Uitspraak Regionaal Medisch Tuchtcollege te ’s-Gravenhage

98 H 10c

Het Regionaal Medisch Tuchtcollege te ’s-Gravenhage heeft de navolgende beslissing gegeven inzake de klacht van A, klaagster, tegen B, arts, de persoon over wie geklaagd wordt, hierna te noemen de arts.

1. De loop van het geding

Klaagster heeft een klaagschrift ingediend gedateerd 10 januari 1998 dat door het Medisch Tuchtcollege is ontvangen op 13 januari 1998. De arts heeft een verweerschrift ingediend gedateerd 31 augustus 1998, waarna partijen hebben gerepliceerd en gedupliceerd. De mondelinge behandeling van de klacht heeft plaatsgevonden op woensdag 3 februari 1999. Klaagster en de arts (deze bijgestaan door een tolk) zijn ter zitting verschenen.

2. De klacht

Op 22 april 1997 had klaagster een gesprek met dokter C van het E-centrum te X over de mogelijkheden om het vet op haar buik en maag te laten verwijderen, de zogenaamde soft-liposculptuurbehandeling. Dokter C sprak met klaagster over de behandeling, de voor en nabehandeling, de prijs, de pijn en de risico’s. Volgens dokter C zou het resultaat goed zijn omdat klaagster een stevige elastische buikhuid had en geen kinderen had gekregen.

Op 29 mei 1997 is klaagster behandeld door de arts, die zij op dat moment voor het eerst zag. Na de behandeling was klaagster suf tot de volgende ochtend.

Aan klaagster was verteld, dat de pijn 2 dagen zou duren. Echter, klaagster had na 4 weken nog ondragelijke pijnen. Klaagster heeft nog steeds pijn en is van mening, dat de arts zijn werk niet goed heeft gedaan. Met de arts viel vanwege de bestaande taalbarrière ook niet te communiceren. Voorts verzoekt klaagster het College de artsen van het E-centrum een halt toe te roepen en ervoor zorg te dragen, dat zij zich niet meer verrijken aan de ellende van een ander.

3. Het standpunt van de arts

Op 29 mei 1997 heeft de arts onder plaatselijke verdoving bij klaagster een soft-liposculptuurbehandeling gedaan van de buik en de maag. Direct vóór de behandeling heeft de arts klaagster gezien en de te behandelen lokaties afgetekend. Er is 3,2 liter vet afgezogen, een gemiddelde hoeveelheid. Zowel pre- als postoperatief heeft de behandeling geen problemen gegeven.

Omdat de arts slechts twee dagen per week in het E-centrum werkzaam is, heeft klaagster voor de controle en nazorg een andere arts, D, gezien. Indien er taalproblemen zijn, is er altijd een Nederlands sprekende verpleegkundige aanwezig om te assisteren bij het gesprek.

Op 18 juli 1997 gaf klaagster aan niet de medicijnen in te willen nemen, die dokter D had voorgeschreven. Daarop is contact opgenomen met de huisarts van klaagster, die accoord ging met de medicatie. Ook is met klaagster gesproken over behandeling in een pijnkliniek.

Op 29 augustus 1997 is klaagster nogmaals gezien door dokter D en dokter C, waarbij zij haar klachten over behandeling en napijn heeft geuit en een verzoek heeft gedaan tot terugbe-taling van alle door haar gemaakte kosten.

De arts betreurt het dat klaagster zolang na de behandeling nog pijn heeft gehad. Het is echter moeilijk om te zeggen dat deze klachten zijn veroorzaakt door onrechtmatig of onjuist handelen tijdens of na de operatie. De arts is van mening dat hij zijn uiterste best heeft gedaan om tot een zo goed mogelijk resultaat te komen. Echter, zoals bij alle medische behandelingen bestaat er een risico op complicaties, zoals ook door het E-centrum in de behandelingsovereenkomst is vermeld.

4. Beoordeling van de klacht

1. Het is het College niet gebleken, dat er fouten zijn gemaakt door de arts tijdens de behandeling. Dat klaagster langdurig ernstige pijnklachten heeft gehad, behoeft niet zonder meer het gevolg te zijn van fouten van de arts. Dit onderdeel van de klacht moet dan ook als ongegrond worden afgewezen.

2. Wel heeft het College aanmerkingen op de medische verslaglegging door de arts. In het intake-rapport, dat door een collega van de arts is ingevuld, is vermeld dat klaagster allergisch is voor antibiotica. Hoewel de arts ter zitting heeft verklaard, dat aan klaagster geen antibiotica zijn toegediend, is in een door de arts ondertekende brief aan de huisarts van 29 mei 1997 evenwel aangegeven, dat aan klaagster antibiotische profylaxe in de vorm van Augmentin was toegediend. Dit wekt verwarring.

3. Het wekt eveneens verwarring dat de arts ter zitting heeft verklaard dat zowel hij als de anesthesist ervan wisten dat klaagster allergisch was voor antibiotica, terwijl er geen anesthesist aanwezig was bij de behandeling. De arts heeft ter zitting verklaard, dat hij bij ingrepen zoals de onderhavige niet wordt geassisteerd door anesthesist, doch door een anesthesieverpleegkundige. Dit is volstrekt onvoldoende gelet op de aard en complexiteit van de ingreep.

4. Het College gaat ervan uit, dat de arts is geïnformeerd door dokter D en dokter C over de pijn die klaagster ondervond na de behandeling door de arts. Uit de stukken en ook ter zitting blijkt op geen enkele wijze, dat de arts in de periode waarin de pijnklachten zich afspeelden zich op enigerlei wijze betrokken heeft gevoeld bij klaagster, laat staan dat hij zich heeft ingespannen om erachter te komen wat de oorzaak van de pijn was. De arts heeft klaagster immers op 29 mei 1997, de dag van de ingreep, voor het laatst gezien. Het verweer van de arts, dat hij slechts twee dagen per week in Nederland is, kan hem niet baten. Ook van hem mocht worden verwacht, dat hij klaagster had verzocht op zijn spreekuur te komen op één van die twee dagen om zelf een onderzoek te doen naar de oorzaak van de pijn. Dat hij dit heeft nagelaten valt hem tuchtrechtelijk te verwijten.

5. Voorts is het College van oordeel, dat wanneer een arts belast is met patiëntenzorg, hij moet kunnen communiceren met zijn patiënten. De arts blijkt geen Nederlands te spreken of te begrijpen. Er moet van worden uitgegaan dat, anders dan de arts heeft opgemerkt, klaagster feitelijk gelijk heeft dat zij met de arts niet heeft kunnen communiceren.

6. Gezien het voorgaande is oplegging van een tuchtrechtmaatregel op zijn plaats.

Bovendien zal om redenen van algemeen belang de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden gepubliceerd.

Rechtdoende: Legt de maatregel van waarschuwing op.

Bepaalt dat deze beslissing met inachtneming van het bepaalde in artikel 71 van de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg zal worden bekendgemaakt door toezending aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, ter plaatsing in de Staatscourant en door aanbieding ter plaatsing aan de redactie van Medische Contact, het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde en het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht.

Deze beslissing is gegeven door: mr. J.S.W. Holtrop, voorzitter, H.L. van Amerongen, dr. H.L. Kalsbeek, leden-geneeskundigen, bijgestaan door mr. A.F. de Kok, secretaris, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 maart 1999.

Naar boven