Aanleg Nieuwerkerkertochtweg
Besluit van 1 december 1998, nr. 98.005681 houdende aanwijzing
van een gedeelte van een onroerende zaak ter onteigening ten algemenen nutte
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Beschikken bij dit besluit op het verzoek van burgemeester en wethouders
van Haarlemmermeer, van 21 januari 1998, kenmerk 9875214/chg, tot aanwijzing
van een gedeelte van een onroerende zaak ter onteigening ingevolge artikel
72a van de onteigeningswet ten behoeve van de aanleg van het zuidelijk deel
van de Nieuwerkerkertochtweg, met bijkomende werken, in de gemeente Haarlemmermeer.
Onze Minister van Verkeer en Waterstaat heeft de beslissing op het verzoek
voorgedragen bij brief van 24 augustus 1998, nr. HKW/R 1998/7042, Hoofdkantoor
van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken.
Overeenkomstig de artikelen 63 en 10 van de onteigeningswet is door een
uit het midden van gedeputeerde staten van Noord-Holland benoemde commissie
op 20 mei 1998 in de gemeente Haarlemmermeer een hoorzitting gehouden om de
zienswijzen van belanghebbenden tegen de voorgenomen onteigening en het plan
van het werk aan te horen, nadat voor zoveel nodig aan de artikelen 11 en
12 van de wet was voldaan.
De commissie is bijgestaan door een vanwege het algemeen bestuur aangewezen
deskundige en het hoofd van het gemeentebestuur.
Uit het verslag van de zitting blijkt dat de volgende twee belanghebbenden
schriftelijk en mondeling hun zienswijzen naar voren hebben gebracht.
1. De heer P.H. Reinders Folmer, namens de Stichting Weeshuis der Doopsgezinden,
eigenaresse van de onroerende zaak met het grondplannummer 1 en namens de
heer N.J. Immink, beperkt gerechtigde ten aanzien van de onroerende zaak met
het grondplannummer 1.
2. De heer J. van Haaften, van wie geen onroerende zaken ter onteigening
behoeven te worden aangewezen.
Overwegingen
Ingevolge voornoemd artikel 72a van de onteigeningswet kan, zonder voorafgaande
verklaring bij de wet dat het algemeen nut onteigening vordert, onteigening
plaatsvinden onder meer ten behoeve van de aanleg van wegen.
Reclamanten sub 1.
Reclamanten geven aan, dat zij in het kader van de procedure voor het
bestemmingsplan ’Getsewoud’ bezwaar hebben aangetekend tegen de
ligging van het tracé van de Nieuwerkerkertochtweg. Zij zijn van mening,
dat de nieuwe wijk Getsewoud moet worden ontsloten via een verbinding van
de IJweg met de N207.
Met betrekking tot deze zienswijze wordt overwogen, dat zij handelt over
de keuze tussen bestaande alternatieven en dientengevolge in hoofdzaak planologisch
van aard is. Dergelijke zienswijzen kunnen worden ingebracht in het kader
van de daarvoor bestemde procedures op grond van de Wet op de Ruimtelijke
Ordening.
Reclamanten sub 1 merken vervolgens op dat het huidige plan tot onteigening
in strijd is met het vigerende bestemmingsplan en dat het tracé van
de weg om die reden nog niet planologisch vastligt. Het onteigeningsplan is
tevens in strijd met het ontwerp-bestemmingsplan ’Getsewoud’.
In dit ontwerp heeft namelijk een strook van circa 55 meter breed de bestemming ’Verkeersdoeleinden’,
terwijl het onteigeningsplan slechts een breedte van 23 meter aangeeft. Volgens
reclamanten is onteigening eerst mogelijk nadat het bestemmingsplan onherroepelijk
is geworden.
Voor het entameren van een administratieve onteigeningsprocedure op grond
van Titel IIa van de onteigeningswet is het niet noodzakelijk dat de planologische
procedures op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening afgerond zijn. Wel
dient er voldoende zekerheid te bestaan omtrent de toekomstige planologische
inpassing van het werk waarvoor onteigening noodzakelijk is. Verwezen kan
worden naar hetgeen daaromtrent onder ’Overige overwegingen’ wordt
overwogen. Overigens kan met de feitelijke uitvoering van het werk worden
gestart eerst nadat het werk planologisch is ingepast.
Een deel van de in het bestemmingsplan ’Getsewoud’ aangeduide
strook met de bestemming ’Verkeersdoeleinden’ is begrepen in de
onderhavige administratieve onteigeningsprocedure. Het bestemmingsplan verplicht
echter niet om op dit moment over de totale breedte van de bestemming daadwerkelijk
een weg aan te leggen. Naar Ons oordeel is het plan van onteigening dan ook
niet in strijd met het bestemmingsplan.
Reclamanten sub 1 richten zich vervolgens op de technische uitvoering
van het werk. Zij geven om redenen van verkeersveiligheid de voorkeur aan
een ongelijkvloerse kruising ter plaatse van de kruising van de landbouwontsluitingsweg
met de Nieuwerkerkertochtweg. Reclamanten verwachten dat het autoverkeer ter
plaatse, ondanks de verkeersregelinstallatie, niet bedacht zal zijn op overstekende
landbouwvoertuigen. In natte jaargetijden zullen deze landbouwvoertuigen bovendien
klei- en moddersporen op de weg achterlaten.
Naar aanleiding van deze zienswijze wordt het volgende overwogen. De Nieuwerkerkertochtweg
is ontworpen volgens de R.O.N.A.-normen (Richtlijnen voor het Ontwerp van
Niet Autosnelwegen). Daarmee voldoet het ontwerp aan de gestelde veiligheidseisen.
Ter verdere vergroting van de veiligheid worden extra flankerende maatregelen
getroffen, zoals het aanbrengen van een verkeersheuvel, het plaatsen van verkeerslichten
en het instellen van een maximumsnelheid van 60 kilometer per uur. De verzoeker
om onteigening is het met reclamanten eens dat een ongelijkvloerse kruising
de meest veilige oplossing zou betekenen. Echter, dienaangaande wordt een
afweging gemaakt tussen de extra kosten die met een dergelijke voorziening
gemoeid zijn en de verbetering van de verkeersveiligheid. In dit geval is
er sprake van disproportionaliteit tussen de verbetering van de verkeersveiligheid
en de extra kosten die verbonden zijn aan een ondergrondse ligging van het
tracé voor de landbouwontsluitingsweg ter plaatse.
Teneinde de door reclamanten aangehaalde klei- en modderafzetting tot
een aanvaardbaar niveau te beperken, zullen aan beide zijden van de landbouwontsluitingsweg
stelconplaten worden aangelegd. Deze zorgen ervoor dat de wielen voor de daadwerkelijke
kruising voldoende schoon worden gereden.
Reclamanten sub 1 geven vervolgens aan dat zij in de minnelijk onderhandelingen
met de verzoeker tot onteigening hebben aangegeven de voorkeur te geven aan
een ruil van gronden in plaats van een financiële schadeloosstelling.
Deze gronden zijn volgens reclamanten beschikbaar. De verzoeker om onteigening
heeft daarentegen aangegeven dat er niet voldoende gronden beschikbaar zijn.
Vooreerst wordt opgemerkt dat de onteigeningswet de verzoeker om onteigening
niet verplicht tot het aanbieden van vervangende gronden. In de onderhandelingen
met reclamanten heeft de verzoeker om onteigening deze mogelijkheid voorts
niet ter sprake gebracht, omdat in de gemeente Haarlemmermeer in de nabije
toekomst een aantal andere werken gepland is en de schaarse aanwezige compensatiegronden
binnen Haarlemmermeer in de visie van de gemeente in eerste instantie bedoeld
zijn voor de door de onteigening meest getroffen belanghebbenden.
Tot slot stellen reclamanten sub 1 dat voor bestemmingsplanonteigeningen
in de jurisprudentie van de Kroon de zogenaamde ’dubbele voorwaarde’
is ontwikkeld. Dit houdt in dat niet gedagvaard kan worden voordat het bestemmingsplan
onherroepelijk is geworden, dan wel op andere wijze het werk planologisch
is vastgelegd.
De verzoeker om onteigening heeft aangegeven, dat naar verwachting zowel
de anticipatieprocedure op grond van de artikelen 19 en 19a van de Wet op
de Ruimtelijke Ordening als de bestemmingsplanprocedure volledig zullen zijn
afgerond voor de start van de gerechtelijke onteigeningsprocedure. Dientengevolge
zal de dagvaarding zeer waarschijnlijk eerst worden uitgebracht nadat planologisch
het werk definitief is ingepast. De verzoeker om onteigening kan op dit punt
echter geen garanties geven en is daar op grond van de onteigeningswet ook
niet toe verplicht. Overigens kan met de feitelijke uitvoering van het werk
worden gestart eerst nadat het werk planologisch is ingepast.
De door reclamanten aangehaalde ’dubbele voorwaarde’ is voortgekomen
uit onteigeningen op grond van Titel IV van de onteigeningswet (bestemmingsplanonteigeningen)
en is niet analoog van toepassing op onderhavige administratieve onteigeningsprocedure
die op grond van Titel IIa van de onteigeningswet is opgestart.
Reclamant sub 2.
Reclamant richt zich in een omvangrijke zienswijze tegen de door gedeputeerde
staten van Noord-Holland verleende verklaring van geen bezwaar en de door
burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer afgegeven vrijstelling van het
vigerende bestemmingsplan, omdat naast gemaakte procedurele fouten en het
zijns inziens negeren van het milieueffectrapport, een bestaand wandel- en
stiltegebied wordt aangetast door circa tienduizend auto’s en motoren
per etmaal. Voorts stelt reclamant dat na de aanleg van het werk een gevaarlijke
situatie gaat ontstaan, omdat de weg te dicht bij een olietransportleiding
gesitueerd is.
Naar aanleiding van deze zienswijzen wordt opgemerkt, dat zij dienen te
worden aangemerkt als zijnde van planologische aard. Dergelijke zienswijzen
kunnen worden ingebracht in het kader van de daarvoor bestemde procedures
op grond van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Overigens heeft reclamant
deze zienswijzen in genoemde procedures ook naar voren gebracht.
Overige overwegingen
De planologische grondslag voor het te maken werk in de gemeente Haarlemmermeer
zal gevormd worden door het bestemmingsplan ’Getsewoud’. Dit bestemmingsplan
is door de raad der gemeente Haarlemmermeer bij besluit van 23 april 1998
vastgesteld.
Voor de aanleg van de Nieuwerkerkertochtweg is een anticipatieprocedure
op grond van de artikelen 19 en 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening
opgestart om vooruitlopend op het onherroepelijk worden van het bestemmingsplan ’Getsewoud’
de aanleg te kunnen realiseren. Gedeputeerde staten van Noord-Holland hebben
bij besluit van 16 april 1998, kenmerk 98-710802, een verklaring van geen
bezwaar afgegeven. Hierop hebben burgemeester en wethouders van Haarlemmermeer
bij besluit van 16 april 1998, kenmerk 98-01462 rpv, vrijstelling van het
vigerende bestemmingsplan verleend.
De vormgeving en de maatvoering van het plan van het werk voldoen aan
de Richtlijnen voor het Ontwerp van Niet Autosnelwegen (R.O.N.A.-normen).
In de ten westen van Nieuw-Vennep geplande wijk Getsewoud zullen circa
5.500 woningen worden gebouwd. In juli 1998 zijn de eerste woningen in Getsewoud
opgeleverd. Ter ontsluiting van deze woonwijk zal een verbinding tot stand
worden gebracht met de provinciale weg N207. De wegenstructuur van Getsewoud
zal worden gevormd door een carré van wegen, bestaande uit de huidige
IJweg en de nog te realiseren Noordelijke Randweg, Zuidelijke Randweg en Nieuwerkerkertochtweg.
Onderhavige onteigening betreft een klein gedeelte van deze laatste ontsluitingsweg.
Het door de aanbouw en geleidelijke oplevering van Getsewoud toenemende
verkeer is vooralsnog genoodzaakt om door de woonkern van Nieuw-Vennep te
rijden. De beoogde verbinding met de provinciale weg N207 zal tot direct gevolg
hebben dat de bestaande woonkern van Nieuw-Vennep zal worden ontlast.
Het moet in het belang van de verbetering van de infrastructuur noodzakelijk
worden geacht, dat de gemeente Haarlemmermeer de eigendom verkrijgt van het
in dit besluit genoemde gedeelte van de onroerende zaak.
De door reclamanten naar voren gebrachte zienswijzen worden niet van zodanig
gewicht geacht, dat op grond daarvan het verzoek om een koninklijk besluit
ex artikel 72a van de onteigeningswet te bevorderen, moet worden afgewezen.
Beslissing
Gelet op de onteigeningswet;
Gehoord de Raad van State, advies van 9 oktober 1998, nr. W09.98.0408,
en gezien het nader rapport van Onze voornoemde minister van 20 november 1998,
nr. HKW/R 1998/9541, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk
Juridische Zaken;
Hebben wij goedgevonden en verstaan:
I. Ten behoeve van de aanleg van het zuidelijk deel van de Nieuwerkerkertochtweg,
met bijkomende werken, in de gemeente Haarlemmermeer, zal ten algemenen nutte
en ten name van de gemeente Haarlemmermeer worden onteigend het gedeelte van
de onroerende zaak, aangeduid op de grondtekening welke ingevolge artikel
12 van de onteigeningswet op de secretarie van de gemeente Haarlemmermeer
ter inzage heeft gelegen als:
II. De termijn, waarbinnen de vordering tot onteigening moet worden ingesteld,
wordt bepaald op een jaar na de dagtekening van de Staatscourant, waarin dit
besluit is openbaar gemaakt.
Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is belast met de uitvoering van
dit besluit, dat in de Staatscourant zal worden geplaatst en waarvan afschrift
aan de Raad van State zal worden gezonden.
Het advies van de Raad van State en het nader rapport aan de Koningin
zullen worden gepubliceerd in het supplement.
Adviezen van de Raad van State van de Staatscourant van 12 januari 1999,
nummer 7.