Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen

Vrijwillig Vervroegde Uittreding 1998/2002

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN

AI Nr. 8999

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van partijen betrokken bij de CAO inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen namens de Vereniging Goederenvervoer Nederland, Transport en Logistiek Nederland en de Federatie van Nederlandse Kraanverhuurbedrijven als partijen te ener zijde en de Vervoersbond FNV en de Bedrijvenbond CNV als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek bedenkingen door Koninklijke PTT Nederland N.V. zijn ingebracht;

dat de inhoud van de bedenkingen als volgt kan worden samengevat:

De bedenkingen van Koninklijke PTT Nederland N.V. richten zich tegen het feit dat de avv zich mede zou uitstrekken tot de bedrijven waarop de cao voor Koninklijke PTT Nederland N.V. van toepassing is. Het is volgens Koninklijke PTT Nederland N.V. vast beleid dat algemeen verbindendverklaring niet volgt, voor zover de regeling daardoor zou gaan gelden voor een bedrijf waarop reeds een collectieve arbeidsovereenkomst van toepassing is. Aan die eis wordt voldaan. Daarom verzoekt Koninklijke PTT Nederland N.V. een uitzondering te maken op de avv voor de bedrijven die thans en in de toekomst aan die cao gebonden zijn.

Overwegende,

Koninklijke PTT Nederland N.V. heeft een eigen cao, die rechtsgeldig tot stand is gekomen en in werking is getreden. Krachtens bestendige gedragslijn kunnen ondernemingen met een eigen ondernemingscao van avv-besluiten worden uitgezonderd. Derhalve kan het dispensatieverzoek worden gehonoreerd.

Overwegende voorts,

Dispensatie kan slechts worden verleend voor de duur van het avv-besluit. Artikel 2 Wet AVV bepaalt, dat een besluit tot avv geldt voor alle werkgevers en werknemers ten aanzien van arbeidsovereenkomsten die naar aard van de arbeid waarop zij betrekking hebben, onder de cao vallen of zouden vallen behalve in de gevallen door de minister uitgezonderd. Deze bevoegdheid tot verlening van dispensatie slaat krachtens deze wettelijke bepaling op ieder afzonderlijk besluit. Omdat besluiten tot avv aan een tijdslimiet zijn gebonden, is het niet mogelik een regeling te treffen die voorziet in dispensatie voor langere duur.

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Gezien het overleg met de Stichting van de Arbeid;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 12 maart 1997 (Stcrt. 1997, nr. 54), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, zulks met inachtneming van hetgeen onder VI en VII is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 2002 (en voorzover het betreft artikel 6 van de CAO en artikel 3 van het reglement tot en met 31 december 1998) de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de Verhuur van Mobiele Kranen, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV, V, VI en VII is bepaald:

Artikel 1a Werkingssfeer

  • 1. De bepalingen van deze overeenkomst zijn van toepassing op:

    • A. werkgevers en werknemers van elke in Nederland gevestigde onderneming die vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet Goederenvervoer over de Weg verricht en/of tegen vergoeding geheel of ten dele vervoer verricht anders dan van personen, over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen.

    • B. De werkgevers en werknemers in het kraanverhuurbedrijf, waaronder wordt verstaan alle in Nederland werkzame ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het verhuren van mobiele kranen.

  • Uitgezonderd zijn bedrijven die in hoofdzaak gemeten naar de loonsom van het bedrijf bouwwerkzaamheden uitvoeren en tevens mobiele kranen exploiteren.

  • 2. De CAO is niet van toepassing op ondernemingen die een eigen CAO of een eigen bedrijfstak-CAO dienen toe te passen, danwel over een eigen vastgelegd arbeidsvoorwaardenpakket beschikken waarvan het niveau tenminste gelijkwaardig is aan het niveau van de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen en die voorts voldoen aan de volgende voorwaarden:

    • De hoofdactiviteit van de onderneming is een andere dan beroepsgoederenvervoer over de weg, logistieke dienstverlening of de verhuur van mobiele kranen.

    • Maatgevend voor de bepaling van de hoofdactiviteit is de juridische eenheid waarvoor de vergunning beroepsgoederenvervoer is aangevraagd of toegekend, danwel waarbinnen de activiteit van de verhuur van mobiele kranen plaatsvindt.

    • In de regel niet meer dan 20% van de omzet binnen deze juridische eenheid wordt gerealiseerd met beroepsgoederenvervoeractiviteiten, logistieke dienstverlening en/of de verhuur van mobiele kranen.

Artikel 1b Vrijstelling van de verplichting tot deelneming

  • 1. Vrijstelling van de verplichting tot deelneming in en bijdragebetaling aan de Stichting kan op verzoek van de werkgever door het bestuur worden verleend, indien:

    • a. voor de werkgever een andere regeling van vervroegde uittreding geldt, welke voldoet aan de volgende voorwaarden:

      • dat zij geldt voor het gehele personeel;

      • dat zij wat de aanspraken betreft tenminste gelijkwaardig is aan de regeling van de Stichting;

      • dat de rechten van de werknemers en de nakoming van hun verplichtingen behoorlijk zijn gewaarborgd;

      • dat indien de vrijstelling uittreding uit de regeling van de Stichting ten gevolge heeft, de Stichting een naar het oordeel van het bestuur redelijke compensatie wordt geboden voor het eventueel daaruit voor de Stichting voortvloeiende financieel-technisch nadeel;

    • b. de werkgever verplicht onder de werkingssfeer van een andere vut-regeling valt.

  • 2. Aan een vrijstelling kunnen door het bestuur nadere voorwaarden worden verbonden.

  • 3. Bij wijziging van de regeling van de Stichting is de op grond van het bepaalde in lid 1 onder a. vrijgestelde werkgever verplicht er zorg voor te dragen dat de uittredingsregeling op grond waarvan de vrijstelling is verleend, ten minste gelijkwaardig blijft.

  • 4. Een vrijstelling eindigt slechts door intrekking ervan door het bestuur tegen een door het bestuur vast te stellen datum. Indien beëindiging plaats vindt wegens het niet voldoen aan de door het bestuur gestelde voorwaarden, dan wel op verzoek van de werkgever, dan dient de werkgever de Stichting een naar het oordeel van het bestuur redelijke compensatie te bieden voor het eventueel uit de beëindiging voor de Stichting voortvloeiend financieel-technisch nadeel.

  • 5. Werknemers van vrijgestelde werkgevers kunnen geen rechten ontlenen aan het reglement van de Stichting. Evenmin kunnen zij rechten aan het reglement van de Stichting ontlenen zolang op een verzoek om vrijstelling niet afwijzend is beslist.

Artikel 3 Begripsbepalingen

In deze overeenkomst wordt verstaan onder:

Beroepsgoederenvervoer over de weg: Het verrichten van vergunningplichtig vervoer krachtens de Wet Goederenvervoer over de weg en/of het geheel of ten dele verrichten van vervoer tegen vergoeding anders dan van personen over de weg of over andere dan voor het openbaar verkeer openstaande wegen.

Werkgever:

Iedere natuurlijke of rechtspersoon wiens onderneming valt onder de werkingssfeer van deze overeenkomst.

Werknemer: Iedere werknemer – jonger dan 65 jaar – in dienst van de werkgever.

De Stichting: De Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de verhuur van mobiele kranen.

Het reglement: Het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de Weg en de verhuur van mobiele kranen.

De administrateur: De door het Stichtingsbestuur aangewezen administrateur van de regeling, te weten: PVF Nederland NV.

De deelnemer: De gewezen werknemer op wie deze CAO van toepassing is en wiens deelneming aan de regeling is aangevangen.

De directeur-grootaandeelhouder: de niet (meer) voor de werknemersverzekeringen verzekerde directeur-grootaandeelhouder van een N.V. of B.V., zijn/haar echtgeno(o)t(e)e of levenspartner en familieleden.

Ouderenregeling: een door het bestuur van de stichting goedgekeurde regeling tussen werkgever en werknemers die onderdeel uitmaakt van een met de vakbonden overeengekomen sociaal plan waarbij werknemers vanaf 55 jaar, na ontslag van hun werkgever een suppletie op hun WW-uitkering ontvangen.

Solidariteitsregeling: een overeenkomst die de Stichting met de werkgever sluit, waarin is vastgelegd dat de werkgever die zijn ex-werknemers in het kader van een ouderenregeling een suppletie verstrekt, een solidariteitsaanvulling van de Stichting ontvangt. Voorts is overeengekomen dat de werknemers het recht houden na het einde van hun loongerelateerde WW gebruik te maken van de mogelijkheid van vervroegde uittreding.

Artikel 4 Uitvoering

De uitvoering wordt opgedragen aan de Stichting, die onder haar verantwoordelijkheid zulks kan delegeren aan de administrateur.

Deze uitvoering geschiedt volgens de statuten en het reglement van de Stichting, die aan deze overeenkomst zijn gehecht en geacht worden daarvan deel uit te maken.1

Artikel 5 Financiering en bijdrageheffing

  • 1. De financiering van de regeling geschiedt door werkgevers en werknemers gezamenlijk.

  • 2. De totale bijdrage moet door de werkgever aan de Stichting worden betaald. De hoogte van de bijdrage is gesteld op 3,5% van de bruto loonsom sociale verzekeringen van het lopend jaar. Hiervan komt 2% voor rekening van de werknemers en 1,5% voor rekening van de werkgevers. Voorts is de heffingsgrondslag per werknemer maximaal gelijk aan het voor dat jaar geldende tot een jaarbedrag herleide maximum premiedagloon ingevolge de Werkloosheidswet.

  • Tot het heffingsloon wordt ook gerekend het loon van de niet (meer) voor de werknemersverzekeringen verzekerde directeur/grootaandeelhouder dat mee in aanmerking zou zijn genomen als bedoelde verplichte verzekeringen voor hen zouden gelden.

  • De werkgever dient de in de vorige volzin bedoelde loongegevens te vermelden op het loonsomopgaveformulier dat door de administrateur wordt verstrekt.

  • 3. Indien de werkgever niet vóór 1 februari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarop de gegevens betrekking hebben, heeft voldaan aan het bepaalde in het vorige lid, dan is de Stichting gerechtigd naar beste weten de bijdrage als bedoeld in lid 2 van dit artikel vast te stellen.

  • 4. Het werknemersdeel van de bijdrage zal worden ingehouden op het salaris van de werknemer.

  • 5. In afwijking van het gestelde in lid 2, geldt voor de werkgevers die een overeenkomst inzake een solidariteitsregeling met de stichting gesloten hebben, een opslag van 0,78% over de bruto loonsom Sociale Verzekeringen in het lopende jaar.

  • 6. De hoogte van de bijdrage kan door CAO-partijen worden gewijzigd, gehoord het bestuur van de Stichting.

Artikel 6 Rechten van de werknemers

Werknemers die hetzij 59 jaar of ouder zijn, hetzij 40 of meer jaren in dienst zijn geweest van een of meer werkgevers als bedoeld in deze overeenkomst, kunnen onder nader bij reglement vast te stellen voorwaarden recht doen gelden op een uitkering gelijk aan 90% van het netto-bedrag van het salaris dat als basis dient voor de berekening van de uitkeringsgrondslag. De uitkeringsgrondslag wordt vastgesteld op de in het reglement omschreven wijze en met inachtneming van het aldaar vermelde minimum en maximum.

Artikel 7 Ziektekosten- en Pensioenverzekeringen

De op het moment van uittreding bestaande, door de werkgever ten behoeve van de werknemer afgesloten, ziektekostenverzekering(en) c.q. pensioenverzekering(en) word(t)en door de werkgever tot de pensioendatum onverkort voortgezet, alsof de deelnemer nog in dienst van de werkgever zou zijn gebleven. Daarbij geldt als voorwaarde dat de deelnemer zijn eventuele bijdrage in de premiebetaling voortzet alsof hij in dienst van de werkgever zou zijn gebleven.

Artikel 8 Aanmelding voor deelneming

  • 1. De werknemer die vervroegd wil uittreden dient zich daartoe tenminste zes maanden voor de gevraagde uittredingsdatum bij de werkgever aan te melden.

  • Met de aanvang van de deelneming aan de regeling eindigt het dienstverband. Indien zijn verzoek om deelneming door de Stichting niet wordt ingewilligd zal het dienstverband ongewijzigd worden voortgezet. De werkgever dient ervoor te zorgen dat het aanvraagformulier betreffende het verzoek om deelneming vergezeld van de benodigde bijlagen uiterlijk drie maanden voor de gevraagde uittredingsdatum bij de administrateur wordt ingediend.

  • Een afschrift van het aanvraagformulier dient door de werkgever aan de werknemer te worden uitgereikt.

  • 2. De deelneming kan uitsluitend aanvangen per de eerste dag van een kalendermaand.

Artikel 9

De werkgever en werknemers zijn verplicht de inlichtingen te verschaffen, die de Stichting noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van de regeling. Indien de werkgever of de werknemers, ook na aanmaning niet aan deze verplichting voldoen, dan is de Stichting bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.

BIJLAGE I STATUTEN

STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN (SUWEG)

Artikel 1 Naam en zetel

De Stichting draagt de naam Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen, verder te noemen de stichting.

De stichting is gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Doel

  • 1. Het doel van de stichting is om aan werknemers werkzaam in het Beroepsgoederenvervoer over de weg en/of bij een werkgever die zich bezighoudt met de verhuur van mobiele kranen, die van de in de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen geboden mogelijkheid om vervroegd uit het arbeidsproces te treden gebruik maken, de daarvoor bij reglement vast te stellen uitkeringen te doen.

  • 2. Voorts kan het bestuur – te zijner beoordeling en onder nader te stellen voorwaarden aan werkgevers in wier bedrijf een door het bestuur van de Stichting goedgekeurde ouderenregeling van kracht is, een bij reglement vast te stellen solidariteitsaanvulling verstrekken.

Artikel 3 Financiële middelen

De financiële middelen van de stichting bestaan uit:

  • 1. de door de werkgevers en werknemers betaalde en door werkgevers te storten bijdragen als bepaald in de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen;

  • 2. andere baten.

Artikel 4 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de stichting bestaat uit 6 leden, waarvan worden aangewezen:

  • 2 leden, door de Vervoersbond FNV, te Utrecht;

  • 1 lid, door de Vervoersbond CNV, te Woerden;

  • 3 leden, door Transport en Logistiek Nederland, gevestigd te Zoetermeer, Goederenvervoer Nederland, gevestigd te 's-Gravenhage en de Federatie van Nederlandse Kraanverhuurbedrijven, gevestigd te Culemborg, gezamenlijk.

  • 2. De genoemde organisaties benoemen voor elk bestuurslid een plaatsvervangend lid dat zitting zal nemen in het bestuur bij ontstentenis van het zittend bestuurslid.

  • 3. De leden en de plaatsvervangende leden van het bestuur hebben zitting voor een tijdvak van vier kalenderjaren en zijn terstond opnieuw benoembaar.

  • 4. De in lid 1 genoemde organisaties hebben te allen tijde het recht de door haar aangewezen bestuursleden en plaatsvervangende bestuursleden te vervangen door anderen. Een lid of plaatsvervangend lid, dat is benoemd in een tussentijdse vacature heeft zitting gedurende de tijd, die het vervangende (plaatsvervangende) lid nog had te vervullen.

  • 5. Het bestuurslidmaatschap eindigt door:

    • a. bedanken;

    • b. vervanging overeenkomstig het bepaalde in lid 4 van dit artikel;

    • c. bij het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

Artikel 5 Ministerieel vertegenwoordiger

Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur van de stichting en de Minister een waarnemer toegelaten.

De waarnemer is gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangt de voor bestuursleden bestemde stukken.

Artikel 6 Bevoegdheden van het bestuur en de secretaris

  • 1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.

  • 2. Het bestuur benoemt al dan niet uit zijn midden een secretaris en een plaatsvervangend secretaris.

  • Indien de secretaris of de plaatsvervangend secretaris niet uit het bestuur wordt benoemd maakt hij geen deel uit van het bestuur. De secretaris of plaatsvervangend secretaris die niet uit het bestuur wordt benoemd, heeft het recht de bestuursvergaderingen bij te wonen, doch heeft slechts een adviserende stem.

  • 3. De functie van voorzitter respectievelijk plaatsvervangend voorzitter wordt in de even kalenderjaren vervuld door een werkgeverslid respectievelijk een werknemerslid, in de oneven kalenderjaren door een werknemerslid respectievelijk een werkgeverslid.

  • Indien de secretaris en plaatsvervangend secretaris uit het bestuur worden benoemd, dan wordt de functie van secretaris respectievelijk plaatsvervangend secretaris in de even kalenderjaren vervuld door een werknemerslid respectievelijk een werkgeverslid, in de oneven kalenderjaren door een werkgeverslid respectievelijk een werknemerslid.

  • 4. De voorzitter en de secretaris vertegenwoordigen gezamenlijk de stichting in en buiten rechte. Bij ontstentenis of belet van de voorzitter respectievelijk de secretaris treedt in zijn plaats de plaatsvervangend voorzitter respectievelijk de plaatsvervangend secretaris op.

  • 5. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en het reglement van de stichting. Het is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking binnen de kring van de doelstelling van de stichting.

  • 6. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur en met inachtneming van een door het bestuur vastgestelde instructie gevoerd door een door het bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur.

Artikel 7 Bestuursvergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of tenminste twee bestuursleden dit nodig achten.

  • 2. De wijze en termijn van oproeping worden bij bestuursbesluit geregeld.

  • 3. De leden van het bestuur ontvangen voor elke door hen bijgewoonde vergadering van het bestuur een jaarlijks door het bestuur vast te stellen vacatiegeld. Reis- en verblijfkosten, door de leden van het bestuur in hun functie gemaakt, worden vergoed volgens door het bestuur vast te stellen regelen.

Artikel 8 Besluitvorming

  • 1. Het bestuur kan geen besluiten nemen indien niet tenminste één van de door de werkgeversorganisaties aangewezen bestuursleden en één van de door de werknemersorganisaties aangewezen bestuursleden, als genoemd in artikel 4, aanwezig zijn.

  • 2. De besluiten van het bestuur worden, voor zover in deze statuten niet anders is bepaald, genomen bij meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.

  • Indien alle bestuursleden aanwezig zijn heeft elk bestuurslid één stem. Blanco stemmen en stemmen van onwaarde worden als niet uitgebrachte stemmen beschouwd.

  • Indien niet alle bestuursleden aanwezig zijn heeft elk werkgeverslid evenveel stemmen als het aantal aanwezige werknemersleden. Elk werknemerslid heeft alsdan evenveel stemmen als het aantal aanwezige werkgeversleden.

  • 3. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in de volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen dan opnieuw, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 4. Over zaken wordt mondeling, over personen schriftelijk gestemd. Bij onzekerheid over de vraag of het om een zaak, respectievelijk om een persoon gaat, beslist in laatste instantie de voorzitter.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden kan besluitvorming door het bestuur ook schriftelijk tot stand komen, mits alle bestuursleden hun stem uitbrengen. Het bepaalde in de leden 2, eerste drie volzinnen, en 3, is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat bij staking van stemmen het voorstel in de eerstkomende vergadering aan de orde wordt gesteld.

Artikel 9 Jaarstukken

  • 1. Jaarlijks na afloop van het boekjaar stelt het bestuur een door een externe register-accountant gecontroleerde balans, rekening van lasten en baten en verslag over de toestand van de stichting vast. Ten blijke van de vaststelling worden deze stukken door de voorzitter en de secretaris van de stichting ondertekend.

  • 2. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde stukken worden ter inzage van de bij de stichting betrokken (organisaties van) werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de stichting;

    • b. op één of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde stukken worden op aanvraag aan de bij de stichting betrokken (organisaties van) werkgevers en werknemers toegezonden.

Artikel 10 Beheer geldmiddelen

  • 1. Voor zover gelden van de stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 2. Gerede gelden worden in rekening-courant gestort bij de administrateur. De titels betreffende geldleningen op onderhandse schuldbekentenis worden bewaard in de kluis van de administrateur.

  • 3. Effecten en andere geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij de algemene handelsbanken.

  • 4. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.

Artikel 11 Statutenwijziging en ontbinding

  • 1. Besluiten tot wijziging van de statuten respectievelijk ontbinding van de stichting kunnen slechts worden genomen met algemene stemmen in een vergadering waarin tenminste twee/derde der bestuursleden aanwezig is.

  • 2. Het ontbindingsbesluit duidt tevens de bestemming van een eventueel batig saldo van de vereffening aan. Deze bestemming zal zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het doel van de stichting.

Artikel 12 Reglement

  • 1. Het bestuur stelt een reglement vast. De bepalingen van het reglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.

  • 2. Ten aanzien van besluiten tot vaststelling of wijziging van het reglement is het bepaalde in artikel 11, eerste lid, van toepassing.

Artikel 13 Deponering ter Griffie

De in statuten en reglement aangebrachte wijzigingen zullen eerst in werking treden als een volledig exemplaar van de statuten en het reglement alsmede van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het Kantongerecht te Amsterdam.

Artikel 14 Slotbepalingen

In alle gevallen waarin de statuten niet voorzien beslist het bestuur.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze statuten worden geacht in werking te zijn getreden per één januari 1984 en zijn laatstelijk gewijzigd op 10 juni 1994.

BIJLAGE II REGLEMENT

STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN (SUWEG)

Artikel 1 Begripsbepalingen

C.A.O.: Collectieve Arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

Werknemer: Iedere werknemer – jonger dan 65 jaar – in dienst van de werkgever.

Bedrijfspensioenfonds: De Stichting Bedrijfspensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg.

SV-uitkering: Een uitkering krachtens de ZW, WAO/AAW/WAZ of WW, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, een en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet, de RWW of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige of verplichte verzekering. Met dien verstande dat hieronder niet wordt verstaan een uitkering uit een arbeidsongeschiktheidsverzekering voorzover deze het salaris boven het maximum dagloon voor de WAO verzekert.

Directeur-grootaandeelhouder: de niet (meer) voor de werknemersverzekeringen verzekerde directeur-grootaandeelhouder van een N.V. of B.V., zijn/haar echtgeno(o)t(e) of levenspartner en familieleden.

Ouderenregeling: Een door het bestuur van de stichting goedgekeurde regeling tussen werkgever en werknemers die onderdeel uitmaakt van een met de vakbonden overeengekomen sociaal plan waarbij werknemers vanaf 55 jaar, na ontslag van hun werkgever een suppletie op hun WW-uitkering ontvangen.

Solidariteitsregeling: Een overeenkomst die de Stichting met de werkgever sluit, waarin is vastgelegd dat de werkgever die zijn ex-werknemers in het kader van een ouderenregeling een suppletie verstrekt, een solidariteitsaanvulling van de Stichting ontvangt. Voorts is over-eengekomen dat de werknemers het recht houden na het einde van hun loongerelateerde WW gebruik te maken van de mogelijkheid van vervroegde uittreding.

Artikel 2 Vaststelling en betaling van de bijdrage

  • 1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de stichting bepaald de gegevens te verstrekken die de stichting nodig heeft om de door de werkgever volgens de CAO verschuldigde bijdrage vast te stellen.

  • 2. Indien de werkgever niet vóór 1 februari van het kalenderjaar volgend op het jaar waarop de gegevens betrekking hebben, heeft voldaan aan het bepaalde in het vorige lid, dan is de Stichting gerechtigd naar beste weten de volgens de CAO verschuldigde bijdrage vast te stellen.

  • 3. De werkgever met wie de stichting een overeenkomst inzake een solidariteitsregeling gesloten heeft is verplicht de gegevens te verstrekken die de stichting nodig heeft voor het bepalen van de in artikel 5 lid 5 van de vut-CAO bedoelde opslag op de bijdrage. De opslag maakt onderdeel uit van de bijdrage.

  • 4. De werkgever is verplicht jaarlijks vóór 1 februari de Stichting schriftelijk opgave te doen van de directeur(en)-grootaandeelhouder die het vorig jaar bij hem in dienst waren.

  • 5. Indien ten aanzien van een directeur-grootaandeelhouder niet voldaan wordt aan de verplichting bedoeld in het vierde lid, dan is de Stichting gerechtigd te besluiten dat die directeur-grootaandeelhouder niet, of slechts onder speciale voorwaarden, mag uittreden.

  • 6. De werkgever is verplicht de bijdrage over de periode waarover deze verschuldigd is bij vooruitbetaling te voldoen binnen 14 dagen na de dagtekening van de nota van de stichting. De stichting is bevoegd van de werkgever een voorschot te vorderen ter grootte van de bijdrage die vermoedelijk over het kalenderjaar verschuldigd zal zijn. Het voorschot moet, tenzij de stichting anders bepaalt, worden vol-daan in ten hoogste vier gelijke kwartaaltermijnen, te betalen op de eerste van ieder kwartaal, met dien verstande dat de eerste termijn niet eerder vervalt dan 28 dagen na de dagtekening van de nota van de stichting. Bij niet tijdige betaling van een voorschottermijn wordt het gehele resterende bedrag van de voorschotnota opeisbaar.

  • 7. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het van hem gevorderde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. De stichting is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.

  • De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijk interest als bedoeld in boek 6, de artikelen 119 en 120 van het Burgerlijk Wetboek. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van f 75,–.

  • 8. Twee (2) procent van de totale bijdrage van drie en een half (3½) procent als bedoeld in artikel 5 van de CAO, komt ten laste van de werknemers. De werkgever is verplicht het werknemersdeel van de bijdrage op het salaris van de werknemers in te houden.

Artikel 3 Voorwaarden voor deelneming

  • 1. Om aan de regeling te kunnen deelnemen moet betrokkene:

    • a. uiterlijk op de uittredingsdatum gedurende 40 of meer jaar onafgebroken in dienst zijn geweest van een of meer werkgevers als bedoeld in de CAO, danwel

    • b. uiterlijk in de maand waarin de deelneming aanvangt 59 jaar of ouder zijn en gedurende de 10 jaar onmiddellijk voorafgaande aan zijn uittreding onafgebroken in dienst zijn geweest van een of meer werkgevers als bedoeld in de CAO, waarbij diensttijd doorgebracht bij een met toepassing van artikel 1 b van de CAO vrijgestelde werkgever als onderbreking wordt aangemerkt

    • c. bij de ingang van de deelneming het dienstverband beëindigen en op die datum:

      • niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering;

      • niet onder een afvloeiingsregeling of non-activiteitsregeling vallen.

  • Van de onder b. gestelde voorwaarden kan in gunstige zin door de stichting worden afgeweken, indien betrokkene als gevolg van bijzondere omstandigheden niet ten volle aan dat vereiste voldoet.

  • Van de onder b. en c. gestelde voorwaarde kan door de stichting worden afgeweken indien betrokkene gebruik maakt van een ouderenregeling. Bij aanvang van de deelneming in de vut-regeling dient betrokkene een getekende verklaring te overleggen dat hij voor de toekomst afziet van een WW-uitkering.

  • 2. De werknemer die vervroegd wil uittreden dient zich daartoe ten minste zes maanden voor de gevraagde uittredingsdatum bij de werkgever aan te melden. Met de aanvang van de deelneming aan de regeling eindigt het dienstverband. Indien zijn verzoek om deelneming door de stichting niet wordt ingewilligd zal het dienstverband ongewijzigd worden voortgezet. De werkgever dient ervoor te zorgen dat het aanvraagformulier betreffende het verzoek om deelneming vergezeld van de benodigde bijlagen tenminste drie maanden voor de gevraagde uittredingsdatum door de administrateur is ontvangen. Een afschrift van het aanvraagformulier dient door de werkgever aan de werknemer te worden uitgereikt.

  • 3. Geen aanspraak op uitkering krachtens deze regeling kan doen gelden: de directeur-grootaandeelhouder over wiens loon, vanaf het moment dat hij niet meer verplicht verzekerd is voor de werknemersverzekeringen, niet steeds de vut-bijdrage is betaald.

  • 4. De werknemer kan niet uittreden indien hij op enig moment in de drie jaar voorafgaande aan de datum van uittreding directeur-grootaandeelhouder is geweest en de bijdrage in de periode dat hij directeur-grootaandeelhouder was, niet steeds is betaald.

Artikel 4 Uitkeringsgrondslag

  • 1. Als grondslag voor de uitkering geldt het vaste functieloon over de laatste 12 maanden of de laatste 13 periodes van vier weken, direct voorafgaande aan de uittredingsdatum.

  • Indien betrokkene gebruik maakt van een ouderenregeling geldt het vaste functieloon over de laatste 12 maanden of de laatste 13 periodes van vier weken direct voorafgaand aan de eerste dag van de maand waarin het ontslag plaatsgevonden heeft.

  • Indien zich in deze periode een algemene loonswijziging ingevolge de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen voordoet, wordt de wijziging geacht betrekking te hebben op deze gehele periode.

  • De grondslag wordt vermeerderd met de vakantietoeslag en voorzover van toepassing het loon over maximaal 10 overuren per week, de persoonlijke toeslag, de dienstjarentoeslag, de vuilwerktoeslag en de ploegentoeslag, zoals omschreven in de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen. Hierbij zijn de definities van toepassing zoals vermeld in de bijlage die bij dit reglement is gevoegd.

  • 2.

    • a. Indien de uitkeringsgrondslag, vastgesteld volgens het eerste lid, meer zou bedragen dan 110% van het bedrag dat als uitkeringsgrondslag zou zijn vastgesteld indien de datum van uittreding één jaar eerder zou liggen, wordt die grondslag tot dit maximale verhogingspercentage beperkt.

    • b. Indien de uitkeringsgrondslag, vastgesteld volgens het eerste lid, voor de uitkeringen die op of na 1 maart 1990 ingaan, meer zou bedragen dan 110% van het bedrag dat als uitkeringsgrondslag zou zijn vastgesteld indien de datum van uittreding vijf jaar eerder zou liggen, wordt die grondslag tot dit maximale verhogingspercentage beperkt.

    • Dit maximale verhogingspercentage wordt nog verhoogd met de algemene loonstijging over deze vijf jaar ingevolge de CAO voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

  • 3. De uitkeringsgrondslag is maximaal gelijk aan het tot een jaarbedrag herleide maximum premiedagloon ingevolge de Werkloosheidswet dat geldt op de uittredingsdatum.

  • Indien minder is gewerkt dat de gebruikelijke arbeidsduur, wordt het maximum naar evenredigheid verlaagd.

  • 4. Het in lid 3 onder b. bepaalde, is niet van toepassing op degene die uittreden na gebruik te hebben gemaakt van een ouderenregeling.

Artikel 5 Rechten van een deelnemer

  • 1. De stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van de stichting aan alle voorwaarden is voldaan. De deelneming zal steeds beginnen op de eerste van een kalendermaand.

  • 2.

    • a. Bij uittreding bedraagt de bruto-uitkering bij de aanvang van de deelneming een percentage van de uitkeringsgrondslag, herleid tot een maandbedrag.

    • b. Het onder a. bedoelde percentage – hierna te noemen het bruto-percentage – wordt als volgt bepaald.

    • Telkens wanneer daartoe, gezien de geldende loonbelastingtarieven en sociale verzekeringspremies aanleiding bestaat, stelt de stichting een voor alle deelnemers gelijk bruto-percentage vast.

    • Dit bruto-percentage wordt zodanig vastgesteld dat de netto-uitkering bij de aanvang van de deelneming gelijk of nagenoeg gelijk is aan 90% van het netto-loon dat een deelnemer zou ontvangen als hij op dat tijdstip nog bij zijn laatste werkgever in dienst zou zijn met een bruto-loon gelijk aan 1/12 deel van de uitkeringsgrondslag.

    • c. Indien en zodra tijdens de looptijd van de uitkering de stichting krachtens lid 2, sub b, een gewijzigd bruto-percentage vaststelt, wordt de bruto-uitkering van de deelnemer gewijzigd door vermenigvuldiging met een breuk.

    • De teller van deze breuk is gelijk aan het nieuwe bruto-percentage en de noemer is gelijk aan het tot dan toe geldende bruto-percentage.

  • 3. De uitkering zal in maandelijkse termijnen worden betaald. De lopende uitkeringen zullen telkens worden aangepast ingeval van een algemene wijziging van de lonen uit hoofde van de arbeidsvoorwaarden-CAO. Voor toepassing van deze bepaling wordt een uitkering geacht een lopende uitkering te zijn vanaf de eerste dag van de maand dat de deelneming aanvangt. De aanpassingen worden door het bestuur van de Stichting vastgesteld met inachtneming van de hiervoor bedoelde wijzigingen.

  • 4. De netto-uitkering bedraagt bij aanvang en gedurende de gehele looptijd van de deelneming tenminste het voor de deelnemer geldende netto wettelijk minimumloon inclusief de netto-vakantietoeslag, dat geldt voor de bedrijfstak.

  • Indien minder is gewerkt dan de gebruikelijke arbeidsduur wordt de minimum-uitkering in verhouding verlaagd.

Artikel 6 Inhoudingen

Door de stichting worden op de uitkeringen ingehouden:

  • de verschuldigde loonheffing;

  • het werknemersaandeel in de premie voor de Ziekenfondswet respectievelijk in de premie ziektekostenverzekering.

Artikel 7 Financiële verplichtingen

  • 1. De Stichting neemt naast de uitkering de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

    • het werkgeversaandeel in de premie voor de ziekenfondsverzekering respectievelijk in de premie voor de ziektekostenverzekering, met dien verstande dat de vergoeding voor het werkgeversaandeel in de premie voor de ziektekostenverzekering niet hoger zal zijn dan de maximum werkgeversbijdrage in de premie voor de ziekenfondsverzekering zoals die voor werknemers geldt;

    • het werkgevers- en werknemersaandeel in de premie voor de verplichte regeling van het bedrijfspensioenfonds. Indien de deelnemer niet verzekerd is bij het bedrijfspensioenfonds zal de stichting de premie ten behoeve van de voor hem geldende pensioenverzekering voor haar rekening nemen tot maximaal het bedrag dat aan premie verschuldigd zou zijn indien de deelnemer verzekerd was geweest volgens de verplichte pensioenregeling van het bedrijfspensioenfonds.

  • 2. De Stichting betaalt aan de deelnemer de overhevelingstoeslag die verschuldigd is ingevolge de Wet Overheveling opslagpremies.

  • 3. De Stichting betaalt aan de werkgever met wie zij een overeenkomst inzake een solidariteitsregeling heeft gesloten, voor elke aan de ouderenregeling van de werkgever deelnemende werknemer, gedurende de in de overeenkomst bepaalde tijd een solidariteitsaanvulling.

  • De hoogte van deze aanvulling wordt als volgt bepaald:

  • De netto vut-uitkering waarop de deelnemer aan de ouderenregeling recht zou hebben bij uittreden dient te worden gebruteerd, rekening houdend met de zowel bij de WW-uitkering als bij de solidariteitsaanvulling behorende inhoudingen. Het aldus verkregen brutobedrag dient te worden verminderd met de bruto WW-uitkering.

  • De aanvulling dient te worden vermeerderd met de bij de aanvulling horende overhevelingstoeslag.

  • Artikel 5 van het reglement is van overeenkomstige toepassing op de hoogte van de bruto vut-uitkering.

Artikel 8 Tijdstip uitkering

De eerste uitkering geschiedt over de maand waarin de deelneming is begonnen.

Het tijdstip van de betaling ligt in de tweede helft van de maand waarover de uitkering verschuldigd is.

Artikel 9 Vermindering, respectievelijk wijziging van rechten

Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens deelnemerschap in aanmerking komt voor een SV-uitkering, dan dient hij dit te melden aan de stichting. De SV-uitkering wordt in mindering gebracht op de door de stichting te verstrekken uitkering. De deelnemer is verplicht elke wijziging in de SV-uitkering direct aan de stichting te melden.

Artikel 10 Nevenwerkzaamheden

  • 1. Indien de deelnemer tegen beloning werkzaamheden verricht dan wel gaat verrichten, is hij verplicht dit te melden aan de Stichting.

  • 2. Werden de nevenwerkzaamheden reeds gedurende ten minste twee jaar uitgeoefend en heeft de werkgever voor deze nevenwerkzaamheden toestemming gegeven, dan worden de inkomsten uit deze nevenwerkzaamheden niet gekort op de uitkering.

  • 3. Alle andere inkomsten uit nevenwerkzaamheden (alsmede inkomsten voortvloeiend uit uitbreiding van de in lid 2 bedoelde nevenwerkzaamheden) worden gekort op de uitkering en wel voor zover de som van de bruto neveninkomsten en de bruto uitkering, op jaarbasis, de 100% van het bruto-bedrag behorend bij de uitkeringsgrondslag bedoeld in artikel 4, lid 1, overschrijdt.

  • 4. Voor de deelnemer die vóór 1 januari 1996 is uitgetreden geldt dat inkomsten uit werkzaamheden in loondienst welke aanvangen na de aanvang van de deelneming, volledig gekort worden op de uitkering.

  • 5. Voor de deelnemer die op of na 1 januari 1996 is uitgetreden geldt dat, bij inkomsten uit werkzaamheden in loondienst welke aanvangen nà de aanvang van de deelneming, de VUT-uitkering beëindigd wordt met ingang van de maand waarin het dienstverband is aangevangen. Hierbij zullen eventueel ten onrechte reeds uitbetaalde uitkeringen door de Stichting worden teruggevorderd.

  • 6. Voor de deelnemer die op of na 1 december 1990 is uitgetreden geldt dat, indien de deelnemer zonder beloning werkzaamheden gaat verrichten in de beroepsgoederenvervoerbedrijfstak, hij verplicht is dit te melden aan de Stichting.

  • Als het, naar het oordeel van het bestuur, in het maatschappelijk verkeer gebruikelijk is dat de betreffende werkzaamheden tegen beloning worden verricht, zal het bestuur de werkzaamheden naar redelijkheid en billijkheid op geld waarderen. In die gevallen is het bestuur bevoegd te korten op de uitkering.

Artikel 11 Terugvordering, beëindiging

Indien teveel of ten onrechte uitkering is betaald, doordat de deelnemer niet voldeed aan zijn meldingsplicht op grond van artikel 9 en/of 10, kan deze teveel of ten onrechte uitbetaalde uitkering worden teruggevorderd.

Het bestuur is in deze gevallen bevoegd om de uitkering te verminderen of te beëindigen.

Artikel 12 Controle

De stichting zal controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden.

Artikel 13 Beëindiging uitkering

De uitkering wordt beëindigd op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt. Ingeval van eerder overlijden van de deelnemer eindigt de vut-uitkering op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin het overlijden plaatsvond.

In dit geval wordt aan de nagelaten betrekkingen zoals omschreven in artikel 7:674 van het Burgerlijk Wetboek een overlijdensuitkering verstrekt. Deze uitkering is gelijk aan een bedrag ter hoogte van de bruto vut-uitkering over de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvond.

Artikel 14 Hardheidsclausule

In gevallen waarin toepassing van de regeling tot onbillijkheden leidt, kan het bestuur een beslissing in afwijking van de bepalingen van het reglement nemen.

Artikel 15 Verplichting tot opgave van gegevens

De werknemer, die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvraag benodigde gegevens te verstrekken.

De werknemer, die een uitkering van de stichting geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens, die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft.

Artikel 16 Slotbepaling

In onvoorziene gevallen beslist het bestuur.

Artikel 17 Inwerkingtreding

Dit reglement is in werking getreden met ingang van 1 januari 1984, en is laatstelijk gewijzigd met ingang van 1 januari 1998, met dien verstande dat de wijzigingen die betrekking hebben op de invoering van Boek 7 BW (nieuw) terugwerken tot 1 april 1997.

BIJLAGE III BIJLAGE BIJ HET REGLEMENT

STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR HET BEROEPSGOEDERENVERVOER OVER DE WEG EN DE VERHUUR VAN MOBIELE KRANEN (SUWEG)

Definities

  • Functieloon: Het loon behorende bij de betreffende functie zoals dat voorkomt in de loontabellen van de verschillende categorieën personeel zoals vermeld in de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

  • Persoonlijke toeslag: de persoonlijke toeslag als bedoeld in artikel 19 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen.

Dit artikel luidt als volgt:

  • A. Plaatsing in een lager gewaardeerde functie

  • De werknemer die door omstandigheden die niet aan hem zijn te wijten, wordt belast met werkzaamheden, verbonden aan een lager gewaardeerde functie, zal na 13 weken in die lagere functieloonschaal worden geplaatst.

  • Het loonverschil dat hierbij ontstaat wordt omgezet in een persoonlijke toeslag.

  • Deze persoonlijke toeslag wordt als volgt afgebouwd:

    • a. Indien mogelijk met nog toe te kennen treden en/of initiële loonsverhogingen;

    • b. Als er in enig jaar geen treden en/of initiële loonsverhogingen zijn zal de persoonlijke toeslag met 1/4 per jaar worden afgebouwd.

  • Voor de werknemer van 50 jaar en ouder, die minimaal 10 jaar in dienst is van de werkgever of voor de werknemer die minimaal 25 jaar in dienst is van de werkgever zal de persoonlijke toeslag niet worden afgebouwd.

  • B. Correctie van verkeerde inschaling

  • Een verkeerde inschaling zal worden hersteld door herinschaling in de juiste functieloonschaal.

    • a. Indien de herinschaling een indeling in een hogere functieloonschaal tot gevolg heeft zal deze ingaan op het tijdstip van schriftelijke melding door de werknemer.

    • b. Indien de herinschaling een indeling in een lagere functieloonschaal tot gevolg heeft zal het loonverschil dat hierbij ontstaat worden omgezet in een persoonlijke toeslag.

  • Deze persoonlijke toeslag wordt afgebouwd met elke initiële en tredeverhoging. De persoonlijke toeslag komt uiterlijk na 2 jaar te vervallen.

  • C. Plaatsing in een hogere functie

  • De werknemer die als gevolg van verandering van werkzaamheden in een hogere functieloonschaal wordt geplaatst zal worden ingedeeld op het naast hogere bedrag in die functieloonschaal, vanaf de eerste volle week van uitoefening van die hogere functie.

  • D. Inschaling leerlingen

  • De functielonen voor jeugdige werknemers in opleiding in het kader van het leerlingstelsel bedragen bij één dag onderwijs per week 4/5, bij twee dagen onderwijs per week 3/5 van het naar hun leeftijd vastgestelde jeugdloon.

  • Dienstjarentoeslag: De werknemer die op 1 januari 1978 recht had op een dienstjarentoeslag voor een dienstverband van 25 jaar, ontvangt tot het einde van zijn dienstverband een persoonlijke toeslag ter grootte van f 450,– per jaar.

  • Vuilwerktoeslag: De werkgever is bevoegd een toeslag toe te kennen aan hen, die werken met voor de gezondheid schadelijke en/of grote verontreiniging veroorzakende artikelen, die maximaal f 47,76 per 4 weken bedraagt.

  • Ploegentoeslag:

    • 1. Onder ploegendienst wordt verstaan het verrichten van de werkzaamheden in een rouleersysteem volgens een rooster met vaste aanvangstijden. Hierbij dient tenminste sprake te zijn van twee diensten per etmaal gedurende 5 dagen per week of 10 dagen per twee weken. Tussen de aanvangstijdstippen van twee diensten dient tenminste 8 uur te liggen.

    • In het rooster dient opgenomen te worden de plaats van aanvang en einde van de dienst. Het rooster moet tenminste werkzaamheden voor een periode van 4 weken omvatten.

    • Indien de werkgever besluit tot het instellen van een ploegendienst, zal het rooster worden uitgevoerd door en in overleg met een tevoren aangezochte ploeg werknemers.

    • 2. Indien de werknemer arbeid verricht in ploegendienst ontvangt hij:

      • in een systeem van 2 ploegen met een vroege dienst, die begint op of na 05.00 uur, en een late dienst die begint op of na 14.00 uur een toeslag van 7½%;

      • in een systeem van 2 ploegen met een dagdienst en een nachtdienst die begint op of na 22.00 uur danwel eindigt na 02.00 uur een toeslag van 10%;

      • in een systeem van 3 of meer ploegen een toeslag van 12½% van het voor hem geldende functieloon.

    • 3. Indien in een onderneming op 1 april 1979 een hogere toeslag werd betaald dan genoemd in lid 2 blijft die toeslag van toepassing.

      • Overuren: Overuren zijn uren, niet liggend op zaterdag en/of zondag, waarmee de diensttijd van 40 uur in de week wordt overschreden.

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit is niet van toepassing op Geldnet B.V.

V. Dit besluit is niet van toepassing op Koninklijke PTT Nederland N.V.

VI. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant.

VII. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.

's-Gravenhage, 28 april 1998

C. J. Meerhof.


XNoot
1

De statuten en het reglement zijn op aanvraag bij de contracterende partijen verkrijgbaar.

Naar boven