Bekendmaking aan de scheepvaart

Ontheffing voor het schutten met marginale schepen door de Noordersluis te IJmuiden

9 oktober 1998

Basijn nr. 12/98

Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam Afd. Nautische Sector West

De Directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf te Amsterdam, tevens Rijkshavenmeester, maakt het volgende bekend:

1. Inleiding

1.1. Onlangs zijn proeven uitgevoerd om schepen die een breedte van meer dan 42 meter hebben met een grotere diepgang dan voorheen te schutten. Na een evaluatie is gebleken dat er geen bezwaar bestaat om deze proef om te zetten in een permanente beleidsmaatregel.

De in Basijn 05/96 vastgelegde ontheffingscriteria voor het schutten met verschillende categorieën marginale schepen worden, met inachtneming van de door bovenstaande maatregel noodzakelijk geworden aanpassingen, in deze bekendmaking opnieuw integraal gepubliceerd.

1.2 Categorieën

Voor de passage van de Noordersluis met schepen die de maximum toegelaten afmetingen overschrijden, worden een vijftal categorieën ontheffingen onderscheiden.

Hoewel voor sommige categorieën een aantal overeenkomstige voorwaarden zijn gesteld, worden de ontheffingsvoorwaarden per categorie onverkort opgesomd.

De vijf categorieën zijn:

l. diepgang groter dan 131 dm, breedte niet meer dan 42 m, oostgaand (zie § 3);

ll. diepgang groter dan 131 dm, breedte niet meer dan 42 m, westgaand (zie § 4);

lll. breedte groter dan 42 m, diepgang meer dan 131 dm, oostgaand (zie § 5);

lV. breedte groter dan 42 m, diepgang meer dan 133,8 dm, westgaand (zie § 6);

V. breedte groter dan 42 m, diepgang minder dan 131,1 dm (oostgaand) of 133,9 dm (westgaand) (zie § 7).

1.3 Zout water

Onder zout water wordt verstaan water met een s.g. van 1.026.

1.4 Aanvraag tot ontheffing

De hier bedoelde ontheffingen dienen 7 dagen voor de verwachte passage van de Noordersluis te worden aangevraagd bij het:

Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam, regio west

Middensluisweg 2

1975 AL IJmuiden

telefoon: 0255-564150 / 523934

telefax: 0255-535144

email: hvp@amsterdamports.nl

2. Maximum afmetingen zonder ontheffing

Voor het schutten door de Noordersluis zonder ontheffing gelden overeenkomstig bijlage 13 van het Binnenvaartpolitiereglement, de volgende maximum afmetingen:

- lengte over alles: 325 meter

- grootste breedte: 42 meter

- grootste diepgang: 131 decimeter

3. Categorie l, diepgang groter dan 131 dm, breedte niet meer dan 42 m, oostgaand

De maximum toegestane diepgang met ontheffing bedraagt 137,3 dm in zout water, met inachtneming van de in § 3.1 opgenomen voorschriften.

3.1 Ontheffingsvoorschriften (diepgang - oostgaand)

a. De sluis mag niet eerder worden binnengevaren dan na uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.

b. Het tijdstip van binnenvaren moet zijn gelegen binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde, van de waterstand afhankelijke, tijpoort.

Bij het vaststellen van deze tijpoort wordt het volgende criterium gehanteerd:

Bij het passeren van de westelijke sluisdrempel met een diepgang van 137,3 dm moet de waterstand tenminste NAP zijn. De waterstand mag zoveel minder dan NAP zijn dan de diepgang minder dan 137,3 dm bedraagt.

c. Bij het invaren moet assistentie worden verleend door een voor- en een achtersleepboot, die ieder een statische trekkracht van tenminste 30 ton op de bolder hebben.

Bij het uitvaren moet assistentie worden verleend door een voorsleepboot met een gelijke minimale trekkracht.

d. Bij het passeren van de sluisdrempels mag de scheepsschroef niet worden gebruikt.

Overigens dient het gebruik van de scheepsschroef bij het in- en uitvaren tot een minimum te worden beperkt.

e. De snelheid bij het in- en uitvaren mag niet meer bedragen dan 1,5 km/uur.

4. Categorie ll, diepgang groter dan 131 dm, breedte niet meer dan 42 m, westgaand

De maximum toegestane diepgang bij vertrek uit Amsterdam met ontheffing bedraagt 140 dm met inachtneming van de in § 4.1 opgenomen voorschriften.

4.1 Ontheffingsvoorschriften (diepgang - westgaand)

a. De sluis mag niet eerder worden binnengevaren dan na uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.

b. Het Kanaalpeil mag bij het binnenvaren niet lager zijn dan NAP - 0,50 m.

c. Het tijdstip van uitvaren moet zijn gelegen binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde, van de waterstand aan de zeezijde afhankelijke, tijpoort.

Bij het vaststellen van deze tijpoort wordt het volgende criterium gehanteerd:

Bij het passeren van de westelijke sluisdrempel met een diepgang van

137,3 dm moet de waterstand tenminste NAP zijn. De waterstand mag zoveel minder dan NAP zijn dan de diepgang minder dan 137,3 dm bedraagt.

d. Bij het invaren moet assistentie worden verleend door een voor- en een achtersleepboot, die ieder een statische trekkracht van tenminste 30 ton op de bolder hebben.

Bij het uitvaren moet assistentie worden verleend door een voorsleepboot met een gelijke minimale trekkracht

e. Bij het passeren van de sluisdrempels mag de scheepsschroef niet worden gebruikt.

Overigens dient het gebruik van de scheepsschroef bij het in- en uitvaren tot een minimum te worden beperkt.

f. De snelheid bij het in- en uitvaren mag niet meer bedragen dan 1,5 km/uur.

5. Categorie lll, breedte groter dan 42 m, diepgang meer dan 131 dm, oostgaand

De maximum toegestane breedte met ontheffing bedraagt 45 meter bij een grootste diepgang van 131,1 dm in zout water en met inachtneming van de in

§ 5.1 opgenomen voorschriften.

5.1 Ontheffingsvoorschriften (breedte - oostgaand)

a. De maximum diepgang mag niet meer bedragen dan de waarde die correspondeert met de breedte volgens de in bijlage 1 opgenomen tabel.

b. De sluis mag niet eerder worden binnengevaren dan na uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.

c. Het tijdstip van binnenvaren moet zijn gelegen binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde, van de waterstand afhankelijke, tijpoort.

Bij het vaststellen van deze tijpoort wordt het volgende criterium gehanteerd:

Bij het passeren van de westelijke sluisdrempel moet de waterstand tenminste NAP zijn. De waterstand mag echter minder dan NAP zijn naarmate de diepgang minder bedraagt dan de maximum toegestane diepgang uit de tabel in bijlage 1.

d. Bij het invaren moet assistentie worden verleend door een voor- en een achtersleepboot, die ieder een statische trekkracht van tenminste 30 ton op de bolder hebben.

Bij het uitvaren moet assistentie worden verleend door een voorsleepboot met een gelijke minimale trekkracht

e. Bij het passeren van de sluisdrempels mag de scheepsschroef niet worden gebruikt.

Overigens dient het gebruik van de scheepsschroef bij het in- en uitvaren tot een minimum te worden beperkt.

f. De snelheid bij het in- en uitvaren mag niet meer bedragen dan 1,5 km/uur.

g. Het zicht bij de sluis moet, ingeval van schepen waarbij de brugvleugels volledig tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, op het moment dat de verkenningston wordt gepasseerd, tenminste twee maal de scheepslengte plus 200 meter bedragen.

Wanneer de brugvleugels niet tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, moet op dat moment het zicht tenminste 1000 meter bedragen.

h. De dwarscomponent van de op de sluistoren gemeten windkracht, mag niet meer dan 11,0 m/sec bedragen. Deze dwarscomponent komt overeen met windkracht 5 Bf. uit een richting van 90 ÿ gemeten vanuit de as van de sluiskolk.

6. Categorie lV, breedte groter dan 42 m, diepgang meer dan 133,8 dm, westgaand

De maximum toegestane breedte met ontheffing bedraagt 45 meter bij een grootste diepgang van 133,9 dm en met inachtneming van de in § 6.1 opgenomen voorschriften.

6.1 Ontheffingsvoorschriften (breedte - westgaand)

a. De maximum diepgang mag niet meer bedragen dan de waarde die correspondeert met de breedte volgens de in bijlage 1 opgenomen tabel.

b.De sluis mag niet eerder worden binnengevaren dan na uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.

c. Het tijdstip van uitvaren moet zijn gelegen binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde, van de waterstand aan de zeezijde afhankelijke, tijpoort.

Bij het vaststellen van deze tijpoort wordt het volgende criterium gehanteerd:

Bij het passeren van de westelijke sluisdrempel moet de waterstand tenminste NAP zijn. De waterstand mag echter minder dan NAP zijn naarmate de diepgang minder bedraagt dan de maximum toegestane diepgang uit de tabel in bijlage 1.

d. Bij het invaren moet assistentie worden verleend door een voor- en een achtersleepboot, die ieder een statische trekkracht van tenminste 30 ton op de bolder hebben.

Bij het uitvaren moet assistentie worden verleend door een voorsleepboot met een gelijke minimale trekkracht

e. Bij het passeren van de sluisdrempels mag de scheepsschroef niet worden gebruikt.

Overigens dient het gebruik van de scheepsschroef bij het in- en uitvaren tot een minimum te worden beperkt.

f. De snelheid bij het in- en uitvaren mag niet meer bedragen dan 1,5 km/uur.

g. Het zicht bij de sluis moet, ingeval van schepen waarbij de brugvleugels volledig tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, bij vertrek van de ligplaats, tenminste twee maal de scheepslengte plus 200 meter bedragen.

Wanneer de brugvleugels niet tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, moet op dat moment het zicht tenminste 1000 meter bedragen.

h. De dwarscomponent van de op de sluistoren gemeten windkracht, mag niet meer dan 11,0 m/sec bedragen. Deze dwarscomponent komt overeen met windkracht 5 Bf. uit een richting van 90 ÿ gemeten vanuit de as van de sluiskolk.

i. Het Kanaalpeil mag bij het binnenvaren niet lager zijn dan NAP - 0,50 m.

7. Categorie V, breedte groter dan 42 m, diepgang minder dan 131,1 dm (oostgaand) of 133,9 dm (westgaand)

De maximum toegestane breedte met ontheffing bedraagt 45 meter met inachtneming van de in § 7.1 opgenomen voorschriften.

7.1 Ontheffingsvoorschriften (breedte - oostgaand/westgaand)

a. De sluis mag niet eerder worden binnengevaren dan na uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.

b. Bij het invaren moet assistentie worden verleend door een voor- en een achtersleepboot, die ieder een statische trekkracht van tenminste 30 ton op de bolder hebben.

Bij het uitvaren moet assistentie worden verleend door een voorsleepboot met een gelijke minimale trekkracht.

c. Het zicht bij de sluis moet, ingeval van schepen waarbij de brugvleugels volledig tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, bij het passeren van de verkenningston danwel bij vertrek van de ligplaats, tenminste twee maal de scheepslengte plus 200 meter bedragen.

Wanneer de brugvleugels niet tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, moet op dat moment het zicht tenminste 1000 meter bedragen.

d. De dwarscomponent van de op de sluistoren gemeten windkracht, mag niet meer dan 11,0 m/sec bedragen. Deze dwarscomponent komt overeen met windkracht 5 Bf. uit een richting van 90 → gemeten vanuit de as van de sluiskolk.

8. Vervallen basijn

Basijn 05/96 is vervallen.

De directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam, tevens Rijkshavenmeester,
namens deze
de manager regio west
E.D.A. Lamberty.

Bijlage 1, behorende bij Basijn 12/98

Betreft: Maximum toegelaten diepgangen (oostgaand en westgaand) corresponderende met de breedte van het schip als bedoeld in § 5.1 onder a en § 6.1 onder a.

stcrt-1998-222-p8-SC16269-1.gif
Naar boven