Regeling gehalte dioxine in vetten en diervoeders

18 juni 1999

TRCJZ 1999/6343

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 3 van Richtlijn 1999/29/EG van de Raad van de Europese Unie van 22 april 1999 inzake ongewenste stoffen en producten in diervoeding (PbEG L 115) alsmede op artikel 19 van de Landbouwwet,

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. ’diervoeders’: producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd en de afgeleide producten van hun industriële verwerking, alsmede organische en anorganische stoffen, al dan niet gemengd, met of zonder toevoegingsmiddelen en bestemd voor dierlijke voeding langs orale weg;

b. ’voedermiddelen’: de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, bestemd om te worden gebruikt voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als dragers van voormengsels;

c. ’dioxine’: 2, 3, 7, 8 - TCDD equivalent.

Artikel 2

Het is verboden voedermiddelen, voor zover bestaande uit vetten, en diervoeders te bereiden, voorhanden te hebben, te be- of verwerken, af te leveren of te vervoederen indien het gehalte aan dioxine in die voedermiddelen en diervoeders het maximumgehalte van 6 picogram per gram voedermiddel, respectievelijk diervoeder overschrijdt.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van 18 juni 1999.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling gehalte dioxine in vetten en diervoeders.

Deze regeling wordt met de daarbij behorende toelichting in de Staatscourant geplaatst.

De Staatssecretaris van Lanbouw, Natuurbeheer en Visserij,
Voor deze,
J. F. de Leeuw, directeur-generaal.

Toelichting

Naar aanleiding van het in België in de handel komen van diervoeder met een te hoog gehalte aan dioxine is het nodig gebleken expliciet in een ministeriële regeling een verbod neer te leggen om diervoeders en diervoedergrondstoffen te verhandelen en te vervoederen, die een bepaald maximumgehalte aan dioxine overschrijden. Onderhavige regeling voorziet daarin en geldt naast het reeds in de Verordening PDV diervoeders 1998 van het Productschap Diervoeder neergelegde bestaande verbod om diervoeders en diervoedergrondstoffen, die niet van gezonde handelskwaliteit zijn, in het handelsverkeer te brengen.

Op dit moment bestaat geen specifieke normstelling voor dioxine in diervoeder en diervoedergrondstoffen, anders dan een norm voor het maximaal toegestane gehalte dioxine in citruspallets. Gestreefd wordt naar een algehele normstelling voor diervoeders en diervoedergrondstoffen. In dit stadium wordt gekozen voor een benadering waarbij de norm wordt afgeleid van de norm die geldt voor melkvet. Voorlopig zal een norm van 6 picogram per gram grondstof, voor zover bestaande uit vetten, en diervoeder gehanteerd worden. Op basis van monitoringsresultaten zal deze norm waar nodig worden bijgesteld en waar mogelijk worden verbijzonderd.

Uitgangspunt van deze regeling is dat de normen maximaal toelaatbare gehalten zijn en geenszins mogen worden gezien als een plafond waar in het productieproces naar toe gewerkt kan worden; het streven is immers een zo laag mogelijk dioxine-gehalte in diervoeders en diervoedergrondstoffen te bereiken. Onderhavige regeling is gebaseerd op de Landbouwwet, waarmee onder meer uitvoering wordt gegeven aan artikel 3 van Richtlijn 1999/29/EG. Hiermee wordt het Europeesrechtelijke begrip ’gezonde handelskwaliteit’ ingevuld.

De Staatssecretaris van Lanbouw, Natuurbeheer en Visserij,

Voor deze,

J. F. de Leeuw, directeur-generaal.

Naar boven