Verkeersmaatregelen te water

Instelling van een invaarverbod en meldingsplicht voor de Petroleumhaven, Jan van Riebeeckhaven en Usselincxhaven in de gemeente Amsterdam en plaatsing van de nodige verkeerstekens

29 juni 1999

Nr. SVW/99/13

Verkeersbesluit tot instelling van een invaarverbod en meldingsplicht voor de oliehavens te Amsterdam.

Namens de directeur van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaalgebied, maakt de havenmeester van Amsterdam in zijn functie van (gemandateerde) bevoegde autoriteit het volgende bekend.

Op grond van het bepaalde in artikel 5, 6 en 7 van de Scheepvaartverkeerswet moet het bevoegd gezag een verkeersbesluit nemen voor het plaatsen of verwijderen van een verkeersteken zoals opgenomen in bijlage 7 van het binnenvaartpolitiereglement, die een verbod of gebod opleveren.

Belangen afweging en motivering

In dit besluit gaat het om het instellen van een voor de scheepvaart duidelijk toegangsregime tot de havens die volledig of voor het grootste deel worden gebruikt voor de overslag en opslag van brandbare vloeistoffen en gassen (gevaarlijke stoffen), de z.g. oliehavens.

Het is wenselijk om ter wille van de veiligheid voor de scheepvaart duidelijke tekens aan te geven dat deze havens niet vrij toegankelijk zijn.

Ter verzekering van de veiligheid van de scheepvaart is het noodzakelijk om in oliehavens alleen vaartuigen toe te laten die gezien bouw en uitrusting voldoende veilig zijn ingericht en waarvan de bemanning bekend is met de veiligheidsprocedures die in oliehavens gehanteerd worden.

Bovendien is het ter verzekering van de veiligheid wenselijk om overzicht te hebben van de vaartuigen die zich in deze havengebieden bevinden.

Daarom is het noodzaak dat de vaartuigen die de haven in- en uitvaren zich melden middels marifoon.

Tankschepen die zijn geladen met brandbare vloeistoffen en gassen met een vlampunt van 61 graden Celsius of lager dan wel leeg, al dan niet gereinigd, en zijn ingericht voor het vervoer van deze stoffen, voldoen reeds aan de veilgheidsnormeringen voor het oliehavengebied op basis van de voor deze vaartuigen geldende landelijke en Europese regelgeving. Daarom kan voor deze vaartuigen een algemene ontheffing van het verbod tot invaren worden verleend.

Indien het invaren voor andere dan bovengenoemde vaartuigen naar oordeel van de bevoegde autoriteit noodzakelijk is, kan de havenmeester van Amsterdam onder voorwaarden die de algemene veiligheid waarborgen ontheffing verlenen.

Om het toezicht op de invarende vaartuigen te kunnen handhaven wordt de schipper bij in- en uitvaren van het gebied verplicht om zich te melden op het daarvoor bestemde marifoon blokkanaal.

Overleg met belanghebbenden heeft plaatsgevonden.

Gelet op het voorgaande worden de volgende besluiten genomen:

De Havenmeester van Amsterdam,

Gelet op artikel 5, 6 en artikel 7 lid 1 van de Scheepvaartverkeerswet,

Besluit:

1. dat het verboden is om met vaartuigen de Petroleumhaven, de Jan van Riebeeckhaven en de Usselincxhaven in de gemeente Amsterdam in te varen;

2. dit verbod kenbaar te maken door plaatsing op de west- en oostoever nabij de monding van de Petroleumhaven en de Jan van Riekbeeckhaven van het teken A.1 voorzien van het teken F3 zoals omschreven in bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement, waarbij het teken F3 wordt voorzien van de tekst ’M.U.V. ONTHEFFING’;

3. dat van het verbod onder 1 ontheffing kan worden verleend;

4. dat van dit verbod ontheffing wordt verleend aan tankschepen die gezien bouw en uitrusting zijn ingericht voor het vervoer van vloeistoffen of gassen met een vlampunt van 61 graden Celsius of lager;

5. bij in of uitvaren van de oliehavens de schipper te verplichten zich te melden via het marifoonkanaal 4 (marifoonblokkanaal ’Havendienst Amsterdam’);

6. hiertoe op de west- en oostoever nabij de monding van de onder 4 genoemde havens het teken B 11 zoals omschreven in bijlage 7 van het Binnenvaartpolitiereglement te plaatsen.

Dit besluit in de Staatscourant te plaatsen en in werking te laten treden met ingang van de tweede dag na dagtekening van plaatsing in de Staatscourant.


Amsterdam 29 juni 1999.
Namens de directeur van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaal,
C. Oudendijk, havenmeester.

Bezwaar

Ingevolge de Algemene Wet Bestuursrecht kan tegen dit besluit schriftelijk een bezwaarschrift worden ingediend bij het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam Centraal Nautisch Beheer Noordzeekanaal, Postbus 19406, 1000 GK Amsterdam.

Het bezwaar moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekend gemaakt (verzonden of uitgereikt). Het bezwaar moet worden ondertekend en dient ten minste te bevatten:

- de naam en het adres van de indiener;

- de dagtekening;

- een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht;

- de gronden van het bezwaar.

Indien een bezwaarschrift is ingediend, is het mogelijk om daarnaast een verzoekschrift tot het treffen van een voorlopige voorziening in te dienen bij de president van de rechtbank te Amsterdam.

Naar boven