Wijziging Regeling aanwijzing en subsidiëring scholingsinstituten

« Wet (re)integratie arbeidsgehandicapten »

28 juni 1999

Nr. SV/WV/99/33240

Directie Sociale Verzekeringen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst;

Gelet op artikel 44, eerste lid, van de Wet op de (re)integratie arbeidsgehandicapten;

Besluit:

Artikel I

Artikel 3, eerste lid, van de Regeling aanwijzing en subsidiëring scholingsinstituten1 komt te luiden:

De totale subsidie voor alle in artikel 1 genoemde scholingsinstituten bedraagt voor de periode 1 januari 1999 tot en met 31 december 1999 f 22.000.000,-.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 1999.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 28 juni 1999. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J.F. Hoogervorst.

1 Stcrt. 1998, 244.

Toelichting

In de op 1 januari 1999 in werking getreden Regeling aanwijzing en subsidiëring scholings-instituten werd voor de eerste helft van het kalenderjaar 1999 het voor de basissubsidie maximaal beschikbare bedrag voorlopig vastgesteld.

De omvang van het maximaal beschikbare subsidiebedrag dat het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) in het kalenderjaar 1999 aan de REA-scholingsinstituten zal kunnen verstrekken, kon ultimo 1998 nog niet met voldoende nauwkeurigheid worden becijferd. Een onderzoek dat inzicht moest geven in de financiële structuur van de scholingsinstituten en dat de onderlinge administratief-financiële vergelijkbaarheid van de vijf REA-scholingsinstituten moest bevorderen kon namelijk voor eind 1998 niet worden afgerond. Inmiddels is het resultaat van dit onderzoek in maart 1999 beschikbaar gekomen. Met behulp daarvan is het voor 1999 voor de basissubsidie maximaal beschikbare bedrag nader vastgesteld. Uitgangspunt hierbij waren de begrotingen van de vijf REA-scholingsinstituten voor het kalenderjaar 1996. Bij de vaststelling van de hoogte van het bedrag van de voor 1999 maximaal beschikbare basissubsidie is alleen rekening gehouden met kostenposten die betrekking hebben op de op arbeidsintegratie van arbeidsgehandicapten gerichte scholing in de zin van de Wet op de (re)integratie (de Wet REA). Voorts is rekening gehouden met prijsontwikkelingen en diverse kostenverhogende factoren die sedert 1996 zijn opgetreden. Aldus is het voor het kalenderjaar 1999 voor de basissubsidie maximaal beschikbare bedrag vastgesteld op f 22 miljoen.

Het voor de basissubsidie maximaal beschikbare bedrag wordt elk jaar opnieuw vastgesteld, daar de kosten die door de gezamenlijke scholingsinstituten uit de basissubsidie dienen te worden bestreden van jaar tot jaar kunnen variëren (bijvoorbeeld als gevolg van uitbreiding of inkrimping van de opleidingscapaciteit of eenvoudigweg doordat het aantal scholingsinstituten dat voor basisfinanciering in aanmerking komt toeneemt).

Daarnaast is de normale kosten- en prijsontwikkeling van invloed op de omvang van het maximaal voor de basissubsidie beschikbare bedrag. Bij de jaarlijkse vaststelling van het maximaal voor de basissubsidie beschikbare bedrag wordt daarom tevens een loonindex en prijsindex toegepast. Uitgaande van de over het jaar 1996 bekende financiële gegevens van de scholingsinstituten kan worden vastgesteld dat de basissubsidie voor 70% loongevoelig en voor 30% prijsgevoelig is. Voor de vaststelling van het voor het jaar 2000 maximaal voor de basissubsidie beschikbare bedrag wordt de ontwikkeling van de lonen in de gezondheidszorg en de ontwikkeling van het prijsindexcijfer van de consumptie overheid van goederen en diensten gehanteerd. Bij vaststellingen van de basissubsidie voor de jaren na 2000 kunnen - indien daarvoor aanleiding is - andere dan de hiervoor genoemde indexcijfers worden gebruikt.

De bedragen zullen via wijziging van de regeling worden bekend gemaakt,omdat de omvang van het bedrag ook nog kan variëren afhankelijk van de prestaties van de scholingsinstituten.

Met de invoering van de nieuwe financieringsstructuur voor de scholingsinstituten is de weg naar marktwerking ingeslagen. Het kabinet neemt hierbij een overgangstermijn in acht waarin er voor wat de inkoop van scholing betreft van wordt uitgegaan dat gedurende vijf jaar - te rekenen vanaf 1 januari 1999 (het moment waarop de nieuwe financieringsstructuur van kracht is geworden) - het aantal plaatsingen bij de scholingsinstituten ten minste overeenkomt met het aantal plaatsingen in 1997, te weten 380 (1600 uur per voltijdsplaats). Dit betekent dat dit aantal plaatsingen tot 1 januari 2004 bepalend is voor de financiële tegemoetkoming aan de inkoopzijde van de nieuwe financieringsstructuur.

Hiermee wordt beoogd het voortbestaan van deze voorziening in een overgangsperiode, waarin de scholingsinstituten naar een volwaardige marktpositie moeten groeien, te waarborgen. Daar over de ontwikkeling van de marktwerking nog weinig is te voorspellen, wordt door het Lisv nagegaan of het mogelijk is tot een regeling te komen op grond waarvan de scholingsinstituten schommelingen in het aantal aangemelde scholingstrajecten binnen bepaalde marges zelf dienen op te vangen. Slechts bij onderschrijding van een zekere ondergrens treedt de garantie in werking en stelt het Lisv financiële middelen ter beschikking om deze fluctuaties in het aantal plaatsingen bij de scholingsinstituten op te vangen. Bij overschrijding van een door het Lisv vastgestelde bovengrens vloeien middelen terug naar het Lisv.

De nieuwe financieringsstructuur zal door het Lisv in het jaar 2002 op basis van de jaarstukken tot en met het jaar 2001 worden geëvalueerd. Deze evaluatie zal zowel een financiële als een beleidsinhoudelijke invalshoek kennen. Bezien zal worden hoe de nieuwe financieringsstructuur functioneert ten opzichte van de ontwikkelingen van vraag en aanbod en wat de gevolgen voor dit specifieke type scholingsaanbod zullen zijn wanneer het niveau van het aantal plaatsingen in 1997 met ingang van 1 januari 2004, niet langer bepalend is voor de financiële tegemoetkoming aan de inkoopzijde van de nieuwe financieringsstructuur.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J.F. Hoogervorst.

Naar boven