Vrijstellingsregeling waterschade Meststoffenwet 1998

21 januari 1999

Nr. TRCJZ/1999/1868

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 59, eerste en derde lid, van de Meststoffenwet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Meststoffenwet;

b. rapport: rapport van de taxatie van de schade, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998, van de taxatie van de schade, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 of van de opneming van de schade, bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Regeling oogstschade 1998.

Artikel 2

Bedrijven zijn in 1998 vrijgesteld van de heffingen, bedoeld in titel 2 van hoofdstuk IV van de wet, tot een belastbare hoeveelheid mineralen overeenkomend met 65 kilogram fosfaat en 165 kilogram stikstof per hectare van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond waarop akker- en tuinbouwgewassen zijn verbouwd die als gevolg van de extreem zware regenval in het najaar van 1998 niet konden worden geoogst, indien is voldaan aan de artikelen 3, 4 en 5.

Artikel 3

Ten aanzien van de akker- en tuinbouwgewassen, bedoeld in artikel 2, is een tegemoetkoming in de schade verleend op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998, de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 of de Regeling oogstschade 1998.

Artikel 4

1. Bij de aangifte, bedoeld in artikel 28 van de wet, met betrekking tot 1998 wordt door de heffingplichtige melding gemaakt van het aantal hectaren van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond waarop akker- en tuinbouwgewassen zijn verbouwd als bedoeld in de artikelen 2 en 3.

2. De melding geschiedt op het daartoe door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vastgestelde formulier, dat volledig en naar waarheid is ingevuld en door de heffingplichtige is ondertekend.

3. Bij de melding wordt een afschrift van de beschikking waarbij de tegemoetkoming in de schade, bedoeld in artikel 3, is verleend meegezonden.

Artikel 5

1. Het aantal hectaren, bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt gestaafd door de inhoud van het rapport, behoudens in het geval dat er op de schademelding is beslist zonder voorafgaande opneming van de schade als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Regeling oogstschade 1998.

2. Blijkt uit het rapport een lager aantal hectaren dan het aantal dat door de heffingplichtige is opgegeven, dan wordt bij de toepassing van artikel 2 uitgegaan van dit lagere aantal.

3. De heffingplichtige overlegt desgevraagd door de inspecteur van het Bureau Heffingen andere bewijsstukken dan de bewijsstukken genoemd in artikel 4.

Artikel 6

Voor de toepassing van artikel 43 van de wet wordt de belastbare hoeveelheid mineralen, bedoeld in dat artikel, verminderd met dat deel van de belastbare hoeveelheid mineralen, waarover geen heffing is geheven als gevolg van toepassing van artikel 2.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling waterschade Meststoffenwet 1998.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 21 januari 1999. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
H.H. Apotheker.

Toelichting

1. Algemeen

In het najaar van 1998 is er sprake geweest van extreem zware regenval. Dit heeft tot gevolg gehad dat een deel van de in Nederland verbouwde akker- en tuinbouwgewassen niet kon worden geoogst. Voor bedrijven waarvan in het kader van het stelsel van regulerende mineralenheffingen de zogenaamde ’verfijnde mineralenheffingen’, neergelegd in titel 2 van hoofdstuk IV van de Meststoffenwet, worden geheven, kan dat feit leiden tot een heffing. Als akker- en tuinbouwgewassen als gevolg van een mislukte oogst niet van het bedrijf kunnen worden afgevoerd, vindt daarmee immers geen afvoer van mineralen vanaf het bedrijf plaats, terwijl er wel aanvoer van mineralen ten behoeve van de teelt van deze gewassen heeft plaatsgevonden in de vorm van meststoffen. In het geval dat het desbetreffende bedrijf het verloren gegane gewas had willen gebruiken voor diervoeder, geldt dat extra aanvoer van mineralen op dat bedrijf heeft plaatsgevonden omdat vervangend veevoer moest worden aangeschaft.

Het voorgaande kan tot gevolg hebben dat de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de op het bedrijf aangevoerde mineralen, verminderd met de hoeveelheid fosfaat en stikstof in de afgevoerde mineralen, groter is dan het toegestane mineralenverlies, zodat heffing moet worden betaald.

Ingevolge artikel 43 van de Meststoffenwet kunnen indien ten aanzien van het bedrijf de verfijnde mineralenheffingen worden geheven, onderschrijdingen van de verliesnormen in een bepaald jaar worden verrekend met overschrijdingen in eerdere of latere jaren. Verrekening kan leiden tot teruggaaf van een betaalde heffing in eerdere jaren en tot vermindering van de hoeveelheid mineralen waarover heffing moet worden betaald in latere jaren. Deze mogelijkheid tot verrekening is, zoals aangegeven in de memorie van toelichting op de wet van 2 mei 1997 (kamerstukken II 1995/96, 24782, nr. 3, blz. 12), mede opgenomen om eventuele negatieve gevolgen van weersomstandigheden voor de mineralenbalans op te vangen. Daarbij is gedacht aan normale fluctuaties in de weersomstandigheden. De extreme regenval in het najaar van 1998 kan niet tot normale fluctuaties in de weersomstandigheden worden gerekend en de effecten van die regenval zijn niet op te vangen met de mogelijkheid tot verrekening. Gelet daarop is een afzonderlijke voorziening getroffen. Voor dat deel van de heffing dat het directe gevolg is van het feit dat akker- en tuinbouwgewassen als gevolg van de extreem zware regenval niet konden worden geoogst, wordt in beginsel vrijstelling verleend.

Bij de bepaling van de hoogte van de vrijstelling wordt uitgegaan van een forfait van 65 kilogram fosfaat en 165 kilogram stikstof per hectare landbouwgrond waarop akker- en tuinbouwgewassen werden verbouwd die als gevolg van de mislukte oogst niet van het bedrijf konden worden afgevoerd.

Voor een vrijstelling ingevolge de onderhavige regeling komen slechts die bedrijven in aanmerking waaraan een tegemoetkoming in de schade is verleend - en die derhalve voldoen aan de voorwaarden die daaraan zijn gesteld - op grond van één van de schaderegelingen die tot stand zijn gekomen in verband met de zware regenval in het najaar van 1998. Dit zijn de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998, de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 en de Regeling oogstschade 1998. De eerste twee regelingen zijn gebaseerd op de Wet tegemoetkoming schade bij rampen en zware ongevallen (hierna: WTS) die gelden voor bepaalde gebieden die in het kader van voornoemde wet zijn aangemerkt als schadegebied. De Regeling oogstschade 1998 is een door mij vastgestelde aanvullende tegemoetkomingsregeling, die van toepassing is op de rest van Nederland.

Van mijn voornemen om een voorziening te treffen heb ik aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal melding gemaakt in antwoord op vragen van het lid Oplaat (VVD) (kamerstukken II 1998/99, aanhangsel, blz. 701) en in mijn brief van 16 november 1998 (kamerstukken II 1998/99, 25 448, nr. 8, blz. 5).

Over de uitgangspunten van deze regeling is overleg gevoerd met LTO-Nederland. Door LTO-Nederland is er op gewezen dat de koppeling met de voornoemde schaderegelingen tot gevolg heeft dat bedrijven die zijn gelegen buiten de in het kader van de WTS vastgestelde schadegebieden en die een mislukte maïsoogst of bietenoogst hebben, niet onder de onderhavige vrijstelling vallen. In het kader van de Regeling oogstschade 1998 komen de gewassen maïs en voederbieten immers niet in aanmerking voor een vergoeding. Bij de toelichting op artikel 3 van de regeling wordt daarop nader ingegaan.

2. Controle en handhaving

Of een heffingplichtige terecht een beroep doet op de onderhavige vrijstellingsregeling wordt onder meer gecontroleerd aan de hand van de beschikking waarbij de tegemoetkoming in de schade op grond van de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998, de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 of de Regeling oogstschade 1998 is verleend. Voornoemde beschikking dient ingevolge artikel 4, derde lid, te worden meegezonden met de aangifte voor de mineralenheffingen. Voorts heeft het Bureau Heffingen de mogelijkheid om de taxatierapporten die zijn opgemaakt in het kader van voornoemde schaderegelingen, op te vragen bij de Dienst Landelijke service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, die zorg draagt voor de uitvoering van de schaderegelingen.

3. Artikelsgewijs

Artikel 2

De verfijnde mineralenheffingen worden geheven over de belastbare hoeveelheid mineralen, te weten fosfaat en stikstof. De belastbare hoeveelheid mineralen wordt ingevolge artikel 24 van de wet bepaald door de op een bedrijf aangevoerde hoeveelheid mineralen achtereenvolgens te verminderen met de hoeveelheid van het bedrijf afgevoerde mineralen en het toelaatbare mineralenverlies, zoals opgenomen in artikel 26 van de wet.

Over een deel van die belastbare hoeveelheid mineralen hoeft ingevolge de onderhavige vrijstellingsregeling geen heffing te worden betaald. De omvang van de vrijstelling wordt bepaald door het aantal hectaren landbouwgrond waarop akker- en tuinbouwgewassen zijn verbouwd die ten gevolge van de mislukte oogst niet konden worden afgevoerd, te vermenigvuldigen met de in artikel 2 weergegeven forfaits. Deze forfaits komen overeen met de gemiddelde hoeveelheden fosfaat en stikstof per hectare landbouwgrond die niet kunnen worden afgevoerd in het geval er sprake is van een mislukte oogst, en zijn gelijk aan de forfaits opgenomen in artikel D8 van bijlage D bij de wet.

In het kader van de onderhavige vrijstellingsregeling moet het gaan om verlies van gewassen, met andere woorden om een mislukte oogst. Het gaat derhalve om die bedrijven waarvan gewassen niet zijn afgevoerd van het bedrijf, maar te velde zijn blijven liggen of zijn omgeploegd.

In het geval er sprake is van een verminderde opbrengst in financiële zin, omdat het gewas kwalitatief minder is, is de onderhavige regeling niet van toepassing. In dat geval wordt het gewas van het bedrijf afgevoerd en gelden voor de akker- en tuinbouwproducten, bedoeld in artikel D2, onderdeel b, van bijlage D bij de wet, de in tabel 1 van die bijlage opgenomen forfaits en voor de overige akker- en tuinbouwgewassen de forfaits opgenomen in artikel D8 van bijlage D bij de wet.

Artikel 3

Uit controletechnisch oogpunt is aangesloten bij de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998, de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998 en de Regeling oogstschade 1998.

Dit heeft onder meer gevolgen voor de omvang van de groep bedrijven die in aanmerking kunnen komen voor de onderhavige vrijstelling.

In het kader van de op de WTS gebaseerde schaderegelingen, de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 en de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998, geldt geen beperking voor de gewassen die in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de schade en geldt dat een bedrijf minimaal f 2.000,- schade heeft geleden.

Bij de Regeling oogstschade 1998 is de groep van bedrijven die in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming in de schade en de gewassen waaraan schade is geleden, beperkter dan bij de eerder genoemde regelingen. De belangrijkste beperkingen zijn hieronder weergegeven.

Schadegewassen

Ingevolge de Regeling oogstschade 1998 komt slechts schade geleden aan bepaalde gewassen in aanmerking voor een tegemoetkoming in de schade, de zogenoemde ’schadegewassen’. Onder meer snijmaïs en voederbieten zijn niet aangemerkt als schadegewas. Gebleken is dat deze gewassen, na de regenval in het najaar in het schadegebied waarop de Regeling oogstschade 1998 van toepassing is, nog voor het overgrote deel konden worden geoogst. In dat geval is een vrijstelling ingevolge de onderhavige regeling niet noodzakelijk. De gewassen kunnen worden gebruikt als diervoeder of kunnen van het bedrijf worden afgevoerd, waarbij voor snijmaïs en voederbieten voor de bepaling van de afvoer aan mineralen van het bedrijf de forfaits opgenomen in tabel I van bijlage D bij de wet gelden.

Groep van bedrijven die in aanmerking komt voor tegemoetkoming in de schade

Ingevolge artikel 3, onderdeel a, van de Regeling oogstschade 1998 moet de geprognotiseerde opbrengst van een of meer schadegewassen ten minste f 40.000,- zijn. De totale schade die aan die schadegewassen is ontstaan moet ingevolge onderdeel c van dat artikel minimaal f 10.000,- bedragen. Van dat bedrag moet minimaal f 2.000,- voor een tegemoetkoming ingevolge voornoemde regeling in aanmerking komen. Uit de berekeningswijze van de tegemoetkoming van de schade, bedoeld in artikel 5, eerste en tweede lid, van artikel 5 van de Regeling oogstschade 1998, volgt bovendien dat er sprake moet zijn van een productiederving van ten minste 30%. Bedrijven die niet aan deze voorwaarden voldoen, komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming van de schade ingevolge de Regeling oogstschade 1998 en derhalve ook niet voor de onderhavige vrijstelling. Het gaat dan om schade aan gewassen van een zodanig lage omvang dat er geen wezenlijk hogere belastbare hoeveelheid mineralen in het kader van het stelsel van regulerende mineralenheffingen kan worden verwacht.

Bedrijven die opruimings- of oogstactiviteiten hebben ondernomen zonder voorafgaande toestemming komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de schade ingevolge de Regeling oogstschade 1998, omdat een betrouwbare taxatie van de schade dan niet meer mogelijk is. Aan deze voorwaarde is ruime bekendheid gegeven, onder meer in de Staatscourant van 7 december 1998. Deze uitsluiting heeft tot gevolg dat de onderhavige vrijstelling ook niet van toepassing is. Een betrouwbare taxatie is immers in het kader van de onderhavige vrijstellingsregeling evenzeer relevant.

Artikel 4

De aangifte van de mineralenheffingen, bedoeld in artikel 28 van de wet over het kalenderjaar 1998 dient uiterlijk vóór 1 september 1999 te worden gedaan. Voor de toepassing van de in de onderhavige regeling neergelegde vrijstelling dient de heffingplichtige bij die aangifte het daartoe vastgestelde formulier te voegen. Op dat

formulier vermeldt de heffingplichtige onder meer het aantal hectaren van de landbouwgrond waarop de akker- en tuinbouwproducten werden geteeld die als gevolg van de mislukte oogst niet konden worden afgevoerd. Voorts zal de heffingplichtige op het formulier moeten verklaren dat de opgave van het aantal hectaren overeenstemt met het taxatierapport, dat wordt opgemaakt alvorens een tegemoetkoming in de schade wordt verleend ingevolge de Regeling tegemoetkoming schade bij extreem zware regenval 1998 en de Regeling tegemoetkoming schade bij tweede extreem zware regenval 1998, dan wel met het rapport van de opneming van schade, dat wordt opgemaakt ingevolge de Regeling oogstschade 1998. Uit artikel 7, eerste lid, van de Regeling oogstschade 1998 volgt dat indien blijkt dat op de schademelding - gedaan door inzending van de schademeldingsformulier - kan worden beslist zonder voorafgaande opneming van de schade, er geen taxatie hoeft plaats te vinden. In artikel 5, eerste lid, is voor dat geval een uitzondering neergelegd van de hoofdregel dat het door de heffingplichtige opgegeven aantal hectaren moet worden gestaafd door de inhoud van het taxatierapport.

Artikel 5

Uit het taxatierapport moet blijken dat het door de heffingplichtige opgegeven aantal hectaren waarop de vrijstelling wordt gebaseerd juist is. Indien bij controle door het Bureau Heffingen blijkt dat het aantal hectaren waarop de oogst is mislukt lager is dan opgegeven door de heffingplichtige, wordt bij de bepaling van de omvang van de vrijstelling uitgegaan van het aantal hectaren dat blijkt uit het taxatierapport.

Ingevolge het derde lid heeft de inspecteur van het Bureau Heffingen de bevoegdheid om aanvullende bewijsstukken van de heffingplichtige te vragen. Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn in het geval er geen taxatierapport is opgemaakt.

Artikel 6

Op het deel van de belastbare hoeveelheid mineralen waarvoor de onderhavige vrijstelling geldt, is de mogelijkheid tot verrekening, bedoeld in artikel 43 van de Meststoffenwet, niet van toepassing. Daartoe is geen aanleiding omdat over dat deel van de belastbare hoeveelheid immers geen heffing is betaald.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H.H. Apotheker.

Naar boven