Gemaksvoedingindustrie

Vrijwillig Uittreden 1998/1999

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR VRIJWILLIG UITTREDEN VOOR DE GEMAKSVOEDINGINDUSTRIE

AI Nr. 9114

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van de Stichting Sociaal Fonds voor de Gemaksvoedingindustrie namens de Algemene Kokswaren- en Snackproducenten Vereniging als partij te ener zijde mede namens de FNV Bondgenoten, de CNV BedrijvenBond en de Unie, vakbond voor Industrie en Dienstverlening als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst Vrijwillig Uittreden voor de Gemaksvoedingindustrie, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 27 november 1996 (Stcrt. 1996, nr. 232) voorzover het betreft artikel 1 en artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst Vrijwillig Uittreden voor de Gemaksvoedingindustrie, alsmede de daarbij behorende statuten en reglementen van de Stichting Vrijwillig Uittreden Vleeswarenindustrie en Gemaksvoedingindustrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder IV en V is bepaald.

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 maart 1999 (en voorzover het betreft artikel 1 en artikel 3 van de CAO, alsmede de bij de CAO behorende statuten en reglementen van de Stichting Vrijwillig Uittreden Vleeswarenindustrie en Gemaksvoedingindustrie tot en met 31 maart 2001) de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Vrijwillig Uittreden voor de Gemaksvoedingsindustrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV en V is bepaald:

Artikel 1 Definities

  • 1. Werknemer:

  • de werknemer in de Gemaksvoedingindustrie.

  • 2. Werkgever:

  • de werkgever in de Gemaksvoedingindustrie.

  • 3. Gemaksvoedingindustrie:

  • in deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt verstaan onder de Gemaksvoedingindustrie, tevens de Kokswaren- en Snackindustrie, omvattende:

    • ondernemingen of gedeelten van ondernemingen in Nederland die fabrieksmatig in groot- of kleinbedrijf geheel of grotendeels eetwaren bereiden als bedoeld in de artikelen 3, 6 en 7 van het ter uitvoering van de Warenwet vastgestelde Kokswarenbesluit (Stb 1979 no. 563), zoals deze artikelen luiden vanaf 1 januari 1982 en bovendien die eetwaren bereiden of samenstellen, die als gemaksvoeding kunnen worden aangemerkt.

    • Onder „gemaksvoeding" mede te verstaan: frika(n)dellen, toebereide gehaktballen, hamburgers, satés, sjaslik, kant-en-klare maaltijden en samengestelde maaltijdcomponenten die door de consument als een (volledige) maaltijd kunnen worden beschouwd. Deze gemaksvoeding staat op grond van verschillende conserveringsmethoden voor consumptie gereed (via diepvries, koelvers, koelvers vacuüm, blik, droge vorm en dergelijke).

    • Onder geheel of grotendeels wordt verstaan dat de/het betrokken onderneming/ondernemingsdeel 50% of meer van de verloonde arbeid en/of 50% of meer van de totale omzet in geld uitgedrukt aan productie en groothandel van bovengenoemde voedingswaren besteed resp. omzet.

    • Tevens dat bij een lagere productie van gemaksvoeding het overige deel van de verloonde arbeid/omzet niet onder één andere CAO valt.

    • Ondernemingen die op basis van hun productieproces in hoofdzaak onder een andere CAO vallen kunnen dispensatie krijgen op basis van een nadere beslissing van de Vaste Commissie, als opgenomen in bijlage G van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 1998/1999.

  • 4. V.U.V.:

  • de Stichting Vrijwillig Uittreden Vleeswarenindustrie en Gemaksvoedingindustrie, gevestigd te 's-Gravenhage, waarvan de statuten aan deze overeenkomst zijn gehecht.

  • 5. Uitvoerend Orgaan:

  • de Stichting Bedrijfspensioenfonds van de Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingindustrie.

Artikel 2 Uitvoering

De uitvoering van de overeenkomst inzake vrijwillig uittreden geschiedt volgens de Statuten en het Reglement die aan deze overeenkomst zijn gehecht en geacht worden daarvan deel uit te maken. De uitvoering wordt opgedragen aan de V.U.V., die onder zijn verantwoordelijkheid zulks kan delegeren aan het Uitvoerend Orgaan. Het bestuur kan zonodig andere instellingen als Uitvoerend Orgaan aanwijzen, het Georganiseerd Overleg gehoord hebbende.

Artikel 3 Financiering

  • 1. De financiering van de regeling vrijwillig uittreden geschiedt door een door de werkgever verplicht te betalen bijdrage aan de Stichting V.U.V., Deze bijdrage bedraagt 2,50% over de voor zijn onderneming geldende loonsom waarover loonbelasting moet worden betaald.

  • Onder deze loonsom wordt verstaan de som van kolom 12 van de loonstaten, zoals deze zijn voorgeschreven, van alle bij de werkgever in dienst zijnde werknemers.

  • 2. De werkgever is van deze verplichting gekweten door betaling van deze bijdrage aan het Uitvoerend Orgaan binnen de gestelde termijn.

    • Bij niet tijdige betaling van de door de werkgever verschuldigde bijdrage, is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in gebreke. In dit geval is de Stichting bevoegd te vorderen;

    • de rente van de dag af waarop de verschuldigde bijdrage betaald had moeten zijn; het percentage wordt voor elk jaar vastgesteld op dat van het op 1 januari van dat jaar geldende promessedisconto van de Nederlandse Bank, verhoogd met 2,0%;

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet; de buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 3 % per maand van het verschuldigde bedrag met een minimum van f 25,–.

    • De Stichting is gehouden de door heffing van boete verkregen middelen, nadat daarop de kosten van invordering in mindering zijn gebracht, aan te wenden tot dekking van uitkeringsrechten.

  • 3. De werkgever is verplicht om het Uitvoerend Orgaan de vereiste informatie te verstrekken voor het vaststellen van de bijdrage. Indien hij in gebreke blijft deze informatie te verschaffen, is het Uitvoerend Orgaan gerechtigd deze naar beste weten te schatten.

  • 4.

    • a. De werkgever is gerechtigd om de helft van de in artikel 3 bedoelde bijdrage te verhalen op de bij hem in dienst zijnde werknemers/sters door middel van inhoudingen bij elke uitbetaling van het loon/salaris en wel telkens één/twaalfde gedeelte bij loon-/salarisbetaling per maand c.q. één/dertiende gedeelte bij loon-/salarisbetaling per vierwekenperiode, c.q. één/tweeënvijftigste deel bij loon-/salarisbetaling per week, tenzij anders is overeengekomen.

Artikel 3A Aanvullende financiële verplichtingen

  • 1. In aanvulling op het in artikel 3 van de CAO bepaalde is de werkgever verplicht een bijdrage te betalen in geval van beëindiging van het betalen van bijdragen conform artikel 3 van de CAO indien dit tijdstip eerder in tijd ligt. De hoogte van deze bijdrage is gelijk aan de uitkeringen die de Stichting V.U.V. op grond van deze CAO na beëindiging van het betalen van de in artikel 3 van de CAO genoemde bijdrage nog verschuldigd is, verschuldigd wordt of verschuldigd blijft aan werknemers van de werkgever die hun arbeid hebben beëindigd en uit dien hoofde een uitkering van de Stichting V.U.V. ontvangen voorzover niet reeds voorzien is in affinanciering vanuit een systeem van rentedekking in opbouw.

  • Het bepaalde in dit lid is uitsluitend van toepassing indien beëindiging van het betalen van bijdragen het gevolg is van een structuurwijziging, onder meer wanneer de activiteiten zich wijzigen in de onderneming van de werkgever, alsook in het geval er sprake is van de overgang van de werkgever naar een andere bedrijfstak.

  • 2. Op de in lid 1 bedoelde bijdrage is het in artikel 3 bepaalde van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Indien een werkgever na oprichting van de Stichting V.U.V. als werkgever aan de Stichting gaat deelnemen, is de werkgever in aanvulling op het in artikel 3 van de CAO bepaalde een extra bijdrage verschuldigd ter compensatie van het verzekeringstechnisch nadeel overeenkomstig het bepaalde in het reglement van de Stichting V.U.V.

Artikel 4 Aanspraak op uitkering

  • 1. Aanspraak op de uitkering krachtens de regeling kan maken de werknemer die de 60-jarige leeftijd heeft bereikt, zulks vanaf de eerste dag van de maand waarin deze leeftijd wordt bereikt, een en ander onder de voorwaarde dat de betrokken werknemer gedurende de laatste 10 jaren daaraan voorafgaande, behoudens beperkte onderbreking buiten zijn schuld, een en ander ter beoordeling van het bestuur van de V.U.V., in de vleessector, voorzover deze bestreken wordt door:

    • de CAO Vrijwillig Uittreden voor de Gemaksvoedingindustrie;

    • de CAO Vrijwillig Uittreden voor de Vleeswarenindustrie;

    • de CAO Vrijwillig Uittreden voor de Vleesgroothandel en voor de Groothandel in Slachtafvallen en Darmen (VUVLEGRO)

    • de CAO Sociale Fondsen Slagersbedrijf (STIVUS), als werknemer werkzaam is geweest en zijn arbeid beëindigt.

  • 2. Geen aanspraak op uitkering krachtens deze regeling kan doen gelden c.q. verliest zijn aanspraak:

    • a. hij die een volledige uitkering ontvangt krachtens arbeidsongeschiktheid, de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering dan wel Algemene Arbeidsongeschiktheidswet of de Werkloosheidswet danwel recht heeft op gedeeltelijke uitkeringen WAO/AAW en WW welke tezamen gelijk zijn aan vorengenoemde volledige uitkering;

    • b. hij die onder een afvloeiingsregeling of non-aktiviteitsregeling valt;

    • c. hij die niet voldoet aan de in het reglement van de V.U.V. opgenomen voorwaarden.

Artikel 4A Aanvullende uitkering

De werknemer welke op of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd volledig arbeidsongeschikt wordt en aaneensluitend aan deze arbeidsongeschiktheid een volledige uitkering in de zin van de Wet op Arbeidsongeschiktheidsverzekering danwel Algemene Arbeidsongeschiktheids- wet geniet, heeft met inachtneming van het bepaalde in artikel 4 lid 1, gedurende de periode van 1 april 19981 tot 1 april 1999 met ingang van het eerste uitkeringsjaar ingevolge de WAO/AAW, aanspraak op een aanvullende uitkering.

Artikel 5 Hoogte van de uitkering

  • 1. De uitkering bedraagt 80% van de uitkeringsgrondslag als bedoeld in artikel 3 van het reglement van de V.U.V., met dien verstande dat de uitkering nimmer meer zal bedragen dan 90% van de netto uitkeringsgrondslag.

  • Onder netto uitkeringsgrondslag wordt verstaan de bruto uitkeringsgrondslag onder aftrek van loonbelasting volgens de witte tabel, de verschuldigde premies volksverzekeringen, het werknemersdeel van de premies ingevolgde de Ziekenfondswet, respectievelijk in de premie van de Ziektekostenverzekering, het werknemersdeel in de WAO/WW en enige andere, overeengekomen, arbeidsongeschiktheidsverzekering, alsmede het werknemersdeel van de premie van de voor de betrokkene geldende pensioenregeling.

  • 2. Het maximum van de uitkeringsgrondslag is gelijk aan 1,5 maal het op de datum van uittreding geldende maximale dagloon voor de premieheffing ingevolge de WAO, hetwelk wordt herleid tot een jaarbedrag; het minimum van de uitkering kan niet minder zijn dan het voor de betrokkene geldende wettelijke minimumloon, zulks op basis van 100 % netto inclusief de netto vakantietoeslag.

  • Indien minder is gewerkt dan de normale arbeidsduur wordt de minimum uitkering in verhouding verlaagd.

  • Voor werknemers van 62 jaar die een half uur en voor werknemers van 63 en 64 jaar die een uur per dag korter mogen werken, tegen doorbetaling van 90% over de niet gewerkte tijd, geldt dat voor de berekening van het verdiende inkomen wordt aangenomen dat de betrokkene de normale arbeidsduur heeft gewerkt.

  • 3. De hoogte van de uitkering wordt telkens aangepast overeenkomstig algemene loonmaatregelen of loonmaatregelen op grond van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie. Tevens zullen algemene loonmaatregelen, genomen door de overheid, van overeenkomstige toepassing zijn voor de hoogte van de uitkering.

  • 4. In aanvulling op het bepaalde in lid 1 is de uitkeringsgrondslag voor een werknemer die in het genot is gesteld van een gedeeltelijke uitkering krachtens de AAW/WAO hetzij de WW, gelijk aan het verschil van het loon dat de werknemer laatstelijk direct voorafgaande aan de vorengenoemde uitkeringen genoot en de som van de uitkeringen ingevolge de AAW/WAO of WW. De alsdan vastgestelde uitkeringsgrondslag is, behoudens het bepaalde in lid 3 van dit artikel, niet meer aan wijzigingen onderhevig.

  • 5. In aanvulling op het bepaalde in lid 1 is de uitkeringsgrondslag voor een werknemer, die op grond van het bepaalde in artikel 4 A aanspraken maakt op een uitkering, gelijk aan 0,875 maal het verschil van het loon dat de werknemer laatstelijk direct voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet op Arbeidsongeschiktheidsverzekering danwel de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet genoot en de som van de uitkeringen ingevolge de WAO/AAW. De alsdan vastgestelde uitkerings-grondslag is, behoudens het bepaalde in lid 3 van dit artikel, niet meer aan wijzigingen onderhevig.

Artikel 6 Inhoudingen

Door de V.U.V. worden op de uitkeringen ingehouden:

  • a. de verschuldigde loonbelasting;

  • b. de verschuldigde premies volksverzekeringen;

  • c. het werknemersaandeel in de premie Ziekenfondswet, respectievelijk in de premie van de Ziektekostenverzekering;

  • d. het werknemersdeel van de premie van de voor de betrokkene geldende pensioenregeling.

Artikel 7 Financiële verplichtingen van de Stichting

De V.U.V. neemt de navolgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

  • a. de overhevelingstoeslag;

  • b. het werkgeversaandeel van de premie ingevolge de Ziekenfondswet, respectievelijk het werkgeversaandeel van de premie vrijwillige Ziektekostenverzekering, met als maximum de maximumbijdrage van de werkgever in de premie Ziekenfondswet;

  • c. het werkgeversaandeel van de geldende pensioenpremie van het Bedrijfspensioenfonds voor de Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingindustrie, respectievelijk wanneer de pensioenverzekering niet bij genoemd Bedrijfspensioenfonds is ondergebracht maximaal 2/3 van de maximale premie die aan het Bedrijfspensioenfonds verschuldigd zou zijn.

  • d. indien een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 4 A en artikel 5 lid 5, en gelet op het bepaalde in artikel 42 lid 5 van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 1998/1999, door de werkgever door middel van voortgezette loonbetaling rechtstreeks aan de (gewezen) werknemer betaalbaar wordt gesteld, het bruto aanvullende loonbedrag, vermeerderd met de hierop betrekking hebbende overhevelingstoeslag en voor zover van toepassing het werkgeversaandeel van de premie ingevolge de Ziekenfondswet.

Artikel 8 Pensioenverzekeringen

  • 1. De op het moment van uittreding bestaande door de werkgever ten behoeve van de werknemer afgesloten pensioenverzekering(en) respectievelijke ziektekostenverzekering(en) wordt(en) door de werkgever tot de pensioendatum onverkort voortgezet, alsof de betrokkene nog in dienst van de werkgever zou zijn gebleven, op voorwaarde, dat de werknemer zijn eventuele bijdrage voortzet alsof hij in dienst van de werkgever zou zijn gebleven.

  • 2. Indien de werkgever op het moment van uittreding bijdraagt in een ten behoeve van de werknemer afgesloten pensioenverzekering respectievelijk ziektekostenverzekering, zet hij betaling van deze bijdrage voort alsof betrokkene in dienst van de werkgever zou zijn gebleven.

Artikel 9 Werkgelegenheidsaspect

Ten aanzien van de vervulling van vakatures, welke ontstaan door de regeling vrijwillige uittreding, is de werkgever verplicht te handelen conform het bepaalde in artikel 50 CAO voor de Gemaksvoedingindustrie.

Artikel 10 Beëindiging CAO1

STATUTEN STICHTING VRIJWILLIG UITTREDEN VLEESWARENINDUSTRIE EN GEMAKSVOEDINGINDUSTRIE

Artikel 1 Naam en zetel

  • 1. De Stichting draagt de naam: „Stichting Vrijwillig Uittreden Vleeswarenindustrie en Gemaksvoedingindustrie", hierna te noemen: „de Stichting"

  • 2. Zij is gevestigd in de gemeente 's-Gravenhage.

Artikel 2 Doel

Het doel van de Stichting is om aan de werknemers in de Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingindustrie, op wie van toepassing is de Collectieve Arbeidsovereenkomst (CAO) Vrijwillig Uittreden voor de Vleeswarenindustrie, respectievelijk de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Gemaksvoedingindustrie inzake Vrijwillig Uittreden, de mogelijkheid te openen vrijwillig vervroegd uit het arbeidsproces te treden op basis van een bij of krachtens deze CAO's getroffen regeling en uitkering en te doen krachtens daarvoor vastgestelde reglement. De Stichting stelt zich mede ten doel het innen en beheren van gelden ter financiering van vorengenoemde doeleinden.

Artikel 3 Duur

De Stichting is opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 4 Aangesloten ondernemingen

  • 1. Aangesloten ondernemingen zijn:

    • a. ondernemingen behorende tot de Vleeswarenindustrie respectievelijk de Gemaksvoedingindustrie, welke vallen onder de CAO Vrijwillig Uittreden voor de Vleeswarenindustrie respectievelijk de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie inzake Vrijwillig Uittreden;

Artikel 5 Deelnemers

Deelnemers zijn de werknemers op wie de Collectieve Arbeidsovereenkomst Vrijwillig Uittreden voor de Vleeswarenindustrie, respectievelijk de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Gemaksvoedingindustrie inzake Vrijwillig Uittreden van toepassing is en wier verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd.

Artikel 6 Financiële middelen

De financiële middelen van de Stichting bestaan uit:

  • a. de werkgeversbijdragen en de werknemersbijdragen, zoals deze worden vastgesteld in de CAO's genoemd in artikel 5;

  • b. eventuele bijdragen van de overheid;

  • c. andere baten.

Artikel 7 Begroting

  • 1. Uiterlijk in de maand december wordt de begroting van de inkomsten en uitgaven voor het eerstvolgende kalenderjaar vastgesteld.

  • 2. De begroting vermeldt in ieder geval:

    • a. de geraamde opbrengst van de bijdragen als bedoeld in artikel 6 sub 1;

    • b. de geraamde kosten van de Stichting;

    • c. de geraamde kosten van de uitkeringen, bedoeld in artikel 2.

Artikel 8 Bestuur, Samenstelling, Benoeming en Ontslag

  • 1. Het bestuur van de Stichting bestaat uit een even aantal van tenminste acht leden.

  • 2. De aanwijzing van de bestuursleden en hun plaatsvervangers vindt als volgt plaats:

    • a. drie bestuursleden alsmede drie plaatsvervangende bestuursleden leden worden in gezamenlijk overleg aangewezen door de werkgeversorganisaties: De Vereniging voor de Nederlandse Vleeswarenindustrie te 's-Gravenhage en de Vereniging van Nederlandse Baconfabrikanten te 's-Gravenhage.

    • b. een bestuurslid alsmede een plaatsvervangend bestuurslid wordt aangewezen door de werkgeversorganisatie de Algemene Kokswaren- en Snackproducenten vereniging te Rijnsburg.

    • c. vier bestuursleden alsmede vier plaatsvervangende bestuursleden worden in onderling overleg aangewezen. door de werknemersorganisaties:

      • 1. De Voedingsbond FNV te Utrecht;

      • 2. De Industrie- en Voedingsbond CNV te Nieuwegein;

      • 3. De Unie BLHP, Vakbond voor Administratief, Technisch en Commercieel Personeel te Houten.

    • a. doordat de organisatie die deze aanwijzing heeft verricht, deze intrekt;

    • b. door schriftelijk bedanken, van het betreffende (plaatsvervangend) bestuurslid;

    • c. door overlijden, onder curatelestelling of faillissement en ontslag door de rechtbank van het betreffende (plaatsvervangend) bestuurslid.

  • 3. Elk jaar, te beginnen een januari negentienhonderd tweeentachtig treden een der door de werkgeversorganisaties en een door de werknemersorganisaties aangewezen bestuursleden, alsmede hun plaatsvervangers, af volgens een door het bestuur te maken rooster.

  • 4. De aftredenden zijn terstond opnieuw aanwijsbaar.

  • 5. Wie tussentijds aangewezen is, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is aangewezen, volgens rooster zou moeten aftreden.

  • 6. Het (plaats)vervangend bestuurslidmaatschap eindigt:

    • a. doordat de organisatie die deze aanwijzing heeft verricht, deze intrekt;

    • b. door schriftelijk bedanken, van het betreffende (plaatsvervangend) bestuurslid;

    • c. door overlijden, onder curatelestelling of faillissement en ontslag door de rechtbank van het betreffende (plaatsvervangend) bestuurslid.

  • 7. Het bestuur kiest voor elk oneven jaar een voorzitter en een plaatsvervangend secretaris uit zijn door de werkgeversorganisaties aangewezen leden en een plaatsvervangend voorzitter en een secretaris uit zijn door de werknemersorganisaties aangewezen leden. Voor elk even jaar kiest het bestuur een plaatsvervangend voorzitter en een secretaris uit zijn door de werkgeversorganisaties aangewezen leden en een voorzitter en een plaatsvervangend secretaris uit zijn door de werknemersorganisaties aangewezen leden. en vervolgens in onderling overleg vier bestuursleden en vier plaatsvervangende bestuursleden.

Artikel 9 Bestuur, taak en bevoegdheden

  • 1. Het bestuur is belast met het besturen van de zaken van de Stichting, het beheer van haar vermogen, het innen van de gelden en het doen van uitkeringen.

  • 2. Het bestuur is bevoegd tot het verrichten van alle rechtshandelingen, daaronder met name ook begrepen die bedoeld in artikel 291, lid 2, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het bestuur zal echter niet overgaan tot het verrichten van rechtshandelingen als bedoeld in artikel 291, lid 2, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek dan nadat hierover schriftelijk advies is ingewonnen bij de accountant.

  • 3. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering en handhaving van de statuten en reglementen van de Stichting.

Artikel 10 Bestuur; vertegenwoordiging

De voorzitter en secretaris vertegenwoordigen gezamenlijk de Stichting in en buiten rechte. Bij ontstentenis van de voorzitter, respectievelijk de secretaris, treedt in zijn plaats de plaatsvervangend voorzitter, respectievelijk de plaatsvervangend secretaris, op.

Artikel 11 Bestuur; vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert tenminste eenmaal per jaar en voorts zo dikwijls de voorzitter of tenminste twee bestuursleden dit nodig oordeelt/oordelen.

  • 2. De bijeenroeping van de vergaderingen van het bestuur geschiedt op zodanige wijze en termijn, als bij bestuursbesluit geregeld.

Artikel 12 Bestuur; besluitvorming

  • 1. Het bestuur kan geen besluiten nemen indien niet tenminste de helft van de door de werkgeversorganisaties en de helft van de door de werknemersorganisaties aangewezen bestuursleden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn.

  • 2. Elk bestuurslid brengt één stem uit. Bij dispariteit in de aanwezigheid tussen de bestuursleden, benoemd door de werkgevers en werknemersorganisaties, brengt elke der bestuursleden zoveel stemmen uit als van de andere partij bestuursleden aanwezig zijn.

  • 3. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in de volgende vergadering – welke niet eerder dan twee weken daarna mag worden gehouden – opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen opnieuw, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 4. Behoudens in gevallen waarin uitdrukkelijk anders is vermeld, worden besluiten genomen met gewone meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.

  • 5. Over zaken wordt mondeling, over personen schriftelijk gestemd.

  • Bij onzekerheid over de vraag of het om een zaak, respectievelijk om een persoon gaat, beslist in laatste instantie de voorzitter.

Artikel 13 Uitvoerend Orgaan

  • 1. Het administratief en geldelijk beheer wordt – onder verantwoordelijkheid van het bestuur – opgedragen aan een door het bestuur tot wederopzegging te benoemen Uitvoerend Orgaan.

  • 2. Bij de in het eerste lid bedoelde opdracht wordt uitdrukkelijk bepaald dat de financiële middelen en uitkeringen betreffende enerzijds de deelnemers aan de regeling vrijwillig uittreden voor de Vleeswarenindustrie en anderzijds de deelnemers aan de regeling vrijwillig uittreden voor de Gemaksvoedingindustrie, volledig gescheiden moeten worden gehouden.

  • 3. De financiële middelen van de regeling vrijwillig uittreden voor de Vleeswarenindustrie respectievelijk van de regeling vrijwillig uittreden voor de Gemaksvoedingindustrie zullen uitsluitend bestemd worden voor de financiële verplichtingen van de regeling vrijwillig uittreden voor de Vleeswarenindustrie respectievelijk de regeling vrij willig uittreden voor de Gemaksvoedingindustrie.

Artikel 14 Boekjaar

Het boekjaar van de Stichting valt samen met het kalenderjaar.

Artikel 15 Rekening en verantwoording

  • 1. Het Uitvoerend Orgaan als bedoeld in artikel 13 legt jaarlijks vóór één juli aan het bestuur rekening en verantwoording af van het, over het voorafgaande boekjaar, gevoerde beheer.

  • 2. Het bestuur stelt jaarlijks vóór één juli een verslag op dat een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de Stichting en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar.

  • In dit verslag wordt door het bestuur rekenschap afgelegd van het gevoerde beleid. Dit verslag wordt vergezeld van het rapport van een door het bestuur aangewezen externe register accountant.

  • 3. Bij de in het eerste lid bedoelde rekening en verantwoording en in het tweede lid bedoelde verslag en rapport, worden de regeling vrijwillig uittreden voor de Vleeswarenindustrie en de regeling vrijwillig uittreden voor de Gemaksvoedingindustrie volledig gescheiden gehouden.

  • 4. Het verslag en het bijbehorende rapport worden ter inzage van de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de Stichting;

    • b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen;

  • 5. Het verslag en het bijbehorende rapport worden op aanvraag van de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

  • 6. Het verslag en het bijbehorende rapport worden toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties die partij zijn bij de in artikel 2 genoemde CAO's.

  • Indien binnen vier weken na verzending van het verslag geen bezwaarschriften van de bedoelde organisaties zijn ontvangen, wordt het bestuur geacht te zijn gedechargeerd omtrent het gevoerde beleid.

Artikel 16 Besteding van de geldmiddelen

  • 1. De middelen, als bedoeld in artikel 6, worden aangewend:

    • a. tot het doen van uitkeringen, als bedoeld in artikel 2;

    • b. tot het betalen aan daartoe bevoegde (uitvoerings)organen van pensioenpremie, alsmede premies in het kader van de sociale verzekeringswetgeving en/of ingevolge de Ziekenfondswet casu quo particuliere ziektekostenverzekering, voor zover deze premies niet ten laste komen van de uitkeringsgerechtigde;

    • c. tot het betalen van, ten laste van de uitkeringsgerechtigde komende premies als bedoeld onder b, alsmede van verschuldigde loonbelasting en van andere afdrachten, bij de wet verplicht gesteld, terzake van of verband houdend met de in artikel 2 bedoelde uitkeringen;

    • d. tot betaling van casu quo reservering voor kosten verband houdende met de uitvoering van de werkzaamheden van de Stichting.

  • 2. Voor zover gelden van de Stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze door het bestuur belegd met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 3. Gerede gelden, effecten en/of geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken.

  • 4. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening vaststellen.

Artikel 17 Reglement

  • 1. Het bestuur stelt voor de verschillende risicogroepen een reglement vast waarin onder meer de uitkeringen worden geregeld.

  • 2. Een besluit tot vaststelling of wijziging van een reglement wordt niet genomen dan nadat daarover het schriftelijk advies is ingewonnen van de bij de betreffende risicogroep betrokken werkgevers- en werknemersorganisaties, voor het uitbrengen waarvan aan deze een termijn van tenminste een maand moet worden gegeven.

  • Het bepaalde in het eerste en tweede lid van artikel 18 is van overeenkomstige toepassing.

  • 3. De in lid 1 bedoelde reglementen ogen geen bepalingen bevatten welke in strijd zijn met de statuten.

Artikel 18 Statutenwijziging

  • 1. Besluiten tot aanvulling of wijziging der statuten kunnen slechts genomen worden in een bestuursvergadering, waarin tenminste één van de door iedere werkgeversorganisatie en één van de door iedere werknemersorganisatie aangewezen bestuursleden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn met een meerderheid van tenminste tweederde der uitgebrachte stemmen.

  • Bovendien moet het voorstel tot aanvullen of wijziging op de agenda van die vergadering zijn vermeld.

  • 2. Indien in de in het vorige lid bedoelde vergadering het vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig is, dan wordt binnen vier weken, doch niet eerder dan twee weken daarna, een nieuwe bestuursvergadering gehouden waarin – ongeacht het aantal aanwezige bestuursleden – met een meerderheid van tenminste tweederde der uitgebrachte stemmen een besluit kan worden genomen.

  • 3. Het bepaalde in het tweede lid van artikel 17 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De wijziging van de statuten moet bij notariële akte tot stand komen. Ieder der bestuursleden of een door het bestuur daartoe gemachtigd persoon is bevoegd deze akte te doen verlijden.

  • 5. De reglementen, alsmede de in deze statuten en in de reglementen aangebrachte aanvullingen of wijzigingen, treden niet in werking alvorens een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de aanvullingen of wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het Kantongerecht, binnen welk ressort de Stichting is gevestigd.

Artikel 19 Ontbinding en vereffening

  • 1. Het besluit tot ontbinding van de Stichting kan slechts genomen worden met algemene stemmen in een speciaal daartoe bijeengeroepen vergadering waarin alle bestuursleden aanwezig zijn.

  • 2. Op het besluit tot ontbinding is het bepaalde in het tweede lid van artikel 18 van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Het bestuur is met de vereffening belast, tenzij bij het besluit tot ontbinding één of meer andere vereffenaars zijn benoemd.

  • 4. Na de ontbinding blijft de Stichting voortbestaan voorzover dit tot de verefffening van haar zaken nodig is.

  • Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten zoveel mogelijk van kracht.

  • In stukken en aankondigingen die van haar uitgaan, moeten aan de naam van de Stichting worden toegevoegd de woorden: „in liquidatie".

  • 5. Het bestuur stelt bij het besluit tot ontbinding de bestemming van een eventueel batig liquidatiesaldo vast, welke bestemming zoveel mogelijk in overeenstemming is met het doel van de Stichting.

Artikel 20 Ministerieel vertegenwoordiger

Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur en de minister, een waarnemer toegelaten. Waarnemers zijn gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen. Waarnemers ontvangen alle voor bestuursleden bestemde stukken.

Artikel 21 Onvoorzien

In alle gevallen waarin de statuten niet voorzien, beslist het bestuur.

REGLEMENT STICHTING VRIJWILLIG UITTREDEN VLEESWARENINDUSTRIE EN GEMAKSVOEDINGINDUSTRIE

Risicogroep: Gemaksvoedingindustrie

Artikel 1 Begripsbepaling

V.U.V.: De Stichting Vrijwillig Uittreden Vleeswarenindustrie en Gemaksvoedingindustrie

Regeling: De tussen partijen afgesloten Collectieve Arbeidsovereenkomst Vrijwillig Uittreden voor de Gemaksvoedingindustrie

Pensioendatum: De eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt

AAW: Algemene Arbeidsongeschiktheidswet

AOW: Algemene Ouderdomswet

AWW: Algemene Weduwen- en Wezenwet

ANW: Algemene Nabestaanden Wet

NWW: Nieuwe Werkloosheidswet

AKW: Algemene Kinderbijslagwet

AWBZ: Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten

IOAW: Inkomensregeling voor oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers

Artikel 2 Voorwaarden voor deelneming

Om aan de regeling te kunnen deelnemen, dient de betrokken werknemer op het moment dat hij gaat deelnemen, te voldoen aan de navolgende voorwaarden:

  • 1. tenminste 60 jaar oud zijn;

  • 2. gedurende de laatste tien jaren direct voorafgaande aan het moment van deelnemen in dienstverband werkzaam te zijn geweest in de vleessector voorzover deze bestreken wordt door:

    • * de CAO Vrijwillig Uittreden Gemaksvoedingindustrie;

    • * de CAO Vrijwillig Uittreden Vleeswarenindustrie;

    • * de CAO Vrijwillig Uittreden voor de Vleesgroothandel en voor de Groothandel in Slachtafvallen en Darmen (VUVLEGRO);

    • * de CAO sociale fondsen Slagersbedrijf (STIVUS); behoudens

      • a. een onderbreking wegens arbeidsongeschiktheid;

      • b. andere onderbrekingen van beperkte duur, buiten de schuld van de werknemer, een en ander ter beoordeling van het Bestuur van de Stichting;

      • c. niet in aanmerking komende voor een volledige uitkering krachtens arbeidsongeschiktheid, AAW/WAO of NWW, dan wel recht heeft op een gedeeltelijke uitkering AAW/WAO en NWW welke tezamen gelijk zijn aan vorengenoemde volledige uitkering;

      • d. niet onder enige afvloeiingsregeling of non-activititeits-regeling te vallen;

      • e. niet in het genot te zijn van een ouderdomspensioen op grond van een dienstverband in de Gemaksvoedingindustrie of Vleeswarenindustrie;

      • f. het dienstverband te hebben beëindigd.

  • 3. Het door de Stichting vastgestelde aanvraagformulier dient, volledig ingevuld en voorzien van de vereiste bijlagen, tenminste twee maanden voor de gevraagde ingangsdatum in bezit te zijn van het Uitvoerend Orgaan.

  • Het verzoek tot uittreden dient tenminste vier maanden voor de gewenste uittredingsdatum aan de werkgever te worden gedaan.

Artikel 2A Aanvullende uitkering

  • 1. De werknemer welke op of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd volledig arbeidsongeschikt wordt en aaneensluitend aan deze volledige arbeidsongeschiktheid een volledige uitkering krachtens de WAO en/of AAW geniet, heeft met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 lid 1 gedurende de periode tot 1 juni 1999 recht op een aanvullende uitkering.

  • 2. De werknemer die aanspraken kan laten gelden op de aanvullende uitkering, als bedoeld in lid 1 van dit artikel, dient hier schriftelijk om te verzoeken middels een door de Stichting vastgesteld aanvraagformulier, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2 lid 4, eerste volzin.

Artikel 3 Uitkeringsgrondslag

  • 1.

    • a. Als grondslag voor de uitkering geldt het vaste bruto salaris aan het begin van het jaar van deelneming, verhoogd met de tot de datum van uittreding toegekende algemene salarisverhogingen, zulks tot een maximum van 1,5 maal het op de datum van uittreding geldende maximale dagloon voor de premieheffing ingevolge de WAO, hetwelk wordt herleid tot een jaarbedrag.

    • b. In aansluiting op en in afwijking van het bepaalde in voorgaand lid is de grondslag voor de aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 2A, gelijk aan 0,875 maal het verschil tussen het vaste bruto salaris dat de werknemer genoot direct voorafgaande aan de WAO/AAW uitkering, als bedoeld in artikel 2A lid 1 en blijkens de toekenningsbeslissing van de betreffende bedrijfsvereniging, de toegekende WAO/AAW uitkering.

    • Het bepaalde in artikel 8, de leden 2 en 3, zijn overeenkomstig van toepassing.

  • 2. Onder het vaste bruto salaris wordt verstaan:

    • ofwel het overeengekomen vaste salaris over de maand januari van dat jaar;

    • ofwel het overeengekomen vaste salaris over de tweede vierwekenperiode van dat jaar;

    • ofwel het overeengekomen vaste salaris over de tweede volle loonweek van dat jaar.

    • te verhogen met inkomsten uit:

      • a. vaste toeslagen op grond van een overheidsbesluit;

      • b. overwerk hetgeen berust op een schriftelijke overeenkomst terzake tussen de werkgever en de werknemer, volgens een vast afgesproken rooster, gedurende een periode van minimaal één kalenderjaar of op bestendig gebruik;

      • c. eventuele vaste beloningssystemen;

      • d. ploegentoeslag;

      • e. vaste toeslagen en uitkeringen gebaseerd op de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 1998/1999;

  • Buiten beschouwing blijven vergoedingen voor overwerk, hetwelk niet onder b. valt, voor reisuren vallende buiten de normale werktijd en voor gemaakte kosten en voorts gratificaties, uitkeringen krachtens winstdelingsregelingen en soortgelijke emolumenten.

  • 3. Voor hen, wier inkomen mede is gebaseerd op provisie, wordt bij de bepaling van het vaste bruto salaris bovendien meegerekend de, op maandbasis herleide, provisie, welke in het voorafgaande jaar is verdiend, onafhankelijk van de datum van uitbetaling van de provisie.

  • 4. Indien het vaste bruto salaris, als bedoeld in de voorgaande leden hoger is dan het bedrag dat wordt verkregen door het vaste bruto salaris in de overeenkomstige periode, direct nadat de deelnemer de 55-jarige leeftijd bereikte, te corrigeren met de nadien opgetreden algemene salarisverhogingen in de Gemaksvoedingindustrie, dan wordt het vaste bruto salaris bruto salaris als grondslag voor de uitkering dienovereenkomstig verlaagd.

  • 5. Teneinde de vakantietoeslag te verwerken in het vaste bruto salaris zal, afhankelijk van het feit of het vaste bruto salaris per maand, per vierwekenperiode of per week is vastgesteld, een vermenigvuldigingsfactor worden toegepast van respectievelijk 12,96, 14,09 of 56,36.

  • 6. De netto uitkering bedraagt tenminste het voor de deelnemer geldende netto minimum loon inclusief vakantietoeslag, zoals deze gelden bij aanvang van de uitkering aan de deelnemer. Indien minder is gewerkt dan de gebruikelijke arbeidsduur wordt de uitkering naar verhouding verlaagd, met dien verstande, dat indien de werknemer gedurende de laatste tien jaren direct voorafgaande aan met moment van deelneming een minder gebruikelijk of wisselend aantal uren werkzaam is geweest, de uitkering naar verhouding wordt berekend.

  • 7. Naast de in lid 1 bedoelde grondslag wordt de Overhevelingstoeslag als bedoeld in artikel 1 van de Wet Overhevelingstoeslag Opslagpremies toegekend.

Artikel 4 Rechten van de deelnemer

  • 1. Het Bestuur van de Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar haar oordeel aan alle voorwaarden is voldaan.

  • De deelneming zal steeds aanvangen op de eerste van de kalendermaand.

  • De deelnemer heeft dan recht op een uitkering als bedoeld in artikel 5 VUT-CAO. De uitkering wordt steeds herleid tot een maandbedrag.

  • 2. De uitkering zal in maandelijkse termijnen worden voldaan. Alle algemene loonmaatregelen of overeengekomen algemene salarisverhogingen in de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie zullen in de uitkering worden doorberekend.

Artikel 4A Verplichtingen van de deelnemer

  • 1. Allen die aan de bepalingen van dit reglement aanspraak danwel recht op een uitkering danwel vergoeding ontlenen, zijn verplicht aan het Bestuur al die opgaven te verstrekken, zomede al die verklaringen en bescheiden te overleggen, waarvan de verstrekking of overlegging door het Bestuur voor de toepassing van dit reglement nodig wordt geoordeeld.

  • 2. Indien betrokken, na van het Bestuur een schriftelijke waarschuwing te hebben ontvangen, weigert de gevraagde opgaven te verstrekken of de gevraagde verklaringen en bescheiden te overleggen, danwel onjuiste of onvolledige opgaven doet, kan het Bestuur deze deelnemer geheel of gedeeltelijk vervallen verklaren van de toegekende uitkeringen of vergoedingen.

  • 3. De Stichting aanvaardt geen aansprakelijkheid in welke vorm dan ook voor de gevolgen welke voor betrokkene(n) uit een niet stipte nakoming van de in dit artikel genoemde verplichtingen voortvloeien.

Artikel 5 Inhoudingen

Door de Stichting worden op de uitkeringen ingehouden:

  • a. de verschuldigde loonbelasting en premies volksverzekeringen;

  • b. het werknemersaandeel van de premie ingevolge de Ziekenfondswet respectievelijk de premie van de Ziektekostenverzekering;

  • c. het werknemersaandeel van de premie van de voor de betrokkene geldende pensioenregeling.

Artikel 6 Financiële verplichtingen

De Stichting neemt de navolgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

  • a. het werkgeversaandeel van de premie ingevolgde de Ziekenfondswet, respectievelijk het werkgeversaandeel van de premie particuliere Ziektekostenverzekering met als maximum de maximale bijdrage van de werkgever in de premie ingevolge de Ziekenfondswet;

  • b. het werkgeversaandeel van de geldende pensioenpremie van het Bedrijfspensioenfonds voor de Vleeswarenindustrie en de Gemaksvoedingindustrie, respectievelijk wanneer de pensioenverzekering niet bij genoemd Bedrijfspensioenfonds is ondergebracht, maximaal 2/3 van de maximale premie die aan het Bedrijfspensioenfonds verschuldigd zou zijn.

  • c. de overhevelingstoeslag

Artikel 6A Aanvullende financiële verplichtingen

In aanvulling op het bepaalde in artikel 6 neemt de Stichting de navolgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

Indien een aanvullende uitkering, als bedoeld in artikel 2A en gelet op het bepaalde in artikel 42 lid 5 van de CAO voor de Gemaksvoedingindustrie 1998/1999, door de werkgever door middel van voortgezette loonbetaling rechtstreeks aan de (gewezen) werknemer betaalbaar wordt gesteld, ontvangt de werkgever het bruto aanvullende loonbedrag, vermeerderd met de hierop betrekking hebbende overhevelingstoeslag, alsmede het werkgeversaandeel van de premie ingevolge de Ziekenfondswet. Alsdan is het bepaalde in artikel 4A overeenkomstig van toepassing.

Artikel 6B Financiële verplichtingen van de werkgever.

  • a. De financiering van de uitkeringen geschiedt overeenkomstig het daaromtrent in de VUT-CAO bepaalde;

  • b. De werkgever is verplicht een bijdrage te betalen in geval van beëindiging van het betalen van bijdragen als omschreven in artikel 3 van de VUT-CAO indien dit tijdstip eerder in tijd ligt.

  • De hoogte van deze bijdrage is gelijk aan de uitkeringen die de Stichting op grond van de VUT-CAO na beëindiging van de in artikel 3 van de CAO genoemde bijdrage nog verschuldigd is, verschuldigd wordt of verschuldigd blijft aan werknemers van de werkgever die hun arbeid hebben beëindigd en uit dien hoofde een uitkering van de Stichting ontvangen, voor zover niet reeds voorzien is in affinanciering vanuit een systeem van rentedekking in opbouw.

  • c. Indien een werkgever na oprichting van de Stichting als werkgever in de Stichting gaat deelnemen, is de werkgever een extra bijdrage verschuldigd ter compensatie van het verzekeringstechnisch nadeel.

  • Dit verzekeringstechnisch nadeel wordt bepaald door de uitkeringen die de Stichting verschuldigd is, wordt of zal worden aan de werknemers van de nieuw aangesloten onderneming voor zover het betreft van werknemers van 50 jaar en ouder op het moment van aansluiting, indien deze werknemers op basis van de VUT-CAO uitkeringen van de Stichting zouden krijgen, verminderd met de bijdragen die de werkgever alsdan krachtens artikel 3 van de VUT-CAO aan de Stichting verschuldigd is of zou zijn en verminderd met de bijdragen die de Stichting terzake van uitkeringen eventueel bij derden in rekening zou kunnen brengen.

  • Deze extra bijdrage is de werkgever verschuldigd op basis van een voorheffing per 1 januari van elk kalenderjaar, waarin de door de Stichting geschatte extra bijdrage is opgenomen.

  • Op grond van de werkelijk door de Stichting bepaalde uitkeringen in een kalenderjaar vindt er telkens een nacalculatie en naheffing bij of terugbetaling aan de werkgever plaats.

  • Indien er sprake zou zijn van een verzekeringstechnisch voordeel kan dit nimmer leiden tot enige vordering van de werkgever op de Stichting.

  • d. Het bepaalde in lid b is uitsluitend van toepassing indien de beëindiging van het betalen van bijdragen het gevolg is van een structuurwijziging, onder meer wanneer de activiteiten zich wijzigen in de onderneming van de werkgever, alsook in het geval er sprake is van de overgang van de werkgever naar een andere bedrijfstak.

Artikel 7 Tijdstip uitkeringen

De eerste uitkering geschiedt over de maand waarin de deelneming is begonnen.

Het tijdstip van de betaling ligt in de tweede helft van de maand waarover de uitkering verschuldigd is.

Artikel 8 Vermindering, respectievelijk wijziging van rechten

  • 1. Wanneer de deelnemer in het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aanmerking komt voor een gedeeltelijke uitkering krachtens de WAO/AWW/IOAW/NWW, dient hij zulks aan de Stichting te melden.

  • De WAO/AWW/IOAW/NWW-uitkering wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering.

  • De deelnemer is verplicht elke wijziging in de WAO/AAW/IOAW/NWW uitkering direct aan de Stichting te melden.

  • 2. Ten aanzien van deelname bij een gedeeltelijke WAO/AWW- of NWW-uitkering geldt voor die deelnemer, in aanvulling op en met inachtneming van het bepaalde in artikel 3, dat de uitkeringsgrondslag wordt berekend naar het salaris, zoals dit laatstelijk direct voorafgaande aan de arbeidsongeschiktheid of werkloosheid voor hem gold.

  • Op de alsdan berekende uitkeringsgrondslag wordt in mindering gebracht de aan de deelnemer, blijkens de toekenningsbeslissing van de betreffende bedrijfsvereniging, toegekende WAO/AWW- of NWW-uitkering, waarbij geen rekening zal worden gehouden met de bij aanvang der vorenbedoelde WAO/AWW- of NWW-uitkering toegepaste kortingen.

  • 3. De berekende uitkeringsgrondslag, als bedoeld in de laatste alinea van het vorig lid, wordt éénmalig vastgesteld en is, behoudens het bepaalde in artikel 4, 2e lid, niet meer aan wijzigingen onderhevig.

Artikel 9 Verrichten van arbeid

Indien een deelnemer tegen beloning werkzaamheden gaat verrichten, is hij verplicht dit aan de Stichting te melden. De uit deze werkzaamheden genoten inkomsten worden in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering.

Artikel 10 Terugvordering, beëindiging

Indien teveel of ten onrechte Stichtingsuitkering is betaald doordat de deelnemer niet voldeed aan zijn meldingsplicht op grond van de artikelen 8 en/of 9 en/of 4A en/of 6A kan deze uitkering worden teruggevorderd. Het Bestuur is in deze gevallen bevoegd de uitkering te verminderen of te beëindigen.

Artikel 11 Controle

De Stichting zal controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden.

Artikel 12 Beëindiging uitkering

  • 1. De uitkering wordt beëindigd op de pensioendatum van de deelnemer.

  • 2. Bij overlijden vindt de laatste uitkering plaats tot en met de laatste dag van de tweede maand, volgend op die waarin het overlijden plaatsvond. In dit geval geschiedt de uitkering aan de nagelaten betrekkingen, als bedoeld in artikel 7A:1639L van het Nieuwe Burgerlijk Wetboek, van de deelnemer.

Artikel 13 Hardheidsclausule

In gevallen waarin de toepassing van de regeling tot onvoorziene onbillijkheden leidt, kan het Bestuur een beslissing in afwijking van de bepalingen van het Reglement nemen.

Artikel 14 Slotbepalingen

In onvoorziene gevallen beslist het Bestuur.

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.

's-Gravenhage, 13 november 1998

C. J. Meerhof.


XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Bij definitieve beëindiging van de CAO zullen de reeds ingegane rechten van de deelnemers onverkort worden gehandhaafd.

Naar boven