, bedoeld in de regeling Certificering van arbeidshygiënisten van juni 1997 van de Stichting ter Certificering van Arbeidshygiënisten.

2. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.16 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde

1. Een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de eisen voor de certificatie van veiligheidskundigen niveau 3, bedoeld in de Regelingen Schema Veiligheidskundigen van 3 juli 1997 van de Stichting voor de Certificatie van Vakbekwaamheid SKO.

2. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.17 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde

1. Een certificaat arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager voldoet aan de certificatie-eisen voor arbeids- en organisatiedeskundigen, bedoeld in paragraaf 2 van hoofdstuk 6.11 van Bijlage 6.1 van het Kwaliteitshandboek stichting registratie arbeids- en organisatiedeskundigen van 13 januari 1998 van de Stichting Registratie Arbeids- en Organisatie-deskundigen.

2. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Artikel 2.18 Verstrekken gegevens certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, arbeidshygiëne, veiligheidskunde en arbeids- en organisatiekunde

De aanvrager van een certificaat als bedoeld in de artikelen 2.14 tot en met 2.17 verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag de relevante gegevens met betrekking tot opleiding, kennis en beroepservaring in verband met de eisen, bedoeld in de desbetreffende artikelen.

Paragraaf 2.3 EG-verklaring

Artikel 2.19 Aanvraag

1. In deze paragraaf wordt verstaan onder lidstaat: een lidstaat van de Europese Unie of een andere staat die partij is bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

2. De minister geeft op schriftelijke aanvraag een EG-verklaring als bedoeld in artikel 2.8 van het besluit af op de vakgebieden van de veiligheidskunde, arbeidshygiëne dan wel arbeids- en organisatiekunde indien wordt voldaan aan de artikelen 2.20 tot en met 2.22.

Artikel 2.20 Vereisten

Bij de schriftelijke aanvraag, bedoeld in artikel 2.19, tweede lid, wordt aangegeven dan wel overgelegd:

a. een gewaarmerkte kopie van het diploma dan wel de diploma’s, bedoeld in artikel 2 dan wel 3 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s waarvan gelijk-stelling door middel van een EG-verklaring wordt verlangd alsmede een gewaarmerkte kopie van de daarbij behorende cijferlijst of beoordelingen;

b. een overzicht van relevante studiegegevens, in ieder geval bevattende de totale cursusduur, de bestudeerde hoofdvakken, en eventueel andere vakken, gegevens omtrent gevolgde stages, gemaakte verslagen en publicaties en, indien beschikbaar, tevens een globale leerstofomschrijving van deze vakken met de daarbij behorende studietijd;

c. een schriftelijke verklaring van een daartoe bevoegde instantie in de lidstaat waar het diploma is behaald of erkend waaruit blijkt welke bevoegdheid de aanvrager in de lidstaat op grond van zijn diploma heeft;

d. indien de opleiding overwegend buiten de lidstaat is genoten, een bewijsstuk gewaar-merkt door de daartoe bevoegde instantie in de lidstaat waar het diploma is behaald of erkend, dat ten minste drie jaren beroepservaring is opgedaan;

e. indien de aanvraag en de in dit artikel bedoelde stukken in een andere dan de Nederlandse of Engelse taal zijn gesteld, een, zo mogelijk, door een beëdigd tolk vertaler opgestelde vertaling daarvan in één van deze talen.

Artikel 2.21 Afgifte

1. Een EG-verklaring wordt afgegeven indien:

1°. de vakgebieden van de opleiding die ten grondslag heeft gelegen aan het door de aanvrager behaalde diploma als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s niet of in geringe mate verschillen van de wezenlijke vakgebieden van de Nederlandse opleidingen die de diploma’s afgeven die zijn vereist voor afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit, en

2°. de cursusduur van de gevolgde opleiding minder dan een jaar korter is dan die van de Nederlandse opleidingen, bedoeld onder 1°, of

3°. de cursusduur van de gevolgde opleiding ten minste een jaar korter is dan de cursus-duur van de Nederlandse opleiding, bedoeld onder 1°, indien de aanvrager aantoont te beschikken over ten minste twee jaar beroepservaring, of

4°. de aanvrager een deeltijdse opleiding heeft gevolgd, dan wel een opleiding heeft gevolgd die in de lidstaat waar het diploma is afgegeven of erkend gelijkwaardig is verklaard met de aldaar vereiste opleiding.

2. Een EG-verklaring wordt niet afgegeven dan nadat de aanvrager met goed gevolg, naar keuze, een proeve van bekwaamheid heeft afgelegd of een aanpassingsstage heeft doorlopen als bedoeld in artikel 10 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s indien de opleiding die ten grondslag heeft gelegen aan het door de aanvrager behaalde diploma als bedoeld in artikel 2 of artikel 3 van de Algemene wet erkenning EG-hoger-onderwijsdiploma’s betrekking heeft op vakgebieden die meer dan in geringe mate verschillen van de wezenlijke vakgebieden van de Nederlandse opleiding die is vereist voor het verkrijgen van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit.

Artikel 2.22 Proeve van bekwaamheid en aanpassingsstage

1. Bij een proeve van bekwaamheid wordt de volgende procedure gevolgd:

a. op grond van de door aanvrager overgelegde gegevens wordt een lijst opgesteld van de vakgebieden die, in vergelijking met de vereiste Nederlandse opleiding, meer dan in geringe mate verschillen van de opleiding die de aanvrager heeft gevolgd, en waarvan de kennis een wezenlijke voorwaarde is om in Nederland een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit te verkrijgen;

b. de proeve van bekwaamheid heeft betrekking op de onder a bedoelde vakgebieden en wordt afgenomen door een in het kader van de aanvraag aan te wijzen Nederlandse instelling die een relevante opleiding verzorgt;

c. in het kader van de aanvraag wordt op basis van de omvang van de af te leggen proeve de hoogte van het door de aanvrager aan de desbetreffende instelling te betalen examengeld bepaald;

d. aan aanvrager wordt schriftelijk meegedeeld op welke vakgebieden de proeve betrekking zal hebben, welke instelling de proeve af zal nemen en wat de hoogte van het examengeld is;

e. de desbetreffende instelling doet de aanvrager schriftelijk opgave van de te bestuderen literatuur;

f. de desbetreffende instelling stelt de criteria vast voor de beoordeling van de proeve;

g. de desbetreffende instelling biedt binnen vier maanden nadat de aanvrager te kennen heeft gegeven de proeve van bekwaamheid te willen afleggen en hij tevens het examengeld heeft betaald, de gelegenheid tot het afleggen van de proeve;

h. de proeve wordt naar keuze van de aanvrager in de Nederlandse of Engelse taal afgenomen;

i. de desbetreffende instelling deelt het resultaat van de proeve zo spoedig mogelijk mee aan de aanvrager en aan de minister.

2. Een aanpassingsstage wordt als volgt vormgegeven:

a. de aanvrager verricht gedurende een in het kader van de aanvraag te bepalen periode van ten hoogste drie jaar werkzaamheden op het desbetreffende vakgebied;

b. de aanvrager verricht tijdens deze periode werkzaamheden onder verantwoordelijkheid en begeleiding van een deskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit op het desbetreffende vakgebied;

c. na overleg tussen de aanvrager en diens begeleider kan de begeleider besluiten dat aan de stage een aanvullende opleiding wordt gekoppeld;

d. de stage wordt beoordeeld op de vraag of de aanvrager de vakgebieden bedoeld in artikel 2.20, tweede lid, in voldoende mate beheerst, en

e. het resultaat van de beoordeling wordt zo spoedig mogelijk meegedeeld aan de aanvrager en de minister.

3. Indien de proeve van bekwaamheid niet met positief resultaat is afgelegd of de aanpassingsstage negatief is beoordeeld, heeft de aanvrager het recht nog een maal, naar keuze, een proeve van bekwaamheid af te leggen of een aanpassingsstage te doorlopen.

Paragraaf 2.4 Vrijstelling

Artikel 2.23 Vrijstelling bijstand arbodienst bij ziekteverzuim

Ten behoeve van werkgevers die uitsluitend:

a. personen onder hun gezag arbeid laten verrichten zonder arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke aanstelling;

b. personen arbeid laten verrichten op incidentele oproep, jegens wie na afloop van de oproep geen loondoorbetalingsplicht bij ziekte op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek bestaat;

wordt tot 1 januari 2002 vrijstelling verleend van artikel 14, derde lid, laatste volzin, van de wet wat betreft de bijstand door een arbodienst met betrekking tot de taak, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder b, van de wet.

Artikel 2.24 Vrijstelling bijstand arbodienst bij inventarisatie en evaluatie

Ten behoeve van werkgevers die personen arbeid laten verrichten voor een tijdsduur van in totaal ten hoogste 40 uren per week, wordt tot 1 januari 2002 vrijstelling verleend van artikel 14, derde lid, lid, laatste volzin, van de wet wat betreft de bijstand door een arbodienst met betrekking tot de taak, bedoeld in artikel 14, derde lid, onder a, van de wet.

Bij de toepassing van het eerste lid wordt buiten beschouwing gelaten de tijdsduur van arbeid die een werkgever laat verrichten door personen, die geen werknemer zijn in de zin van de Ziektewet omdat de arbeid onbezoldigd wordt verricht.

In artikel 3.1 wordt ’bijlage II’ vervangen door: bijlage III

J

Artikel 4.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel s wordt ’de artikelen 4.14 tot en met 4.18’ vervangen door: de artikelen 4.14 en 4.15.

2. In onderdeel t wordt ’bijlage IIIA’ vervangen door: bijlage IVA.

K

Artikel 4.4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid wordt vervangen door twee nieuwe leden, luidende:

2. Een schoon te maken ruimte wordt niet betreden zolang als gevolg van werkzaamheden in een aangrenzende ruimte de temperatuur van de schotten aanmerkelijk hoger kan worden dan de omgevingstemperatuur.

3. Een schoon te maken ruimte wordt evenmin betreden zolang in een aangrenzende ruimte een explosief mengsel aanwezig is en deze ruimte niet is gesloten.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

L

Artikel 4.7 wordt vervangen door:

Artikel 4.7 Veiligheidsvoorwaarden

1. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen vuur aanwezig is noch naar redelijke verwachting kan ontstaan.

2. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen gevaar bestaat voor vonkvorming of ontstekingsgevaar door elektrostatische ladingen.

3. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone niet gerookt wordt.

4. Het schoonmaken van K1-, K3- of KT-ruimten aan boord van K1-, K3-, of KT-schepen vindt slechts plaats indien er binnen een afstand van 25 meter van de ladingzone geen onbevoegden kunnen komen.

5. De ladingtanks in de gehele ladingzone van K1,- K3- en KT-schepen worden niet geopend dan nadat aan het eerste tot en met vierde lid is voldaan.

6. De ladingtanks in de gehele ladingzone van T-schepen worden niet geopend dan nadat aan het vierde lid is voldaan.

M

In artikel 4.8 wordt ’4.4, derde lid,’ vervangen door: 4.4, vierde lid,.

N

Artikel 4.9 wordt vervangen door:

Artikel 4.9 Onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen

1. Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt slechts plaats nadat een onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig de bij artikel 4.10 gestelde regels heeft plaatsgevonden en in verband met dit onderzoek een volledig en correct ingevulde veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt aan de werkgever die de onderhouds-, herstellings-, verbouwings-, of sloopwerkzaamheden zal uitvoeren.

2. Het onderhouden, verbouwen, herstellen en slopen van K1-, K3-, KT- of T-schepen vindt voorts slechts plaats voor zover die werkzaamheden en de ruimten waarin deze worden uitgevoerd, zijn vermeld in de in het eerste lid bedoelde veiligheids- en gezondheidsverklaring als zijnde toegestaan.

3. Een veiligheids- en gezondheidsverklaring als bedoeld in het eerste lid, wordt bij een gasdeskundige aangevraagd.

4. Bij de aanvraag worden alle inlichtingen verstrekt, welke met het oog op de afgifte van de veiligheids- en gezondheidsverklaring van belang zijn, terwijl desverlangd nadere inlichtingen ter zake worden verstrekt.

O

Artikel 4.12 wordt vervangen door:

Artikel 4.12 Werken met vuur zonder veiligheids- en gezondheidsverklaring binnen 25 meter van de ladingzone

1. Binnen 25 meter van de ladingzone op een K1, of KT-schip dat niet veilig voor vuur is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder c, en waarvoor, in afwijking van artikel 4.9 niet de daartoe vereiste veiligheids- en gezondheidsverklaring is uitgereikt, is de aanwezigheid van vuur slechts toegestaan indien door een gasdeskundige voor de aanvang van de werkzaamheden een verklaring is afgegeven waaruit blijkt, dat de ladingzone veilig voor mensen is als bedoeld in artikel 4.10, derde lid, onder b.

2. De aanwezigheid van vuur, bedoeld in het eerste lid, is voorts toegestaan indien blijkt uit de verklaring, bedoeld in voornoemd lid, dat:

a. de brandbare gassen in de atmosfeer van de ladingzone nergens een concentratie van meer dan 20% van de onderste explosiegrens vormen, of

b. de toestand van de in de ladingzone aanwezige atmosfeer zodanig is dat bij verdunning daarvan met lucht geen brandbaar of explosief mengsel ontstaat.

P

In artikel 4.13 wordt ’artikel 32, eerste lid, van de wet’ vervangen door ’artikel 24, eerste lid, van de wet’ en wordt ’bijlage IIIB’ vervangen door ’bijlage IVB’.

Q

De artikelen 4.14 tot en met 4.18 worden vervangen door:

Artikel 4.14 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige

1. Een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.7, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager:

a. in het bezit is van een diploma van een opleiding die voldoet aan de artikelen 1.3 tot en met 1.8 en opleidt tot de eindtermen, bedoeld in bijlage IVC bij deze regeling. Het diploma is niet langer dan één jaar geleden afgegeven;

b. op de hoogte is van de laatste stand van de techniek;

c. in een periode van een jaar, direct voorafgaand aan de eerste aanvraag van een certificaat als bedoeld in de aanhef, onder toezicht van een gasdeskundige:

1°. voor ten minste veertig veiligheids- en gezondheidsverklaringen al het noodzakelijke onderzoek, bedoeld in artikel 4.10, heeft verricht, waarvan ten minste vijfentwintig K1- of KT-schepen, en

2°. voor ten minste tien verklaringen als bedoeld in de artikelen 4.11 en 4.12 al het noodzakelijke onderzoek heeft verricht, of

d. in een periode van twee jaar, direct voorafgaand aan een hernieuwde aanvraag van een certificaat als bedoeld in de aanhef, ten minste twintig veiligheids- en gezondheidsverklaringen heeft afgegeven, waarvan ten minste tien voor K1- of KT-schepen.

2. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste drie jaar.

3. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt ten hoogste eenmaal voor een periode van drie jaar verlengd, indien de aanvrager van een verlenging in een periode van twee jaar, direct voorafgaand aan de aanvraag van een verlenging ten minste twintig veiligheids- en gezondheidsverklaringen heeft afgegeven, waarvan ten minste tien voor K1- of KT-schepen.

Artikel 4.15 Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

1. De aanvrager van een certificaat als bedoeld in artikel 4.14 verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de eerste aanvraag van het certificaat de volgende gegevens:

a. een afschrift van het diploma, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, onder a;

b. door een gasdeskundige gewaarmerkte afschriften van afgegeven veiligheids- en gezondheidsverklaringen waarvoor de aanvrager al het noodzakelijke onderzoek, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, onder c, heeft verricht.

2. Bij een hernieuwde aanvraag van een certificaat als bedoeld in het eerste lid, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:

a. een afschrift van het diploma, bedoeld in het eerste lid, onder a;

b. door de aanvrager afgegeven veiligheids- en gezondheidsverklaringen, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, onder d.

3. Bij een aanvraag voor verlenging van een certificaat als bedoeld in het eerste lid, verstrekt de aanvrager door hem afgegeven veiligheids- en gezondheidsverklaringen, bedoeld in artikel 4.14, eerste lid, onder d.

R

De artikelen 4.19 tot en met 4.22 worden vervangen door:

Artikel 4.16 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid springmeester

1. Een certificaat van vakbekwaamheid springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager:

a. in het bezit is van een diploma van een opleiding die voldoet aan de artikelen 1.3 tot en met 1.8 en opleidt tot de eindtermen met betrekking tot de soort arbeid die hij verricht, bedoeld in bijlage V bij deze regeling;

b. op de hoogte is van de laatste stand van de techniek;

c. in een periode van drie jaar, direct voorafgaand aan de eerste aanvraag van een certificaat als bedoeld in de aanhef, onder toezicht van een springmeester ten minste tweemaal de desbetreffende soort arbeid heeft verricht, of

d. in een periode van drie jaar, direct voorafgaand aan een hernieuwde aanvraag van een certificaat als bedoeld in de aanhef, ten minste tweemaal de desbetreffende soort arbeid heeft verricht.

2. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste drie jaar.

Artikel 4.17 Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

1. De aanvrager van een certificaat als bedoeld in artikel 4.16 verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, bij de eerste aanvraag van het certificaat de volgende gegevens:

a. een afschrift van het diploma, bedoeld in artikel 4.16, eerste lid, onder a;

b. een overzicht van de in artikel 4.16, eerste lid, onder c, bedoelde periode verrichte werkzaamheden.

2. Bij een hernieuwde aanvraag van een certificaat als bedoeld in het eerste lid, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:

a. een afschrift van het diploma, bedoeld in het eerste lid, onder a;

b. een overzicht van de in artikel 4.16, eerste lid, onder d, bedoelde periode verrichte werkzaamheden.

S

De artikelen 4.23 tot en met 4.31 worden vernummerd tot 4.18 tot en met 4.26.

T

In het tot 4.19 vernummerde artikel wordt in het eerste lid ’artikel 4.9, zevende lid, van het besluit’ vervangen door: ’artikel 4.9, achtste lid, van het besluit’ en wordt ’bijlage V’ vervangen door: ’bijlage VI’.

U

In het tot 4.20 vernummerde artikel wordt in het eerste lid ’bijlage VI’ vervangen door: bijlage VII.

V

In het tot 4.21 vernummerde artikel wordt ’de artikelen 4.27 tot en met 4.31’ vervangen door: de artikelen 4.22 tot en met 4.26.

W

In het tot 4.25 vernummerde artikel wordt ’artikel 4.29’ vervangen door: artikel 4.24.

X

De artikelen 4.32 tot en met 4.35 worden vervangen door:

Artikel 4.27 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid verwijdering asbest en crocidoliet

1. Een certificaat van vakbekwaamheid verwijdering asbest en crocidoliet als bedoeld in artikel 4.54, vierde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager:

a. in het bezit is van een diploma van een opleiding die voldoet aan de artikelen 1.3 tot en met 1.8 en opleidt tot de eindtermen, bedoeld in bijlage VIII bij deze regeling;

b. op de hoogte is van de laatste stand van de techniek.

2. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste drie jaar.

Artikel 4.28 Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

1. De aanvrager van een certificaat als bedoeld in artikel 4.27 verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de eerste aanvraag een afschrift van het diploma, bedoeld in artikel 4.27, eerste lid.

2. Bij een hernieuwde aanvraag voor een certificaat als bedoeld in het eerste lid, verstrekt de aanvrager de volgende gegevens:

a. een afschrift van het diploma, bedoeld in het eerste lid;

b. relevante gegevens met betrekking tot zijn beroepservaring op het gebied van het slopen en verwijderen van asbest.

Y

De artikelen 4.36 en 4.37 worden vernummerd tot 4.29 en 4.30.

Z

Het tot 4.30 vernummerde artikel wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ’4.54, tweede lid, onder a en b,’ vervangen door: ’4.54, tweede en vierde lid,’ en wordt ’artikel 32, eerste lid, van de wet,’ vervangen door: ’artikel 24, eerste lid, van de wet,’.

2. In het derde lid, onderdeel a, wordt ’4.51, eerste lid,’ vervangen door: 4.51, eerste en tweede lid,.

3. In het derde lid, onderdeel b, wordt ’4.51, zesde lid,’ vervangen door: 4.51, achtste lid,.

4. In het derde lid, onderdeel c, wordt ’4.54, tweede lid, onder b,’ vervangen door: 4.54, vierde lid,.

5. In het vierde lid wordt ’4.54, tweede lid, onder a en b,’ vervangen door: 4.54, tweede en vierde lid,.

6. In het vijfde lid wordt ’4.54, tweede lid, onder b,’ vervangen door: 4.54, vierde lid,.

AA

De artikelen 4.38 tot en met 4.41 worden vervangen door:

Artikel 4.31 Afgifte certificaat zandsteenbedrijf

1. Een certificaat zandsteenbedrijf als bedoeld in artikel 4.60, derde lid, van het besluit wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de werknemers van de aanvrager die zijn belast met het be- of verwerken van zandsteen een opleiding tot natuurbesteenbewerker met goed gevolg hebben afgerond.

2. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vier jaar.

Artikel 4.32 Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

De aanvrager van een certificaat als bedoeld in artikel 4.31 verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de aanvraag de volgende gegevens:

a. een deugdelijke administratie waarin de persoonlijke gegevens van de werknemers die zijn belast met het be- of verwerken van zandsteen alsmede de gegevens met betrekking tot de door hun gevolgde opleiding, bedoeld in artikel 4.31, eerste lid, zijn opgenomen;

c. beschrijvingen van de werkmethoden en beheersmaatregelen voor de be- en verwerking van zandsteen;

AB

De artikelen 4.42 tot en met 4.50 worden vernummerd tot 4.33 tot en met 4.41.

AC

In het tot 4.38 vernummerde artikel wordt in het derde lid, ’4.67, derde lid,’ vervangen door: 4.67, vierde lid, en wordt ’4.46’ vervangen door: 4.37.

AD

De artikelen 6.1 tot en met 6.6 worden vervangen door:

Paragraaf 6.1 Certificatie

Artikel 6.1 Aanwijzingscriteria certificerende instelling

1. Als certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, onderscheidenlijk zevende lid, van het besluit kan worden aangewezen een opleidingsinstelling die:

a. op grond van een daartoe door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vastgestelde regeling een opleiding tot duiker of duikmedische begeleiding bij de brandweer verzorgt en de bijbehorende examens afneemt;

b. op grond van een daartoe door de Minister van Defensie vastgestelde regeling een opleiding tot duiker of duikmedische begeleiding bij het Ministerie van Defensie verzorgt en de bijbehorende examens afneemt.

2. Als certificerende instelling als bedoeld in het eerste lid, kan tevens worden aangewezen een opleidingsinstelling die een opleiding verzorgt die tot doel heeft personen op te leiden die uit hoofde van een bedrijf of beroep duikarbeid verrichten of zullen gaan verrichten en die voldoet aan de artikelen 1.3 tot en met 1.8 en de artikelen 6.2 tot en met 6.6.

Artikel 6.2 Verstrekken gegevens

Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, verstrekt aan de minister op diens verzoek alle informatie met betrekking tot de door haar verzorgde opleiding en stelt hem tijdig op de hoogte van voorgenomen wijzigingen van de inhoud van de opleiding en het bijbehorende examen.

Artikel 6.3 Afgifte certificaat duikarbeid en duikmedische begeleiding

1. Een certificaat duikarbeid of duikmedische begeleiding als bedoeld in artikel 6.16, zesde lid, onderscheidenlijk zevende lid, van het besluit wordt door de instelling, bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, afgegeven indien de cursist met goed gevolg het examen, behorend bij de in voornoemd artikellid bedoelde opleiding, heeft afgelegd. Het certificaat wordt aangemerkt als een schriftelijk bewijs als bedoeld in artikel 1.7.

2. Met een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld een gelijkwaardig certificaat duikarbeid of certificaat duikmedische begeleiding dat is afgegeven door een instelling die is aangewezen door de bevoegde autoriteit in een ander land en dat is erkend door de minister.

3. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste 2 jaar.

4. Op het certificaat worden de volgende gegevens vermeld:

a. de categorie duikarbeid onderscheidenlijk opleiding duikmedische begeleiding;

b. de geldigheidsduur;

c. de geldigheidsvoorwaarden.

Artikel 6.4 Vergoeding

Voor de afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 6.3 is een vergoeding verschuldigd van ten hoogste f 600,-, bijkomende kosten en BTW alsmede opleidings- en examenkosten daaronder niet begrepen.

Paragraaf 6.2 Opleidingen

Artikel 6.5 Categorieën opleidingen

Een opleiding als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, omvat:

a. een of meer van de volgende categorieën van duikarbeid:

A. duikarbeid met Self-contained Underwater Breathing Apparatus (SCUBA);

B. duikarbeid met Surface Supply Equipment;

C. duikarbeid met droge duikklok, of

b. een opleiding duikmedische begeleiding.

Artikel 6.6 Inhoud opleidingen

Een opleiding als bedoeld in artikel 6.5 leidt ten minste op tot de eindtermen behorende bij de desbetreffende categorie duikarbeid respectievelijk duikmedische begeleiding, bedoeld in bijlage IX bij deze regeling.

AE

Paragraaf 7.1 wordt vervangen door:

Paragraaf 7.1 Certificatie hijskranen

Artikel 7.1 Definities

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. mobiele kranen: hijskranen voor haakbedrijf op rupsen of banden alsmede torenvormige hijskranen voor haakbedrijf op rupsen of banden met een bedrijfslastmoment van ten minste 10 tonmeter, met uitzondering van op voertuigen bevestigde laadkranen die uitsluitend zijn bestemd of worden gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig;

b. torenkranen: torenvormige hijskranen die vast zijn opgesteld of die verrijdbaar zijn op rails met een bedrijfslastmoment van ten minste 10 tonmeter.

Artikel 7.2 Onderzoeken en beproevingen categorieën hijskranen

1. Een certificerende instelling als bedoeld in artikel 7.19, negende lid, van het besluit verricht de onderzoeken en beproevingen, bedoeld in artikel 7.19, eerste en tweede lid, van het besluit met betrekking tot:

a. mobiele kranen of torenkranen die na te zijn vervaardigd of ingrijpend te zijn gewijzigd, voor de eerste maal in gebruik worden genomen;

b. de ondersteuning van een kraan als bedoeld onder a.

2. Een certificerende instelling als bedoeld in het eerste lid, verricht het onderzoek en de beproeving, bedoeld in artikel 7.19, vijfde lid, van het besluit met betrekking tot mobiele kranen of torenkranen die in gebruik zijn, voor de eerste maal na verloop van 33 maanden en ten hoogste 37 maanden na het verstrijken van de maand waarin de kraan voor de eerste maal in gebruik is genomen en vervolgens telkens na verloop van twee jaren.

Artikel 7.3 Afgifte certificaat van goedkeuring

Een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 7.19, tiende lid, van het besluit wordt door de certificerende instelling, bedoeld in artikel 7.2, afgegeven aan de aanvrager indien de mobiele kraan onderscheidenlijk de torenkraan, bedoeld in artikel 7.2, voldoet aan de eisen, omschreven in de desbetreffende beoordelingsformulieren en beproevingsprogramma’s, bedoeld in bijlage XA bij deze regeling.

AF

De artikelen 7.8 en 7.9 worden vernummerd tot 7.4 en 7.5.

AG

In het tot 7.4 vernummerde artikel wordt ’artikel 7.29, zesde lid, van het besluit’ vervangen door: artikel 7.29, negende lid, van het besluit.

AH

In het tot 7.5 vernummerde artikel wordt ’artikel 7.29, zevende lid, van het besluit’ vervangen door: artikel 7.29, tiende lid, van het besluit.

AI

De artikelen 7.10 tot en met 7.12 vervallen.

AJ

Paragraaf 7.3 wordt vervangen door:

Paragraaf 7.3 Certificatie machinisten hijskranen en funderingsmachines

Artikel 7.6 Categorieën torenkranen, mobiele kranen en mobiele hei-installaties

1. Een persoon is in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, onder a, van het besluit indien hij een torenkraan, mobiele kraan of mobiele hei-installatie als omschreven in de onderdelen a tot en met c, bedient:

a. torenkraan: torenvormige hijskraan waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 ton-meter of meer bedraagt of de giek 20 meter of hoger boven het vlak van de ondersteuning van de kraan bevestigd is;

b. mobiele kraan: verrijdbare, niet aan een vaste baan gebonden hijskraan die geen torenkraan is en waarvan het maximumbedrijfslastmoment 10 tonmeter of meer bedraagt, met uitzondering van:

1°. een op een voertuig bevestigde laadkraan die uitsluitend ingericht is of althans uitsluitend wordt gebruikt voor het laden en lossen van de laadbak van het voertuig of een samenstel van voertuigen;

2°. een grondverzetmachine die ontgravingen maakt en direct daarop aansluitend leidingwerk in die ontgravingen legt of ten behoeve van het uitvoeren van grondverzetwerkzaamheden ondersteuningsschotten plaatst;

c. mobiele hei-installatie: verrijdbare of verrolbare funderingsmachine die is ingericht of bestemd om palen of andere langwerpige voorwerpen in de grond te maken, te drijven of daaruit te verwijderen alsmede om met een en ander rechtstreeks verband houdende verrichtingen uit te voeren, met inbegrip van het met een maximumbedrijfslastmoment van 10 tonmeter of meer verplaatsen van lasten.

2. Met betrekking tot een certificaat als bedoeld in het eerste lid, worden onderscheiden:

a. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van torenkranen, onderverdeeld in de categorieën:

1°. mobiele torenkraan;

2°. toptorenkraan;

3°. loopkattorenkraan;

b. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele kranen, onderverdeeld in de categorieën:

1°. mobiele kraan op rupsen;

2°. autotruck/ruwterreinkraan/wegterreinkraan;

3°. grondverzetmachine met hijsfunctie;

4°. autolaadkraan;

c. een certificaat van vakbekwaamheid voor machinisten van mobiele hei-installaties, onderverdeeld in de categorieën:

1°. mobiele hei-installatie met leiders;

2°. mobiele hei-installatie met makelaar en tafel;

3°. mobiele hei-installatie met trilblok;

4°. mobiele hei-installatie met schroefboorpaalmachine.

Artikel 7.7 Afgifte certificaat van vakbekwaamheid

1. Een certificaat als bedoeld in artikel 7.6 wordt door de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, de certificerende instelling, afgegeven indien de aanvrager:

a. in het bezit is van een diploma van een opleiding die voldoet aan de artikelen 1.3 tot en met 1.8 en opleidt tot de eindtermen met betrekking tot de bediening van een kraan of heistelling van de desbetreffende categorie, bedoeld in bijlage XB bij deze regeling;

b. in een periode van vijf jaar, direct voorafgaand aan een hernieuwde aanvraag van een certificaat als bedoeld in de aanhef, ten minste twee jaar ervaring heeft opgedaan met de bediening van een kraan van de desbetreffende categorie, waarvan ten minste een half jaar valt in de laatste drie jaar van de periode van vijf jaar, en

c. de ervaring, bedoeld onder b, kan aantonen overeenkomstig de aanwijzingen van de certificerende instelling, of

d. indien niet aan onderdeel b en c wordt voldaan, met goed gevolg een praktijktoets heeft afgelegd, waaruit blijkt dat hij over de vereiste vakbekwaamheid beschikt.

2. Een certificaat als bedoeld in het eerste lid, wordt afgegeven voor een periode van ten hoogste vijf jaar.

Artikel 7.8 Verstrekken gegevens bij aanvraag certificaat

De aanvrager van een certificaat als bedoeld artikel 7.6 verstrekt aan de minister of, indien de minister een certificerende instelling heeft aangewezen, aan de certificerende instelling, bij de eerste aanvraag een afschrift van het diploma, bedoeld in artikel 7.7, eerste lid, onder a.

AK

In artikel 8.10 wordt ’bijlage XA’ vervangen door: bijlage XIA.

AL

In artikel 8.26 wordt ’bijlage XB’ vervangen door: bijlage XIB.

AM

Artikel 9.1 wordt vervangen door twee artikelen:

Artikel 9.1 Vergoeding

Voor de certificatie-onderzoeken in verband met de afgifte van een certificaat als bedoeld in artikel 2.11, 2.14 tot en met 2.17, 4.14, 4.16, 4.27, 4.31, 7.3, 7.7 en een certificaat als bedoeld in artikel 7.29, negende lid, van het besluit is een vergoeding verschuldigd van ten hoogste f 400,- per uur, bijkomende kosten en BTW daaronder niet begrepen.

Voor het bepalen van het tarief per certificaat worden de duur van de onderzoeken, bedoeld in het eerste lid, en het aantal en de soort van de verrichtingen die daarbij worden uitgevoerd alsmede de aard en de hoogte van de bijkomende kosten zo nauwkeurig mogelijk omschreven.

Artikel 9.2 Vergoeding extra kosten certificatie en wijze van betaling

1. Voor zover ten gevolge van een verzoek of handeling dan wel nalaten van de aanvrager van een certificaat als bedoeld in deze regeling, extra kosten worden gemaakt in verband met de afgifte van het certificaat, worden deze kosten doorberekend aan de aanvrager.

2. De kosten verbonden aan de afgifte van een certificaat, voor zover de afgifte gebeurt door de minister, worden bij de aanvraag voldaan door overmaking op gironummer 552712 (Postbank), ten name van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Postbus 90801, 2509 LV te ’s-Gravenhage. Indien de minister voor de afgifte van een certificaat een certificerende instelling heeft aangewezen, worden de kosten, verbonden aan de afgifte van het certificaat, bij de aanvraag voldaan overeenkomstig de aanwijzingen van de instelling.

3. Met ingang van 1 december 1999 wordt in het tweede lid ’gironummer 552712 (Postbank)’ vervangen door: bankrekeningnummer 19.23.21.366 (Rabobank).

AN

Artikel 9.2 vervalt.

AO

Bijlage I wordt vervangen door de bij deze regeling behorende bijlage I.

AP

Bijlage IA wordt vernummerd tot II.

AQ

Bijlage II wordt vernummerd tot III.

AR

De bijlagen IIIA tot en met IIIC worden vernummerd tot IVA tot en met IVC.

AS

De tot IVC vernummerde bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ’behorend bij artikel 14, tweede lid’ vervangen door: behorend bij artikel 4.14, eerste lid, onder a.

2. In het onderdeel ’Wettelijk kader’ wordt ’de Arbeidsomstandighedenwet, het Arbeidsomstandighedenbesluit en de Arbeidsomstandighedenregeling, de artikelen 4.1 t/m 4.18’ vervangen door: de Arbeidsomstandighedenwet 1998, het Arbeidsomstandigheden-besluit en de Arbeidsomstandigheden-regeling, de artikelen 4.1 tot en met 4.13.

AT

De bijlagen IV tot en met VI worden vernummerd tot V tot en met VII.

AU

In de tot V vernummerde bijlage wordt ’behorend bij artikel 4.19, tweede lid’ vervangen door: behorend bij artikel 4.16, eerste lid, onder a.

AV

De tot VI vernummerde bijlage wordt als volgt gewijzigd:

In de aanhef wordt ’behorend bij artikel 4.24, eerste lid’ vervangen door: behorend bij artikel 4.19, eerste lid.

2. In alfabetische volgorde worden de volgende stoffen ingevoegd:

stcrt-1999-208-p10-SC20954-1.gif

*)Huidnotatie

16) Bij gelijktijdige blootstelling aan verschillende narcosegassen moet de som van alle afzonderlijke blootstellingsconcentraties als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, kleiner zijn dan één. Deze waarde geldt met ingang van 1 mei 2000.

21) Bij gelijktijdige blootstelling aan verschillende narcosegassen moet de som van alle afzonderlijke blootstellingsconcentraties als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, kleiner zijn dan één. Deze waarde geldt met ingang van 1 mei 2000.

3. De waarde voor Methylmethacrylaat ’200’ wordt vervangen door: 100.

4. Aan Distikstofmonoxide wordt een voetnoot no. 15 toegevoegd:

15) Bij gelijktijdige blootstelling aan verschillende narcosegassen moet de som van alle afzonderlijke blootstellingsconcentraties als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, kleiner zijn dan één. Deze additieregel treedt in werking met ingang van 1 mei 2000.

5. De voetnoten in de lijst en aan het slot van de bijlage worden als volgt gewijzigd:

a. de voetnoten 15 tot en met 18 worden genummerd tot 17 tot en met 20.

b. de voetnoten 19 tot en met 31 worden genummerd tot 22 tot en met 34.

6. De tot nr. 27 vernummerde voetnoot komt te luiden:

27) Deze waarde geldt met ingang van 1 mei 1999.

AW

In de tot VII vernummerde bijlage wordt ’behorend bij artikel 4.25, eerste lid’ vervangen door: behorend bij artikel 4.20, eerste lid.

AX

Bijlage VII wordt vervangen door de bij deze regeling behorende bijlage VIII.

AY

Bijlage VIII wordt als volgt gewijzigd:

1. De bijlage wordt vernummerd tot IX.

2. In de aanhef wordt ’behorend bij artikel 6.3’ vervangen door: behorend bij artikel 6.6.

3. Het opschrift ’Eindtermen ten aanzien van verkrijgen duikcertificaat’ wordt vervangen door: Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikarbeid.

4. In de eindtermen van de duikopleiding Duikarbeid categorie A wordt de leerdoelstelling ’zeemanschap bestaande uit’ vervangen door: - zeemanschap bestaande uit: nautische theorie en elementaire meteorologie;.

5. Het opschrift ’Eindtermen ten aanzien van het verkrijgen van een certificaat duikmedische begeleiding’ wordt vervangen door: Eindtermen ten aanzien van de afgifte van een certificaat duikmedische begeleiding.

AZ

De bijlagen IXA en IXB worden vernummerd tot XA en XB.

BA

De tot XA vernummerde bijlage wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ’behorend bij artikel 7.5, eerste lid, onder b’ vervangen door: behorend bij artikel 7.3.

2. De voorlaatste alinea wordt vervangen door:

Modellen 542 en 543 worden gebruikt voor een onderzoek en beproeving als bedoeld in artikel 7.2, eerste lid, voor zover het niet een hijskraan betreft waarop artikel 7.19, derde lid, van het besluit van toepassing is.

Modellen 546 tot en met 548 worden gebruikt voor een onderzoek en beproeving als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid.

BB

In de tot XB vernummerde bijlage wordt ’behorend bij artikel 7.15’ vervangen door: behorend bij artikel 7.8, eerste lid, onder a.

BC

De bijlagen XA en XB worden vernummerd tot XIA en XIB.

Artikel II Overgangsbepalingen

1. Voor de toepassing van deze regeling wordt een deskundige op het vakgebied van de arbeids- en bedrijfsgeneeskunde, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is ingeschreven in het register van Sociaal Geneeskundigen, tak arbeids- en bedrijfsgeneeskunde of tak verzekeringsgeneeskunde dan wel het register sociale geneeskunde, hoofdstroom arbeid en gezondheid van de Sociaal-Geneeskundige Registratiecommissie van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, tot vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling aangemerkt als deskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit.

2. Voor de toepassing van deze regeling wordt een deskundige op het vakgebied van de arbeidshygiëne, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is ingeschreven in het register van gecertificeerde arbeidshygiënisten van de Stichting ter certificering van Arbeidshygiënisten, tot vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling aangemerkt als deskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit.

3. Voor de toepassing van deze regeling wordt een deskundige op het vakgebied van de veiligheidskunde, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is ingeschreven in het register van de Stichting voor de certificatie van vakbekwaamheid SKO, tot vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de regeling, aangemerkt als deskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit.

4. Voor de toepassing van deze regeling wordt een deskundige op het vakgebied van de arbeids- en organisatiekunde, die op het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling is ingeschreven in het register van gecertificeerde arbeids- en organisatiedeskundigen van de Stichting Registratie Arbeids- en Organisatiedeskundigen, tot vier jaar na de datum van inwerkingtreding van de regeling, aangemerkt als deskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit.

5. Voor de toepassing van deze regeling wordt een persoon die:

a. tot 1 juli 1997 op grond van het Veiligheidsbesluit Tankschepen was erkend als gasdeskundige, tot 1 juli 2000 aangemerkt als gasdeskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.7, vierde lid, van het besluit;

b. tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling in het bezit was van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 4.7, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zoals dat artikel luidde vanaf 1 juli 1997, tot 1 juli 2000 aangemerkt als gasdeskundige die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.7, vierde lid, van het besluit.

6. Voor de toepassing van deze regeling wordt een persoon die tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling in het bezit was van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zoals dat artikel luidde vanaf 1 juli 1997, tot drie jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling, aangemerkt als een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit.

7. Voor de toepassing van deze regeling wordt een persoon die in het bezit is van een diploma van een op grond van het Asbestbesluit Arbeidsomstandighedenwet, zoals dat besluit tot 1 juli 1997 luidde, erkende opleiding deskundig toezicht asbest-sloop, tot twee jaar na inwerkingtreding van deze regeling, aangemerkt als een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid verwijdering asbest en crocidoliet als bedoeld in artikel 4.54, vierde lid, van het besluit.

8. Voor de toepassing van deze regeling wordt een bedrijf of een inrichting ten behoeve waarvan:

a. tot 1 juli 1997 op grond van artikel 41, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Arbeidsomstandighedenwet 1998 luidde, ontheffing was verleend van de artikelen 2 en 3 van het Zandsteenbesluit, tot vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling, aangemerkt als een bedrijf ten behoeve waarvan een certificaat zandsteenbedrijf als bedoeld in artikel 4.60, derde lid, van het besluit is afgegeven. De voorschriften die aan de ontheffing waren verbonden zijn daarbij van overeenkomstige toepassing;

b. tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling een certificaat als bedoeld in artikel 4.60, derde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zoals dat artikel luidde vanaf 1 juli 1997, was afgegeven, tot vier jaar na de datum van inwerkingtreding van deze regeling, aangemerkt als een bedrijf of een inrichting ten behoeve waarvan een certificaat zandsteenbedrijf als bedoeld in artikel 4.60, derde lid, van het besluit is afgegeven.

9. Voor de toepassing van deze regeling wordt een vermelding in het kraanboek van de resultaten van de uitgevoerde onderzoeken en beproevingen van een mobiele kraan of een torenkraan als bedoeld in artikel 7.2, door een instelling die tot de inwerkingtreding van deze regeling op grond van artikel 7.19, achtste lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zoals dat artikel luidde vanaf 1 juli 1997, was gecertificeerd, tot twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling aangemerkt als een certificaat van goedkeuring als bedoeld in artikel 7.19, tiende lid, van het besluit.

10. Voor de toepassing van deze regeling wordt een persoon die:

a. tot 1 juli 1997 in het bezit was van een deskundigheidsbewijs als bedoeld in artikel 212sexies, tweede lid, onder a, van het Veiligheidsbesluit voor fabrieken of werkplaatsen 1938 van een op grond van voornoemd artikellid erkende opleiding tot machinist met betrekking tot arbeidsmiddelen van de desbetreffende soort, tot vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling aangemerkt als een persoon, die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, van het besluit, mits hij aantoont dat hij sinds de afgifte van dit deskundigheidsbewijs regelmatig een arbeidsmiddel van de desbetreffende soort heeft bediend gedurende twee zevende deel van de laatste zeven jaar of twee zevende deel van de periode die sinds de afgifte van het deskundigheidsbewijs is verlopen;

b. tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling in het bezit was van een deskundigheidsbewijs als bedoeld in artikel 7.32, tweede lid, onder a, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zoals dat artikel luidde vanaf 1 juli 1997, van een op grond van voornoemd artikellid gecertificeerde opleiding tot machinist met betrekking tot arbeids-middelen van de desbetreffende soort, tot vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling aangemerkt als een persoon, die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, van het besluit, mits hij aantoont dat hij sinds de afgifte van dit deskundigheidsbewijs regelmatig een arbeidsmiddel van de desbetreffende soort heeft bediend gedurende twee zevende deel van de laatste zeven jaar of twee zevende deel van de periode die sinds de afgifte van het deskundigheidsbewijs is verlopen.

11. Tot een door de minister te bepalen tijdstip wordt voor de toepassing van deze regeling na de inwerkingtreding van deze regeling:

a. inschrijving in het register van Sociaal Geneeskundigen, tak arbeids- en bedrijfsgeneeskunde of tak verzekeringsgeneeskunde dan wel het register sociale geneeskunde, hoofdstroom arbeid en gezondheid van de Sociaal-Geneeskundige Registratiecommissie van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der geneeskunst aangemerkt als afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeids- en bedrijfsgeneeskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit;

b. inschrijving in het register van gecertificeerde arbeidshygiënisten van de Stichting ter certificering van Arbeidshygiënisten aangemerkt als afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid arbeidshygiëne als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit;

c. inschrijving in het register van gecertificeerde arbeids- en organisatiedeskundigen van de Stichting Registratie Arbeids- en Organisatiedeskundigen aangemerkt als afgifte van een certificaat arbeids- en organisatiekunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit;

d. het verkrijgen van een diploma van een op grond van het Asbestbesluit Arbeids-omstandighedenwet, zoals dat besluit tot 1 juli 1997 luidde, erkende opleiding deskundig toezicht asbest-sloop, aangemerkt als afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid verwijdering asbest en crocidoliet als bedoeld in artikel 4.54, vierde lid, van het besluit;

e. afgifte een deskundigheidsbewijs door de opleiding tot machinist van arbeidsmiddelen van de desbetreffende soort die tot het tijdstip van inwerkingtreding van deze regeling op grond van artikel 7.32, eerste lid, onder a, van het Arbeidsomstandig-hedenbesluit, zoals dat artikel luidde vanaf 1 juli 1997, was gecertificeerd aangemerkt als afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 7.32, eerste lid, van het besluit.

12. Tot 1 juli 2000 wordt voor de toepassing van deze regeling na de inwerkingtreding van deze regeling:

a. inschrijving in het register van de Stichting voor de certificatie van vakbekwaamheid SKO aangemerkt als afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid veiligheidskunde als bedoeld in artikel 2.7, tweede lid, van het besluit;

b. afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid als gasdeskundige als bepaald in artikel 4.7, vierde lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zoals dat artikel luidde vanaf 1 juli 1997, aangemerkt als afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid gasdeskundige als bedoeld in artikel 4.7, vierde lid, van het besluit;

c. afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid als bepaald in artikel 4.8, tweede lid, van het Arbeidsomstandighedenbesluit, zoals dat artikel luidde vanaf 1 juli 1997, aangemerkt als afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid springmeester als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid, van het besluit.

Artikel III

In artikel 5, eerste lid, onder d, van de Regeling indicatie sociale werkvoorziening2 wordt ’artikel 1.2 van het Arbeidsomstandighedenbesluit’ vervangen door: ’artikel 2.6a van het Arbeidsomstandighedenbesluit’ en wordt ’artikel 18, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet’ vervangen door: ’artikel 14, derde lid, laatste volzin, van de Arbeidsomstandig-hedenwet 1998’.

Artikel IV

In artikel 12:1 van de Nadere regeling kinderarbeid3 wordt ’Arbeidsomstan-dighedenwet’ vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Artikel V

Artikel 1 van de Regeling mandatering van bevoegdheden aan ambtenaren van de Scheepvaartinspectie4 wordt als volgt gewijzigd:

In onderdeel a wordt ’artikel 31a, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet’ vervangen door: artikel 20, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

In onderdeel b wordt ’artikel 31a, derde lid, van de Arbeidsomstandig-hedenwet’ vervangen door: artikel 20, derde lid, van de Arbeidsomstandig-hedenwet 1998.

Artikel VI

In punt 4 van de bijlage bij de Regeling erkenning applicatiecursus Stichting IJmond Maritiem5 wordt ’De arbeidsomstandighedenwet’ vervangen door: De Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Artikel VII

In artikel 2, tweede lid, onder a, van de Regeling politiecellencomplex6 wordt ’in artikel 23, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet’ vervangen door: in artikel 15, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Artikel VIII

De Bedrijfshulpverleningsregeling Binnenlandse Zaken7 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel a wordt ’artikel 22 van de Arbeidsomstandighedenwet’ vervangen door: artikel 15, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

2. In onderdeel b wordt ’artikel 23 van de Arbeidsomstandighedenwet’ vervangen door: artikel 15, tweede lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

B

In artikel 2 wordt ’artikel 22 van de Arbeidsomstandighedenwet’ vervangen door: artikel 15, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Artikel IX

In de bijlage behorende bij:

a. het Examenreglement brandwacht8;

het Examenreglement brandwacht eerste klas;

het Examenreglement hoofdbrandwacht;

het Examenreglement onderbrandmeester;

het Examenreglement brandmeester;

het Examenreglement adjuct-hoofdbrandmeester 19939;

het Examenreglement instructeur 1993,

wordt ’arbeidsomstandighedenwet’ en ’Arbeidsomstandighedenwet’ telkens vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Artikel X

Het Mandaatbesluit Arbeidsomstandigheden Justitie 199910 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ’Arbeidsomstandighedenwet’ vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.

2. In het vierde lid wordt ’Arbeidsomstandigheden’ vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.

B

In artikel 3, tweede en derde lid, wordt ’Arbeidsomstandighedenwet’ telkens vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Artikel XI

Het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Scheepvaartinspectie 199511 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt ’Arbeidsomstandighedenwet’ telkens vervangen door: Arbeidsomstandig-hedenwet 1998.

B

In artikel 3, eerste lid, onder a, wordt ’Arbeidsomstandighedenwet’ vervangen door: Arbeidsomstandighedenwet 1998.

Artikel XII

De tekst van de Arbeidsomstandighedenregeling wordt met de daarbij behorende bijlagen in een bijlage bij de Staatscourant geplaatst. Van deze plaatsing wordt mededeling gedaan in de Staatscou-rant.

Artikel XIII

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Arbeidsomstandig-hedenwet 1998 in werking treedt.

Deze regeling zal met de bijlagen I en VIII en de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 25 oktober 1999.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.F. Hoogervorst.

1 Stcrt. 1997, 63, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 2 juli 1999 (Stcrt. 133)

2 Regeling van 29 oktober 1997, Stcrt. 215

3 Stcrt. 1995, 246, laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 9 maart 1998, Stcrt. 47 (en 53, herplaatsing)

4 Regeling van 16 juli 1998, Stcrt. 146.

5 Regeling van 26 november 1991, houdende erkenning van een cursus als bedoeld in 119, derde lid, van het Schepenbesluit 1965, Stcrt. 247

6 Stcrt. 1994, 64, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 25 oktober 1994, Stcrt. 218

7 Regeling 21 november 1997, Stcrt. 233.

8 Examenreglementen bij a tot en met e: Stcrt. 1992, 111, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 2 juli 1998, Stcrt. 131.

9 Examenreglementen bij f en g: Stcrt. 1993, 142, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 2 juli 1998, Stcrt. 131.

10 Regeling van 1 februari 1999, Stcrt. 60

11 Stcrt. 1996, 4, laatstelijk gewijzigd bij regeling van 24 juni 1999, Stcrt. 121.

Bijlage I

behorend bij artikel 1.10

Gegevens ten behoeve van de schriftelijke mededeling van een ongeval, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet 1998

1. Werkgever

Naam:

Adres:

(geen Postbusnummer)

Postcode en plaats:

Registratienummer Kamer van Koophandel:

(voor zover van toepassing)

Aantal werkzame personen:

Naam melder:

Telefoon:

2. Getroffene(n)

Naam:

Adres:

Postcode en woonplaats:

Geboortedatum en geslacht:

Nationaliteit:

De getroffene is: werknemer/stagiair/uitzendkracht/leerling/student/overig *

Datum indiensttreding:

Soort letsel:

Plaats van het letsel:

Noodzaak ziekenhuisopname: ja/nee*

Dodelijke afloop: ja/nee*

Vermoedelijke verzuimduur:

3. Omstandigheden van het ongeval

Plaats van het ongeval:

Indien het ongeval niet plaatsvond op het adres van de werkgever tevens:

Naam bedrijf (voorzover van toepassing):

Adres:

Postcode en plaats:

Datum en tijdstip ongeval:

Direct voorafgaand aan het ongeval door getroffene verrichte werkzaamheden:

Aard van het ongeval:

Eventueel betrokken arbeidsmiddelen of stoffen:

* Doorhalen wat niet van toepassing is.

Bijlage VIII

behorend bij artikel 4.27, eerste lid, onder a

Opleiding deskundig toezicht asbest-sloop

Eindtermen

Algemeen

1. De cursist kan de verschillende soorten asbest en asbesthoudend materiaal noemen.

2. De cursist kan de verschillende toepassingen van asbest of asbesthoudend materiaal noemen en kan de situaties waarin het wordt en werd toegepast noemen en herkennen.

Wettelijk kader

3. De cursist dient kennis te hebben van de bestaande arbeidsbeschermende voorschriften op het gebied van asbest in het algemeen en op het gebied van het slopen of verwijderen van asbest in het bijzonder.

4. De cursist dient kennis te hebben van de beleidsregels over asbest.

5. De cursist kan werkzaamheden uitvoeren volgens de eisen uit een V&G-plan.

6. De cursist kan werkzaamheden uitvoeren conform de eisen uit een sloopvergunning.

7. De cursist is op de hoogte van de voorschriften voor het omgaan met asbesthoudend afval en kan deze voorschriften toepassen.

8. De cursist dient kennis te hebben van de milieuvoorschriften die gelden bij het slopen of verwijderen van asbest.

9. De cursist kan de instanties noemen die de controle op de naleving van voornoemde wettelijke voorschriften uitvoeren.

Taken

10. De cursist kan de taken van een Deskundig Toezichthouder Asbestsloop noemen, toelichten en verrichten.

11. De cursist kan een werkplan voor het slopen of verwijderen van asbest samenstellen, beoordelen en toelichten.

Risicoherkenning en -beoordeling

12. De cursist kan de risico’s voor de gezondheid bij het slopen of verwijderen van asbest herkennen en beoordelen.

13. De cursist kan de risico’s voor het milieu bij het slopen of verwijderen van asbest herkennen en beoordelen.

Risicobeheersing

14. De cursist kan het doel en de werking van maatregelen ter beperking van de emissie van asbeststof bij het slopen of verwijderen van asbest uitleggen, toelichten en deze maatregelen uitvoeren.

15. De cursist kan het doel en de werking van de maatregelen ter beperking van de blootstelling van werknemers aan asbeststof bij het slopen of verwijderen van asbest uitleggen, toelichten en deze maatregelen uitvoeren.

16. De cursist kan het deskundig asbestverwijderingsbedrijf positioneren in de wettelijke context.

17. De cursist kan het doel, de werking en het beoogd effect van de maatregelen ter beperking van de emissie van asbeststof tijdens en na het slopen of verwijderen van asbest in het milieu uitleggen, toelichten en deze maatregelen uitvoeren.

Kwaliteitswaarborging

18. De cursist kan de systematiek van de kwaliteitswaarborgingssystemen duidelijk maken.

19. De cursist kan de relaties tussen certificerende instellingen en het gecertificeerde bedrijf mogelijk maken.

20. De cursist kan de samenhang aangeven tussen de BRL 5050, BRL 5052, het Asbestverwijderingsbesluit en het Arbeidsomstandighedenbesluit.

21. De cursist kan het beoordelingsprogramma van de certificerende instellingen uiteenzetten.

22. De cursist kan de kwaliteit van de bij het slopen of verwijderen van asbest gebruikte hulpmiddelen beoordelen.

23. De cursist is op de hoogte van de systematiek van keuring en beheersing van materiaal zoals vastgelegd in de BRL 5050.

24. De cursist is op de hoogte van de meldingsplicht en kan de aan de BRL 5050 verbonden meldingsplicht uitvoeren.

25. De cursist is op de hoogte van het beleid dat door de certificerende instellingen wordt gehanteerd in verband met de (periodieke) kwaliteitscontrole en kan beoordelen of een praktijkaudit aan de formele eisen voldoet.

26. De cursist kan de betekenis van VCA-certificering aanduiden.

27. De cursist kan de betekenis van ISO-9000 certificering aanduiden.

28. De cursist kan de betekenis van BRL 5052-certificering aanduiden.

29. De cursist kan de betekenis van STERLAB-accreditatie aanduiden

Arbeidshygiëne

30. De cursist kan globaal de doelstellingen en de uitwerking van de arbeidshygiënische strategie met betrekking tot het slopen of verwijderen van asbest weergeven en toelichten

Milieuhygiëne

31. De cursist kan globaal de doelstellingen van het milieuhygiënisch beleid met betrekking tot het slopen of verwijderen van asbest weergeven en toelichten.

Technieken

32. De cursist kan het doel, de werking en de arbeidshygiënische aspecten van verschillende technieken ter verwijdering van asbest of asbesthoudend materiaal uitleggen en deze technieken hanteren.

Metingen

33. De cursist kan de onderdruk in het containment (de plek waar het verwijderen van asbest wordt verricht en die is afgeschermd van de overige ruimten) bepalen.

34. De cursist kan een visuele inspectie van een van asbest gesaneerde ruimte verrichten, en kan de waarde van deze inspectie inschatten.

35. De cursist kan de geldende voorschriften voor monsterneming ten behoeve van de concentratiemeting asbeststof in de lucht en de gehele meetprocedure weergeven en toelichten.

Vaardigheden voor het geven van leiding en het houden van toezicht

36. De cursist kan werknemers die betrokken zijn bij het verwijderen van asbest volgens het werkplan instrueren.

37. De cursist kan aan werknemers die betrokken zijn bij het verwijderen van asbest, de risico’s van asbeststof en de maatregelen ter beperking van de emissie en de blootstelling duidelijk maken en desbetreffende werknemers corrigeren.

38. De cursist kan opdrachtgevers en derden voorlichten.

39. De cursist kan bij het verwijderen van asbest toezicht houden en indien nodig corrigerend optreden.

Calamiteiten

40. De cursist kan in het geval van een calamiteit bij het verwijderen van asbest deze onderkennen, beheersen en handelend optreden.

41. De cursist kan na het optreden van een calamiteit aanvullende maatregelen ter voorkoming van herhaling nemen.

Toelichting bij regeling tot wijziging van de Arbeidsomstandighedenrege-ling

1. Inleiding

Op 16 maart 1999 is de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet 1998) vastgesteld.

De wet zal met ingang van 1 november 1999 in werking treden en vervangt de bestaande Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet).

De Arbowet 1998 maakt onderdeel uit van een breder beleid gericht op verbetering van arbeidsomstandigheden. Doelstelling is de effectiviteit van het arbeidsomstandighedenbeleid te vergroten. Daarbij is versterking van de verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers voor het arbo- en verzuimbeleid in ondernemingen essentieel. Inzet daarbij is en blijft het huidige wettelijk vastgelegde beschermingsniveau te handhaven.

Evenals de voorgaande wet bevat de Arbowet 1998 in hoofdzaak voorschriften van algemene aard. Deze voorschriften beogen een grondslag te leggen voor een structurele aandacht voor arbeidsomstandigheden in ondernemingen. Zij vormen het algemene kader waarbinnen het arbeidsomstandighedenbeleid op ondernemingsniveau moet worden vormgegeven. De Arbowet 1998 biedt daarnaast de basis voor nadere regels op het gebied van arbeidsomstandigheden. Deze regels zijn opgenomen in het Arbeidsomstandighedenbesluit (Arbobesluit) en de Arbeidsomstandighedenregeling (Arboregeling). Het betreft vooral materiële voorschriften over concrete arbeidsrisico’s.

Ten slotte regelt de wet, aanvullend op hetgeen daarover in algemene zin is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht (AWB) en de Wet economische delicten (WED), het toezicht en de opsporing door de Arbeidsinspectie. Een belangrijke vernieuwing daarbij is de invoering van de bestuurlijke boete. De introductie daarvan zal naar verwachting leiden tot een belangrijke verhoging van de effectiviteit van de handhaving door de overheid.

In verband met de Arbowet 1998 dient de op deze wet gebaseerde nadere regelgeving in de vorm van het eerdergenoemde Arbobesluit en de Arboregeling te worden aangepast. De onderhavige regeling strekt tot aanpassing van de Arboregeling.

De onderhavige wijzigingsregeling omvat naast de specifieke aanpassingen zoals die worden toegelicht in paragraaf 2, vooral wijzigingen van algemene aard. Het betreft hoofdzakelijk direct uit het wetsvoorstel voortvloeiende wetstechnische aanpassingen.

Zo is bijvoorbeeld, omdat de wet daarin thans voorziet, het voormalige artikel 1.11 inzake de definitie van het begrip ongeval vervallen. Waar nodig is voorts de verwijzing naar artikelen van de wet aangepast. Ten slotte is met het oog op de in (de artikelen 9.9a tot en met 9.9c van) het Arbobesluit aangewezen bepalingen die strafrechtelijk dan wel bestuursrechtelijk worden gesanctioneerd, een aantal artikelen in de onderhavige regeling zodanig geredigeerd, dat alle voorschriften daarin afzonderlijk kunnen worden gesanctioneerd.

De gewijzigde Arboregeling zal tegelijk met de Arbowet 1998 en het gewijzigde Arbobesluit met ingang van 1 november 1999 in werking treden.

2. Wijzigingen - specifieke thema’s

2.1 Certificatie

Algemeen

In de arbeidsomstandighedenwetgeving is voor een aantal activiteiten het hebben van een certificaat verplicht gesteld. Voorbeelden daarvan zijn het certificaat van vakbekwaamheid voor kraan- en heimachinisten, het certificaat van vakbekwaamheid springmeester en het certificaat arbodienst. Inzet van de overheid is om waar mogelijk en efficiënt, bij de uitvoering van de certificatieverplichtingen zoveel mogelijk gebruik te maken van het private systeem van accreditatie en certificatie dat gehanteerd wordt door de Raad voor Accreditatie (RvA). Kenmerkend voor het systeem van accreditatie en certificatie is dat het open is, in die zin dat alle instellingen die zich volgens een bepaalde certificatieregeling wensen te kwalificeren er aan kunnen deelnemen. Het stellen van regels op de terreinen van verplichte certificatie blijft daarmee overigens de verantwoordelijkheid van de minister, waarbij voor het toezicht gebruik wordt gemaakt van het private systeem.

In de Arbowet 1998 is in artikel 20, tweede lid, bepaald dat certificaten kunnen worden verstrekt ’door Onze Minister dan wel een door Onze Minister aangewezen instelling’.

Uitgangspunten en consequenties certificatie

In geval van een wettelijk verplichte certificatie moet een certificerende instelling, alvorens tot het uitvoeren van een certificatieregeling kan worden overgegaan, over een aanwijzing van Onze Minister beschikken. Het zoveel mogelijk volgen van het systeem van de RvA betekent daarbij dat er een zeer sterke voorkeur is, dat de minister certificerende instellingen aanwijst die voor het betreffende onderwerp specifiek geaccrediteerd zijn door de RvA. Accreditatie door de RvA geldt dus als een zwaarwegend advies voor aanwijzing door de minister. Is een certificerende instelling eenmaal geaccrediteerd en aangewezen dan mag deze vervolgens een certificatieregeling toepassen casu quo toetsen of producten, diensten dan wel personen aan (wettelijke) eisen voldoen.

Certificerende instellingen die door de minister worden aangewezen krijgen een publieke taak en openbaar gezag toebedeeld en zijn dus, voor zover het de uitvoering van die publieke taak betreft, een Zelfstandig Bestuursorgaan (ZBO). De artikelen 20 tot en met 23 van de Arbowet 1998 geven conform de Aanwijzingen voor de regelgeving met betrekking tot ZBO’s een wettelijke grondslag voor die publieke taakuitoefening door certificerende instellingen.

Bij de aanpassing van het Arbobesluit in verband met de Arbowet 1998 is van de gelegenheid gebruik gemaakt om de in juli 1997 in werking getreden certificatiebepalingen van het Arbobesluit te ordenen en, waar nodig in overeenstemming met de Aanwijzingen voor de regelgeving inzake zelfstandige bestuursorganen, aan te vullen dan wel aan te passen, zonder de materiële inhoud van deze bepalingen te wijzigingen. Daarbij is ervoor gekozen de hoofdlijnen en de kaders van het certificatiesysteem op te nemen in het besluit, en de uitwerking daarvan, evenals dit tot nu toe het geval was, te regelen in de Arboregeling. De onderhavige wijzigingsregeling strekt daartoe. De desbetreffende bepalingen hebben onder meer betrekking op de eisen waaraan moet worden voldaan om in het bezit te komen van een (op grond van het Arbobesluit) voorgeschreven certificaat (van o.a. vakbekwaamheid), de gegevens die bij de aanvraag om een certificaat moeten worden verstrekt en de vaststelling van de vergoeding die voor de afgifte van het certificaat is verschuldigd. De regeling kent overigens nog slechts een algemeen artikel over de vergoeding die maximaal verschuldigd is voor afgifte van een certificaat (artikel 9.1).

Daarnaast zijn met betrekking tot (de aanwijzing van) certificerende instellingen onder meer nadere regels gesteld over de jaarlijks verplichte verslaglegging. van de certificerende instelling in het kader van het toezicht door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (artikel 1.1a).

Aangaande de noodzakelijke kenbaarheid van de wettelijke eisen en de te verstrekken gegevens worden op dit moment twee sporen gevolgd.

Waar mogelijk wordt in de regeling in verband hiermee (statisch) verwezen naar documenten van stichtingen die de certificatieregeling (zullen) beheren.

Waar nodig zijn de eisen en de te verstrekken gegevens nog inhoudelijk in de regeling opgenomen. Dat laatste is gedaan omdat een aantal certificatieregelingen nog in ontwikkeling is. Te zijner tijd is het de bedoeling om voor deze onderwerpen van certificatie de regeling aan te passen.

De huidige vakbekwaamheidseis voor arbodeskundigen om in een register ingeschreven te zijn, wordt vervangen door een omschrijving van vakbekwaamheidseisen, die past in het kader van de afgifte van een certificaat van vakbekwaamheid.

Voor de vier kerndeskundigen arbodienst zijn in paragraaf 2.1 vier nieuwe artikelen opgenomen, waarin voor iedere kerndeskundige statisch wordt verwezen naar een eenduidig toetstermendocument, van respectievelijk het College voor Sociale Geneeskunde van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, de Stichting voor certificatie van vakbekwaamheid SKO (voor veiligheidskundigen), de Stichting ter certificering van Arbeidshygiënisten en de Stichting ter Certificering van Arbeids- en Organisatiedeskundigen. Dergelijke toetstermdocumenten maken onderdeel uit van het certificatieschema dat een of meerdere certificerende instellingen uitvoeren voor het verlenen van het bewuste certificaat van vakbekwaamheid.

Aangaande de andere onderwerpen dan de vier genoemde kerndeskundigen is dikwijls sprake van eindtermdocumenten, die nu nog als bijlage bij de regeling zijn opgenomen in het kader van de aanwijzing van opleidingen, maar die zo spoedig mogelijk plaats zullen maken voor toetstermdocumenten in het kader van certificatie. Betreft het omvangrijke documenten, dan zal daar eenduidig in de regeling naar worden verwezen. Betreft het documenten van beperkte omvang, dan zullen deze als bijlage bij de regeling in de plaats komen van thans opgenomen eindtermdocumenten.

Naast de omzetting naar certificatie van vakbekwaamheid, is ook de omzetting van het regime van het onderzoeken en beproeven van bepaalde categorieën kranen door een door de Minister aangewezen instelling naar een regime voor de afgifte van certificaten van goedkeuring, doorgevoerd.

2.2 Beroepsziekten

Een betrouwbaar inzicht in spreiding en voorkomen van beroepsziekten is van belang voor het preventiebeleid, gericht op het voorkómen van beroepsziekten. Dat geldt zowel voor het preventiebeleid op ondernemings- als op branche- en landelijk niveau. De arbodiensten, en daarbinnen in het bijzonder de bedrijfsartsen, verkeren in de beste positie om beroepsziekten te herkennen. Daarom is in artikel 9, tweede lid, van de Arbowet 1998 ten aanzien van arbodiensten bepaald dat deze mededeling doen van een bij een werknemer aangetoonde beroepsziekte bij een daartoe door de minister aangewezen instelling. Het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten is daarvoor aangewezen. De mededeling dient een aantal, in de artikelsgewijze toelichting nader omschreven, gegevens te bevatten. Gelet op het doel van deze bepaling behoren daartoe niet de tot een individuele persoon herleidbare gegevens zoals de naam van de getroffen werknemer of die van zijn werkgever. Deze gegevens zijn in het licht van de doelstelling van de wettelijke bepaling niet relevant.

Het doen van een mededeling over een aangetoond geval van beroepsziekte vergt nauwelijks een extra inspanning van een arbodienst, omdat het herkennen van een beroepsziekte reeds een plaats behoort te hebben in het kwaliteitsbeleid van arbodiensten. Het toezicht op de naleving van de verplichting tot het doen van een mededeling kan dan ook worden meegenomen in het kader van het toezicht op de certificatie van arbodiensten.

Een valkuil voor het verkrijgen van betrouwbare en valide beleidsinformatie over beroepsziekten is gelegen in een terughoudende opstelling van arbodiensten uit vrees voor een verstoorde relatie met de werkgever als op basis van de onderkenning van een beroepsziekte de werknemer besluit tot het vorderen van schadevergoeding langs civielrechtelijke weg. Het professioneel statuut van de bedrijfsarts alsmede de wettelijk geregelde positionering van de arbodienst bieden echter een afdoend kader voor arbodiensten om deze taak uit te oefenen. Voorlichting over en ondersteuning bij de herkenning van beroepsziekten vanuit het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten moet arbodiensten eveneens behulpzaam zijn bij een goede taakuitoefening om van signalering tot preventie van beroepsziekten te komen.

2.3 Vrijstelling bijstand arbodienst

Iedere werkgever is verplicht zich bij enkele wettelijke taken deskundig te laten bijstaan door een gecertificeerde arbodienst.Voor twee verplichtingen van de werkgever op het gebied van de deskundige bijstand door een arbodienst gelden vrijstellingen.

Ten eerste geldt een vrijstelling van de deskundige bijstand door een arbodienst bij de verzuimbegeleiding. Deze vrijstelling is reeds sinds januari 1998 van kracht.

Artikel 2.23 onder a betreft vrijwilligers, onbetaalde stagiair(e)s en dergelijke. Ook uitzendkrachten vallen hieronder; zij vallen onder het vangnet van de Ziektewet zodat de uvi reeds in voorkomende gevallen zorgdraagt voor de verzuimbegeleiding. Onder b zijn begrepen de incidentele oproepkrachten. Ook voor deze categorie werknemers geldt het vangnet van de Ziektewet. Het gaat in de regel om werknemers die slechts kortstondig bij de werkgever werkzaam zijn zonder enige regelmaat.

Voor de overige werknemers is de werkgever verplicht zich deskundig te laten bijstaan bij de verzuimbegeleiding door een gecertificeerde arbodienst. Deze vrijstelling beoogt een betere afstemming tussen de Arbowet en de Ziektewet.

Ten tweede bestaat een vrijstelling voor de deskundige bijstand door een arbodienst bij de risico-inventarisatie en -evaluatie (ri&e) (artikel 2.24). Deze vrijstelling geldt voor twee categorieën werkgevers. Vrijgesteld zijn de werkgevers die ten hoogste 40 uur per week arbeid laten verrichten door één of meerdere werknemers gezamenlijk. Om deze werkgevers in staat te stellen op eenvoudige wijze na te gaan of zich gevaren in het bedrijf voordoen is een gratis ’Checklist Gezondheidsrisico’s’ beschikbaar gesteld. Deze vrijstelling is een uitkomst van het project ’evaluatie maatvoering ri&e’ dat in 1998 in samenspraak met sociale partners is uitgevoerd en is van kracht sinds juli 1998.

Geregeld wordt nu ook dat de vrijstelling van de deskundige bijstand bij de ri&e voorts vanaf 1 november 1999 geldt voor organisaties die geheel of nagenoeg geheel met vrijwilligers werken. Op verzoek van de Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) is besloten om de vrijwilligersorganisaties deze vrijstelling te verlenen voor een periode van twee jaar. Tegelijkertijd is een ri&e-instrument ontwikkeld waarmee vrijwilligers-organisaties zelf de ri&e kunnen uitvoeren. De vrijstelling is bedoeld voor organisaties die uitsluitend met vrijwilligers werken of in ieder geval voor ten hoogste 40 uur per week betaalde arbeid laten verrichten. Geregeld is namelijk in artikel 2.24, tweede lid, dat het arbeid laten verrichten zonder bezoldiging (dus vrijwillig) buiten beschouwing wordt gelaten om vast te stellen of een werkgever in aanmerking komt voor de vrijstelling van de deskundige bijstand bij de ri&e. Zodoende sluit de vrijstelling optimaal aan bij de manier waarop het vrijwilligerswerk is georganiseerd. In het tweede jaar van de vrijstelling (2001) wordt een evaluatie uitgevoerd om te bezien of de vrijstelling op termijn kan worden gecontinueerd.

Alle vrijstellingen gelden namelijk tot 1 januari 2002.

3. Artikelsgewijze toelichting

Onderdeel A (artikel 1.1a)

In het onderhavige artikel is aangegeven welke onderwerpen ten minste in het jaarverslag van een certificerende instelling aan de orde moeten komen. De desbetreffende informatie beoogt de minister in staat te stellen diens toezichthoudende taken ten aanzien van certificerende instellingen uit te kunnen oefenen.

Onderdeel B (artikel 1.2)

In het kader van de in het algemeen deel van de toelichting genoemde stroomlijning van de certificatiebepalingen is in alle gevallen, waarin een certificaat betrekking heeft op de deskundigheid casu quo vakbekwaamheid van werknemers of andere personen het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid voor deze personen voorgeschreven. Dit betekent dat de tot nu toe met betrekking tot een tweetal terreinen voorgeschreven diploma’s van opleidingen die waren gecertificeerd, zijn vervangen door de verplichting tot het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid op het desbetreffende terrein. Het betreft hier de diploma’s van opleidingen voor het deskundig toezicht asbestsloop en het bedienen van hijskranen als bedoeld in de artikelen 4.54 respectievelijk 7.32 van het Arbobesluit. Het gaat hierbij alleen om een wijziging in de wijze waarop de genoemde deskundigheid op de genoemde terreinen wordt geregeld; de deskundigheidseisen als zodanig, die zijn vervat in de artikelen 4.27 en 7.8 van de onderhavige regeling zijn ongewijzigd.

In het onderhavige artikel kan derhalve de toepassing daarvan voor zover het de aanwijzing van opleidingen betreft, vervallen.

Onderdeel C (paragraaf 1.3)

Op grond van artikel 7 van de voormalige Arbowet gold voor de werkgever een aanvullende voorlichtingsverplichting ten aanzien van jeugdige werknemers met betrekking tot in het artikel met name omschreven onderwerpen. Het vierde lid van dit artikel bepaalde dat de desbetreffende verplichting niet van toepassing was op onder meer bij ministeriële regeling aangewezen categorieën van jeugdige werknemers. Op grond van genoemde bepaling waren in artikel 1.9 van paragraaf 1.3 van de voormalige Arboregeling jeugdige krantenbezorgers als enige categorie aangewezen. In de huidige Arbowet 1998 is de gedetailleerde aanvullende voorlichtingsverplichting ten aanzien van jeugdigen vervallen en in globale termen geïntegreerd in de algemene voorlichtingsverplichting als bedoeld in artikel 8 van de Arbowet 1998. De onderhavige paragraaf kan derhalve vervallen.

Onderdeel D (artikel 1.11)

Met de in het eerste lid vervatte ruime omschrijving van het begrip beroepsziekte wordt tot uitdrukking gebracht dat mededeling moet worden gedaan van elke beroepsziekte die bij een werknemer is aangetoond. Er is niet gekozen voor een (limitatieve) opsomming van beroepsziekten, omdat dit de mogelijkheden tot het vergaren van informatie over onverwachte, onduidelijke of nog onbekende beroepsziekten zou uitsluiten. Doel van het vergaren van gegevens over beroepsziekten is immers beleidsinformatie te verkrijgen ten behoeve van preventie en voorkoming van uitval als gevolg van beroepsziekten.

Bij de begrippen ’ziekte of aandoening’ moet overigens sprake zijn van een klinisch waarneembare aandoening om een onderscheid te kunnen maken met bijvoorbeeld een functiestoornis of een fysiologische afwijking.

Door pas van een beroepsziekte te spreken als de ziekte of aandoening het gevolg is van ’een belasting die in overwegende mate in arbeid of arbeidsomstandigheden heeft plaatsgevonden’, wordt tot uitdrukking gebracht dat in ieder afzonderlijk geval een professioneel oordeel moet worden gegeven op basis van de specifieke omstandigheden.

Bij vrijwel alle beroepsziekten is sprake van multicausaliteit: er zijn meerdere oorzaken bekend, die zowel op het werk als daarbuiten kunnen voorkomen. Daarnaast speelt ook de individuele gevoeligheid speelt een rol.

De kernvraag die voor de beoordeling of er sprake is van een beroepsziekte moet worden beantwoord is of iemand de ziekte of aandoening niet zou hebben gekregen als hij voorafgaande aan de ziekte het desbetreffende werk niet zou hebben gedaan.

Anders dan op grond van de tot nu toe bestaande meldingsverplichting was voorgeschreven, wordt geen onderscheid meer gemaakt tussen ’vermoede beroepsziekten’ en ’beroepsziekten’. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat aan dit onderscheid geen inhoudelijke betekenis kan worden toegedicht. Bedacht moet worden dat de mededeling van een aangetoonde beroepsziekte bij een werknemer wordt verwerkt tot informatie op een geaggregeerd niveau om tot beleidsrelevante uitspraken te komen over spreiding en voorkomen van beroepsziekten. Er is sprake van een zekere spanning tussen enerzijds zo veel mogelijk gegevens - om zo vroeg mogelijk signalen op te kunnen pikken - en anderzijds zo geldig mogelijke gegevens - wat zou kunnen leiden tot alleen het doen van een mededeling als er 100% zekerheid is met betrekking tot de aantoonbaarheid van de beroepsziekte in het individuele geval. Als bedrijfsartsen aangeven met welke mate van waarschijnlijkheid de beroepsziekte is aangetoond, dan is het vervolgens aan het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten om criteria te ontwikkelen over welke mededelingen wel en niet zullen worden meegenomen bij het genereren van geaggregeerde gegevens. De registratierichtlijnen van het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten bieden in deze gevallen houvast om in individuele gevallen tot een beoordeling te komen.

De eveneens tot nu toe bestaande verplichting voor de werkgever om ook het ’gevaar voor de gezond’ van de werknemer te melden, is vanwege onduidelijkheid in de interpretatie van dit begrip komen te vervallen.

Onderdeel H (Hoofdstuk 2 Arbodiensten)

In het tot nu bestaande hoofdstuk 2 over Arbodiensten zijn met het oog op een verbetering van de inzichtelijkheid de bepalingen in een logischer volgorde gegroepeerd.

Deze herschikking omvat tevens de in paragraaf 1.3 van het algemeen deel van de toelichting reeds uiteengezette stroomlijning van de certificatiebepalingen van dit hoofdstuk.

Voorts heeft in dit hoofdstuk de eveneens in het algemeen deel van de toelichting reeds gemotiveerde verlenging plaatsgevonden van de bestaande vrijstelling van de verplichte ondersteuning door een arbodienst voor de verzuimbegeleiding van onder meer vrijwilligers, onbetaalde stagiaires, uitzendkrachten alsmede incidentele oproepkrachten die onder het vangnet van de Ziektewet vallen en de vrijstelling van de verplichte ondersteuning door een arbodienst bij de risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) ten aanzien van de zogenaamde ’kleine werkgevers’ (zie de artikelen 2.23 en 2.24, tweede lid). De verlenging geldt tot 1 januari 2002.

Onderdelen K, L, N en O

Bij de onderhavige onderdelen heeft de in het algemeen deel van de toelichting genoemde splitsing van artikelen plaatsgevonden met het oog op de sanctionering.

Onderdelen M, P, T, Z, AC, AG, AH (wetstechnische wijzigingen)

De desbetreffende wijzigingen vloeien rechtstreeks voort uit Arbowet 1998 en het naar aanleiding daarvan gewijzigde Arbobesluit. Het betreft hier met name vernummeringen.

Onderdelen J, Q, R, S, U, V, X, Y, AA, AB, AE, AF, AI, AJ, AL (technische wijzigingen, certificatie )

De onderhavige onderdelen geven uitvoering aan de in het algemeen deel van de toelichting uiteengezette ordening van de bepalingen over certificatie.

Onderdeel AD (certificatie duikers)

In artikel 6.1 wordt concreter dan in de andere artikelen, die de aanwijzing van een certificerende instelling regelen, en volgens een andere procedure geregeld welke instellingen kunnen worden aangewezen als certificerende instelling voor de afgifte van het certificaat duikarbeid en duikmedische begeleiding. Naast de opleidingsinstellingen, die onder de verantwoordelijkheid van de ministers van BZK en Defensie werkzaam zijn, kan de minister nog een certificerende instelling aanwijzen. Alleen zo’n instelling (bedoeld in artikel 6.1, tweede lid) dient op grond van artikel 6.2. de noodzakelijke gegevens te verstrekken over de opleidingen. Voorts geldt voor de afgifte van deze certificaten een van artikel 9.1 afwijkende regeling voor de vergoeding. Er is geen maximum uurtarief vastgesteld maar een maximumtarief voor de afgifte van het certificaat (artikel 6.4, fl.600).

Onderdeel AM (vergoeding certificaten)

In artikel 9.1 is de algemene regel opgenomen voor de vergoeding voor de certificatie-onderzoeken en beproevingen die worden uitgevoerd in verband met de afgifte van certificaten. Het maximumtarief is een uurtarief van fl 400,- . Om het tarief voor de aanvrager controleerbaar te maken is het belangrijk dat inzicht bestaat in de aard en soort onderzoeken, die worden verricht en de geplande tijdsduur daarvan. Daarnaast zullen ook andere kosten bestanddelen duidelijk moeten worden omschreven. Dit wordt geregeld in het tweede lid van artikel 9.1. Het toegevoegde artikel 9.2. is inhoudelijk gelijk aan artikel 9.1. in de bestaande regeling en betreft de vergoeding van extra kosten en de wijze van betaling van de vergoeding.

Onderdeel AN (artikel 9.2), Artikel II Overgangsbepalingen

De huidige overgangsbepaling met betrekking tot bestaande certificaten is vervangen door een zelfstandige overgangsbepaling in de vorm van artikel II van deze regeling. In dit artikel is, teneinde de bij het certificatiesysteem betrokken aan te wijzen certificerende instellingen de gelegenheid te geven zich voor te bereiden op hun taak met betrekking tot de afgifte van certificaten, ten aanzien van alle op grond van de tot nu bestaande regelgeving verstrekte certificaten gekozen voor een overgangsregeling, waarvan de duur is bepaald door de geldigheidsduur van het desbetreffende certificaat. In het vijfde lid is de geldigheidsduur echter beperkt tot 1 juli 2000. Voorts is in het zevende lid is hierop een uitzondering gemaakt voor de deskundige toezichthouder asbestsloop (DTA). De geldigheidsduur van het certificaat is in vergelijking met de andere certificaten kort (drie jaar). Dit is noodzakelijk, omdat voortdurende scholing van deze deskundige van belang is. De meeste deskundigen hebben dan ook een herhalingscursus gevolgd. Deze bijscholing is echter niet verplicht. Het kan dus voorkomen, dat een deskundige al vanaf de inwerkingtreding van de verplichting van het diploma DTA (oktober 1993) geen bijscholing heeft gevolgd. Met de voorgestelde systematiek van overgang zou voor zo’n deskundige het diploma nog drie jaar gelden. Dit is dan wel erg lang. Voor degene, die de herhalingscursus hebben gevolgd zal de twee jaar niet bezwaarlijk zijn, omdat zij daardoor eenvoudig aan de vereisten voor een certificaat zullen voldoen.

Het elfde en twaalfde lid bevat een overgangsbepaling voor de afgifte van certificaten na de inwerkingtreding van deze regeling. In een aantal gevallen zullen op de datum van inwerkingtreding de certificerende instellingen nog niet zijn aangewezen conform het bepaalde in de Arbowet 1998 en het Arbobesluit. Het is de bedoeling voor de aanwijzing in eerste instantie in aanmerking te laten komen de instellingen, die nu al zorgdragen voor inschrijving in registers of de afgifte van certificaten. De inhoudelijke toetsing aan de vereisten voor een certificaat of inschrijving, zoals die tot de inwerkingtreding van deze regeling plaatsvond is vergelijkbaar met die voor de afgifte van certificaten die uit deze regeling voortvloeit. De inhoudelijke vereisten waaraan moet worden voldaan om voor een certificaat in aanmerking te komen zijn met deze regeling immers niet gewijzigd. Door voor de afgifte van certificaten tijdelijk aan te sluiten bij de nu geldende procedures wordt het meest tegemoet gekomen aan de bedoeling van de wettelijke bepalingen, die met ingang van 1 november 1999 inwerking treden. De overgangstermijn zal zo kort mogelijk zijn. Het verschil tussen de overgangssituatie en de eindsituatie is in de praktijk o.a. dat de inschakeling van de Raad voor Accreditatie in het kader van het toezicht nog niet is gerealiseerd. Dit betekent dat de betrokken instellingen en SZW in de overgangssituatie hiervoor extra inspanningen moeten verrichten. Voorzover dat nog niet is gebeurd, zal aan de betrokken instellingen worden meegedeeld wat van hen in verband met de uitoefening van de toezichtfunctie door SZW wordt verwacht. Voor een aantal certificaten (gasdeskundige, springmeester en veiligheidskunde) is de overgangstermijn in het twaalfde lid al vastgesteld op 1 juli 2000 in aansluiting op de geldigheidsduur in het vijfde lid voor de voor de datum van inwerkingtreding afgegeven certificaten (of erkenningen) gasdeskundigen. Voor de afgifte van de certificaten zandsteenbedrijf en hijskranen is deze overgangsregeling niet noodzakelijk.

Onderdelen AO tot en met BC (bijlagen)

In deze wijzigingsonderdelen zijn de bij de Arboregeling behorende bijlagen voorzien van een doorlopende nummering. Daarnaast zijn waar nodig, wat betreft de inhoud van de bijlagen, de uit de Arbowet 1998 of de onderhavige wijzigingsregeling voortvloeiende wijzigingen aangebracht.

AV (bijlage VI)

De wettelijke grenswaarden worden vastgesteld op grond van het advies van de Subcommissie MAC-waarden van de Sociaal-Economische Raad (SER), waarin werkgevers- en werknemersorganisaties zijn vertegenwoordigd. In zijn advisering baseert de SER zich op adviezen van de Gezondheidsraad. In dit wijzigingsvoorstel zijn nieuwe grenswaarden opgenomen, die met ingang van 1 mei 2000 gelden. Deze datum van inwerkingtreding geeft het bedrijfsleven een overgangstermijn teneinde zich te kunnen prepareren op de nieuwe wettelijke grenswaarden.

Door de Gezondheidsraad is in zijn advies over enfluraan, isofluraan en cyclopropaan geadviseerd om voor narcosegassen de zogenoemde additieregel toe te passen. Dit komt er op neer dat bij gelijktijdige blootstelling aan verschillende narcosegassen de som van alle afzonderlijke blootstellingsconcentraties als fractie van de afzonderlijke grenswaarden, kleiner moet zijn dan één. Daarom is deze aanvulling als voetnoot opgenomen bij het narcosegas distikstofmonoxide (lachgas).

Artikelen III tot en met V

De onderhavige wijzigingen betreffen terminologische wijzigingen in verband met de Arbowet 1998 in andere ministeriële regelingen van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegen-heid.

Artikel VI tot en met XI

Deze artikelen bevatten ondergeschikte wijzigingen (in verband met vernummering van de relevante artikelen of slechts wegens wijziging van de citeertitel) in regelingen van de ministers, die in de aanhef van deze regeling zijn genoemd en waarmee over de wijziging is overlegd. Met een aantal andere departementen is afgesproken, dat zij de wijziging van hun regelingen ter hand nemen wanneer de gelegenheid zich daartoe voordoet.

Artikel XII

Omdat bij de onderhavige wijzigingsregeling een belangrijk deel van de Arboregeling is gewijzigd, wordt de integrale tekst van de Arboregeling in een bijlage bij de Staatscourant gepubliceerd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst.

Naar boven