Wijziging Regeling landbouwgrond Meststoffenwet

21 december 1998

Nr. TRCJZ/1998/1809

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

handelende in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 53, onderdeel a, en 67 van de Meststoffenwet;

Besluit:

Artikel I

De Regeling landbouwgrond Meststoffenwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel c komt te luiden:

c. grondgebruiksverklaring: verklaring betreffende landbouwgrond die anders dan op grond van de gebruikstitels genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, en vierde lid, van de wet bij het bedrijf in gebruik is.

2. Onderdeel d komt te luiden:

d. gebruiker: persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat een bedrijf voert ten aanzien waarvan een heffing wordt geheven als bedoeld in artikel 14 of 22 van de wet of een bedrijf voert waarop artikel 38 van de wet van toepassing is en die, onderscheidenlijk dat, landbouwgrond als bedoeld in artikel 2 in gebruik heeft.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

Voor de toepassing van hoofdstuk IV, behoudens artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van de wet, wordt, in zoverre in afwijking van artikel 1, eerste lid, onderdeel q, en vierde lid, van de wet, onder de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond ook gerekend:

a. in België of Duitsland, binnen 25 kilometer van de grens met Nederland gelegen landbouwgrond, die daadwerkelijk in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is en die:

1( indien die grond in België is gelegen, tot het bedrijf behoort ingevolge eigendom, en

2( indien die grond in Duitsland is gelegen, tot het bedrijf behoort ingevolge eigendom of ingevolge een in Duitsland geregistreerde pachtovereenkomst;

b. landbouwgrond die daadwerkelijk in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is op grond van een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet;

c. landbouwgrond die daadwerkelijk in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is en ter zake waarvan overeenkomstig artikel 3 een grondgebruiksverklaring is opgesteld en bij het bureau is ingediend.

C

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

1. De grondgebruiksverklaring wordt gesteld op een door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vastgesteld formulier dat overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze, volledig en naar waarheid wordt ingevuld en door zowel de gebruiker als de eigenaar, onderscheidenlijk de erfpachter, vruchtgebruiker of pachter van de desbetreffende grond wordt ondertekend.

2. De gebruiker van de grond dient het formulier binnen veertien dagen na de datum waarop de grond blijkens het ingevulde formulier in gebruik is genomen in bij het bureau.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ’desgevraagd’ vervangen door: desgevraagd door het bureau.

2. In onderdeel a, wordt ’artikel 2, eerste lid, onderdeel a, 2( en 3(’ vervangen door: artikel 2, onderdeel a, onder 1( en 2(.

3. In onderdeel b, wordt ’artikel 2, eerste lid, onderdeel a, 3(’ vervangen door: artikel 2, onderdeel a, onder 2(.

4. In onderdeel c, wordt ’artikel 2, eerste lid, onderdeel b’ vervangen door: artikel 2, onderdeel b.

5. In onderdeel d, wordt ’artikel 2, eerste lid, onderdeel c’ vervangen door: artikel 2, onderdeel c.

6. De volgende volzin wordt toegevoegd: Indien de gevraagde bescheiden niet binnen de daarvoor gestelde termijn aan het bureau worden overgelegd, blijft ten aanzien van het desbetreffende bedrijf artikel 2 buiten toepassing.

E

Artikel 5 vervalt.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 21 december 1998. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
H.H. Apotheker.

1 Stcrt 1997, 248.

Toelichting

Ingevolge de Regeling landbouwgrond Meststoffenwet wordt in het kader van het stelsel van regulerende mineralenheffingen als neergelegd in hoofdstuk IV van de Meststoffenwet (hierna: wet) ook rekening gehouden met grond die bij het bedrijf in gebruik is op grond van een zogenoemde grondgebruikersverklaring; de grondgebruiksverklaring wordt door degene die de grond in gebruik geeft en degene die de grond in gebruik neemt gesteld op een door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij gesteld formulier, dat moet worden overgelegd aan het Bureau Heffingen te Assen.

De op artikel 53, onderdeel a, van de wet gebaseerde Regeling landbouwgrond Meststoffenwet houdt in zoverre derhalve een afwijking in op het uitgangspunt dat uitsluitend grond waarover het bedrijf beschikt ingevolge eigendom, een zakelijk gebruiksrecht of pacht voor de toepassing van de wet relevant is, zoals tot uitdrukking komt in de begripsomschrijving van ’tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond’ in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, en vierde lid, van de wet. De uitbreiding van het begrip ’tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond’ is met name van belang voor de toepasselijkheid van de normen inzake de toelaatbare mineralenverliezen, de aanvoernormen en de normen voor de gemiddelde onttrekking van mineralen door het gewas, welke normen zijn gekoppeld aan het aantal hectares landbouwgrond waarover het bedrijf beschikt. Het gaat hier om de artikelen 18, 19, 26, 38, eerste lid, onder b, van de wet en om artikel D7 van bijlage D bij de wet. Omgekeerd kan degene die de grond in gebruik geeft, deze grond niet langer in aanmerking nemen voor de toepassing van de genoemde normen, omdat ten aanzien van zijn bedrijf niet aan het vereiste van artikel 1, eerste lid, onderdeel q, en vierde lid van de wet wordt voldaan, dat de grond daadwerkelijk, in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik is.

Ingevolge artikel 5 van de Regeling landbouwgrond Meststoffenwet zou de voorziening van de grondgebruikersverklaring uitsluitend voor 1998 gelden. Aan het einde van 1998 zou op basis van de uitkomsten van de evaluatie van de Pachtwet worden bezien of de voorziening in de huidige vorm voortzetting verdient. De evaluatie van de Pachtwet zal evenwel eerst in 1999 worden afgerond. Het is dan ook wenselijk om de voorziening in ieder geval in 1999 te continueren. Daartoe voorziet de onderhavige regeling in het vervallen van artikel 5 van de Regeling landbouwgrond Meststoffenwet. In de loop van 1999 zal nader worden bezien of de voorziening ook in het jaar 2000 zal worden voortgezet.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de artikelen 1, onderdelen c en d, 2 en 3 van de Regeling landbouwgrond Meststoffenwet opnieuw te redigeren. In samenhang daarmee is ook artikel 4 gewijzigd. Deze wijzigingen zijn evenwel niet inhoudelijk van aard.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

H.H. Apotheker.

Naar boven