Houtverwerkende Industrie

inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden 1998/1999

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE INZAKE VRIJWILLIG VERVROEGD UITTREDEN

AI Nr. 9086

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van de Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie namens de Vereniging HAS, de Vereniging van Nederlandse Borstelfabrikanten, de Nederlandse emballage en Palletindustrie Vereniging en de Nederlandse Vereniging van Klompenfabrikanten als partijen te ener zijde mede namens de Bouw- en Houtbond FNV en de Hout- en Bouwbond CNV als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht door Bruynzeel Potlodenfabriek BV;

dat deze bedenkingen als volgt kunnen worden samengevat:

Bruynzeel Potlodenfabriek BV heeft bedenkingen tegen het feit dat zij onder de werkingssfeer van de CAO voor de Houtverwerkende Industrie inzake Vervroegd Uittreden is gebracht. Bruynzeel geeft aan de enige potlodenfabrikant in Nederland te zijn. Bezwaarde is geen lid van een werkgeversvereniging betrokken bij de CAO voor de Houtverwerkende Industrie en acht die werkgeversdelegatie dan ook niet representatief.

Bruynzeel heeft een eigen VUT-regeling, die deel uitmaakt van hun regeling Arbeidsvoorwaarden en die is ondergebracht bij een onafhankelijke stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden „de Arend". Bruynzeel stelt dat het belangrijkste verschil met de regeling in de CAO voor de Houtverwerkende Industrie inzake Vervroegd Uittreden is gelegen in de hoogte van de premies zowel voor werkgevers als voor werknemers. Door dit premieverschil legt algemeen verbindendverklaring Bruynzeel zodanige extra kosten op, dat daardoor de werkgelegenheid en de voortgang van het bedrijf in het geding zou komen;

Bruynzeel verzoek de CAO voor de Houtverwerkende Industrie inzake Vervroegd Uittreden niet algemeen verbindend te verklaren, althans „potloden" in artikel 1 lid A9 te schrappen, althans te verklaren dat de CAO voor de Houtverwerkende Industrie inzake Vervroegd Uittreden niet van toepassing is op Bruynzeel Potlodenfabriek BV.

Overwegende dienaangaande,

Dat de werkingssfeer voor de nu voorliggende CAO ten opzichte van de vorige CAO is uitgebreid met „potloden en lucifers";

Overwegende voorts,

Dat het bepalen van de werkingssfeer, alsmede het betrokken worden bij de totstandkoming van de CAO primair een zaak is van bij de CAO betrokken partijen;

Dat de CAO voor de Houtverwerkende Industrie inzake Vervroegd Uittreden geen dispensatiebepaling kent, doch dat partijen hebben aangegeven wel bereid te zijn met Bruynzeel Potlodenfabriek BV in overleg te treden om te bezien of toch eventueel dispensatie van de CAO kan worden verleend.;

Dat dispensatie in het kader van een verzoek om algemeen verbindend verklaring op basis van de bestendige gedragslijn in principe alleen gehonoreerd wordt indien de betrokken onderneming een eigen ondernemings-CAO heeft. Aan dit vereiste wordt niet voldaan.

Dat de Stichting van de Arbeid overleg heeft gevoerd met alle betrokkenen teneinde na te gaan of een gezamenlijke oplossing zou kunnen worden gevonden;

Dat daarbij gebleken is dat er in het verleden sprake is geweest van een tekort schietende communicatie. Door CAO-partijen is geen overleg gevoerd met Bruynzeel over de uitbreiding van de werkingssfeer tot deze onderneming, waar overigens een eigen ondernemings-VUT-regeling van kracht is;

Dat een en ander door CAO-partijen ook als procedureel onjuist werd erkend;

Dat voor deze specifieke onderneming een eigen ondernemings-VUT-regeling van kracht is;

Dat de Stichting, gelet op de voorgeschiedenis tot het oordeel komt dat Bruynzeel Potlodenfabriek BV toch uitgzonderd zou moeten worden voor de duur van het onderhavige AVV-besluit;

Dat de Stichting betrokkenen dringend oproept om binnen afzienbare tijd in onderling overleg tot een aanvaardbare en geëigende oplossing te komen met betrekking tot een voor het personeel van Bruynzeel Potlodenfabriek BV geldende VUT-regeling een en ander mede in het perspectief van een regeling van de arbeidsvoorwaarden in brede zin van genoemd personeel;

Tenslotte hecht ondergetekende eraan op te merken dat hij kennis heeft genomen van het voorgenoemde overleg en het oordeel van de Stichting Bruynzeel, gegeven de omstandigheden, toch uit te zonderen voor de duur van het onderhavige besluit, onderschrijft;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Gezien het overleg met de Stichting van de Arbeid;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluiten van 8 november 1996 (Stcrt. 1996, nr. 220) en 31 maart 1996 (Stcrt. 1996, nr. 68) voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden, zulks met inachtneming van hetgeen onder V en VI is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 1999 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Uittreden in de Houtverwerkende Industrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV, V en VI is bepaald.

Artikel 1 Werkingssfeer

  • 1. Deze overeenkomst is van toepassing:

    • A. Op ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, assemblage, import en groothandel van artikelen van hout of kunststof danwel hetgeen binnen het kader van deze ondernemingen ter vervanging van deze grondstoffen dient, waaronder begrepen:

      • 1. huishoudelijke artikelen (met uitzondering van groothandel);

      • 2. speelgoederen;

      • 3. sportartikelen;

      • 4. gereedschappen en onderdelen daarvan;

      • 5. technische artikelen ten behoeve van industrie, ambacht, bedrijf, beroep en instellingen;

      • 6. gebogen en gedraaide, gekartelde, geperste, gelijmde en geverfde produkten;

      • 7. looprekken, kinderstoelen, lectuurbakken;

      • 8. naaidozen, etagères, thermometers, barometers, borstelhangers, eenvoudige boekenplanken, etensdragers, dienbladen, souvenirartikelen, sigarenkisten en andere houten kleinverpakkingen;

      • 9. lucifers en potloden;

      • 10. andere produkten van hout of hetgeen ter vervanging daarvan dient, met uitzondering van:

        • a. meubelen en onderdelen daarvan;

        • b. produkten voor de bouwnijverheid (timmerwerk);

        • c. triplex en meubelplaat;

        • d. parket- en hardhoutvloeren;

        • e. houtvezelplaten;

        • f. produkten van de ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor de rubber- en kunststofindustrie.

      • 1. Op ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, het herstellen, assemblage, import en groothandel van emballage en pallets van hout of van kunststof, danwel van hetgeen binnen het kader van deze ondernemingen tot vervanging van hout of kunststof als grondstof dient, met uitzondering van de volgende ondernemingen:

        • ondernemingen waarin hoofdzakelijk het bedrijf wordt uitgeoefend van de grafkistenindustrie;

        • ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor het Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf;

        • ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor de Rubber- en Kunststoffenindustrie;

      • 2. Op ondernemingen en/of afdelingen van een onderneming waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, het herstellen, assemblage, import en groothandel van houten draagen/of sierklompen en/of van houten sandalen.

    • B.

      • 1. Op ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, het herstellen, assemblage, import en groothandel van emballage en pallets van hout of van kunststof, danwel van hetgeen binnen het kader van deze ondernemingen tot vervanging van hout of kunststof als grondstof dient, met uitzondering van de volgende ondernemingen:

        • ondernemingen waarin hoofdzakelijk het bedrijf wordt uitgeoefend van de grafkistenindustrie;

        • ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor het Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf;

        • ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor de Rubber- en Kunststoffenindustrie;

      • 2. Op ondernemingen en/of afdelingen van een onderneming waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, het herstellen, assemblage, import en groothandel van houten draagen/of sierklompen en/of van houten sandalen.

    • C. Op ondernemingen waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, assemblage, groothandel en import van borstels, kwasten, borstelvezels en borstelhaar van de borstel- en kwastenindustrie en/of -assemblage en het borstelvezel- en haarbereidingsbedrijf.

    • D. Op ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het vervaardigen en/of assembleren van geheel of gedeeltelijk houten vaten, kuipwerk en/of bakken – niet dienende voor verpakking – en aanverwante technische houtwaren, ook als deze artikelen binnen het kader van deze ondernemingen van een andere grondstof dan van hout vervaardigd zijn.

    • E. Op ondernemingen, die een aanverwant bedrijf uitoefenen, en met partijen bij deze CAO een overeenkomst hebben gesloten dat zij de onderhavige CAO zullen toepassen en zullen deelnemen aan het Sociaal Fonds.

  • 2. Deze CAO geldt niet voor ondernemingen waarvoor een afzonderlijke CAO regelende arbeidsvoorwaarden van kracht is, welke is geregistreerd bij de Arbeidsinspectie van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 3. Deze CAO geldt eveneens niet voor afdelingen van ondernemingen, die vallen onder een andere algemeen-verbindendverklaarde CAO.

Artikel 2 Definities

  • 1. Werkgever:

    • a. de onderneming, bedoeld in artikel 1;

  • 2. Werknemer: ieder die arbeid verricht in dienst van een werkgever in de zin van het eerste lid, een en ander met uitzondering van de niet langer voor de verplichte werknemersverzekeringen verzekerde directeur/grootaandeelhouders, hun echtgeno(o)t(e) en familieleden, die evenmin in vorenbedoelde zin verzekerd zijn.

  • 3. Stichting: Stichting Uittreden in de Houtverwerkende industrie;

  • 4. SV-uitkering: een uitkering krachtens de ZW, WAO/AAW, WW, WWV of IOAW, danwel een combinatie van genoemde uitkeringen, eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet of de RWW, of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering.

Artikel 3 Uitvoering

De uitvoering van deze overeenkomst geschiedt volgens het bepaalde in het reglement dat aan deze overeenkomst is gehecht en dat geacht wordt daarvan deel uit te maken. De statuten van de Stichting Uittreden in de Houtverwerkende Industrie maken eveneens deel uit van deze CAO.

Artikel 4 Heffing

  • 1. De door de werkgever aan de Stichting te betalen bijdrage is over de periode van 1 januari 1997 tot en met 30 september 1997 6,5% en over de periode van 1 oktober 1997 tot en met 30 juni 19981 7,5% van het in het voorafgaande jaar voor zijn onderneming geldende loon. Onder loon wordt verstaan de bruto loonsom Sociale Verzekeringen, zulks tot een maximum van f 100.000,– op jaarbasis per werknemer.

  • Deze bijdrage wordt met ingang van 1 juli 19981 verhoogd naar 8,0% en met ingang van 1 januari 1999 naar 8,5%.

  • 2. Tot het heffingsloon wordt niet gerekend het loon van de niet (meer) voor de werknemersverzekeringen verzekerde directeur/groot aandeelhouder van een NV of BV, echtgeno(o)t(e) en familieleden, dat mee in aanmerking zou zijn genomen als bedoelde verplichte verzekeringen voor hen zouden gelden, tenzij bedoelde personen door middel van vrijwillige aanmelding geopteerd hebben voor deelname aan de VUT-regeling. In dat geval dient de werkgever de in de vorige volzin bedoelde loongegevens te vermelden op de verzamelloonstaat.

  • 3. De Stichting is gemachtigd de benodigde loonsomgegevens op te vragen bij het bestuur van de Bedrijfsvereniging waarbij de werkgever is aangesloten.

  • 4. De werkgever houdt op het loon van de werknemer 50% van het verschuldigde heffingspercentage in.

  • 5. Betaling van de aan de Stichting verschuldigde bijdrage dient te geschieden in vier gelijke delen, respectievelijk te voldoen vóór 15 februari, 15 mei, 15 augustus en 15 november.

  • Indien één van de delen niet tijdig is voldaan, wordt de vordering op het geheel voor het heffingsjaar verschuldigde en nog openstaande bedrag opeisbaar en is de Stichting bevoegd om de wettelijke rente en buitengerechtelijke invorderingskosten te vorderen van de debiteur, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de Wet.

  • Deze buitengerechtelijke invorderingskosten zijn vastgesteld op 15% van het verschuldigde bedrag met een minimum van f 100,-.

Artikel 5 Aanspraken

  • 1. Aanspraken op deze regeling kan maken de werknemer die ten minste 60 jaar maar nog geen 65 jaar is, onder voorwaarde dat de betrokken werknemer de laatste vijf jaar werkzaam is geweest als werknemer in de zin van artikel 2 lid 2 van deze CAO, danwel een andere CAO in de meubel- en houtindustrie.

  • 2. Werknemers die minimaal 40 jaar werkzaam zijn, waarvan ten minste 20 jaar in de bedrijfstak, krijgen de gelegenheid om bij het bereiken van de 59-jarige leeftijd vervroegd uit te treden.

  • 3. Geen aanspraak op deze regeling kan doen gelden c.q. verliest zijn aanspraak:

    • a. de werknemer die een volledige SV-uitkering ontvangt;

    • b. de werknemer die onder een afvloeiingsregeling valt;

    • c. de werknemer die niet voldoet aan de in het reglement van de Stichting opgenomen voorwaarden.

  • 4. De uitkering zal steeds beginnen op de eerste dag van een kalenderkwartaal. De uitkering wordt in maandelijkse termijnen betaald. De eerste mogelijkheid om op 59- of 60-jarige leeftijd uit te treden is derhalve de eerste dag van het kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de werknemer de 59- of 60-jarige leeftijd heeft bereikt.

  • 5. Met inachtneming van de voorwaarden uit dit artikel, kan de werknemer gebruik maken van de mogelijkheden om in deeltijd uit te treden op basis van het gestelde in artikel 7.

Artikel 6 Uitkering

  • 1. Als uitkeringsgrondslag gelden de in het laatste jaar voor de uittreding regelmatig genoten bruto-inkomsten uit arbeid, inclusief:

    • a. vaste toeslagen op grond van een overheidsbesluit;

    • b. overwerk dat berust op een overeenkomst terzake tussen de werkgever en de werknemer, volgens een vast afgesproken rooster, gedurende een periode van minimaal een kalenderjaar;

    • c. de meerverdiensten uit hoofde van tarief en waarderingsbeloning danwel een toeslag als bedoeld in artikel 14 lid 2 van de CAO voor de Houtverwerkende Industrie;

    • d. ploegentoeslag;

    • e. toeslag wegens nachtarbeid;

    • f. vakantietoeslag;

    • g. diensttijdentoeslag.

    • h. gratificaties, uitkeringen krachtens winstdelingsregelingen en soortgelijke emolumenten, die een vast loonbestanddeel betreffen; van deze uitkeringen zal het procentuele gemiddelde over de laatste drie jaar worden aangehouden.

  • Buiten beschouwing blijven vergoedingen voor overwerk dat niet onder b valt, vergoedingen voor reisuren vallende buiten de normale werktijd en voor gemaakte kosten.

  • 2. De uitkeringsgrondslag bedraagt maximaal f 100.000,- bruto op jaarbasis.

  • 3. De uitkering bedraagt:

    • wanneer de deelname in 1997 begint op 59-jarige leeftijd, gedurende de gehele uitkeringsduur 62,5% bruto.

    • Met ingang van 31 december 1997 wordt dit percentage gewijzigd in 58,3% bruto, gedurende de gehele uitkeringsduur;

    • wanneer de deelname begint op 60-jarige leeftijd, gedurende de gehele uitkeringsduur 70% bruto;

    • wanneer de deelname begint op 61-jarige leeftijd of ouder, gedurende de gehele uitkeringsduur 80% bruto.

  • In alle gevallen geldt een minimum uitkering ter hoogte van 104% van het netto wettelijk minimum loon inclusief vakantietoeslag. In afwijking hiervan komt deze garantie te vervallen voor werknemers die na 31 december 1997 uittreden op 59-jarige leeftijd.

  • 4. De uitkeringspercentages worden uitgedrukt in procenten van het bruto-inkomen dat bij de bruto-uitkeringsgrondslag hoort, zoals bedoeld in lid 1 en 2.

  • 5. De hoogte van de uitkering zal worden aangepast aan toekomstige algemene loonmaatregelen in de CAO voor de Houtverwerkende Industrie.

Artikel 7 Uittreden in deeltijd

  • 1. De werknemer die voldoet aan het gestelde in artikel 5 lid 1, 2 en 3 kan op de volgende voorwaarden gebruik maken van de mogelijkheid om in deeltijd uit te treden.

    • a. In aanmerking komt de werknemer die een arbeidsovereenkomst heeft op basis van de voor hem geldende normale arbeidsduur, volgend uit artikel 15 van de CAO voor de Houtverwerkende Industrie.

    • b. Na verloop van 1 jaar gaat de deeltijduitkering over in een volledige uittreding.

    • c. Het tijdstip waarop de deeltijduittreding ingaat, is beperkt tot twee momenten:

      • de eerste dag van het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarin de werknemer de 59-jarige leeftijd bereikt

      • de eerste dag van het kalenderkwartaal volgend op het kalenderkwartaal waarin de werknemer de 60-jarige leeftijd bereikt.

    • d. De keuze voor uittreden in deeltijd is beperkt tot 20, 40 of 50% van de voor hem geldende normale arbeidsduur, volgend uit artikel 15 van de CAO voor de Houtverwerkende Industrie.

    • Een wijziging van het gekozen percentage is slechts onder zeer bijzondere omstandigheden en alleen op grond van een beslissing van het bestuur van de Stichting Uittreden in de Houtverwerkende Industrie mogelijk.

    • e. De werknemer kan in deeltijd uittreden na overleg met en na instemming van de werkgever. Indien het bedrijfsbelang aantoonbaar wordt geschaad, kan de werkgever niet akkoord gaan met het verzoek van de werknemer om in deeltijd te kunnen uittreden.

    • In geval van een meningsverschil beslist de vertrouwensinstantie, genoemd in artikel 4 van de CAO voor de Houtverwerkende Industrie.

  • 2. Bij uittreding in deeltijd wordt de bruto-uitkering, zoals die op grond van artikel 6 bij volledige deelname aan de regeling zal worden berekend, vastgesteld naar evenredigheid daarvan.

  • 3. Wanneer van uittreding in deeltijd gebruik wordt gemaakt, zal aan de werknemer voor de volledige uitkeringsperiode tot het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een totaalbudget van 350% bruto gelden, waarbij het maximum op jaarbasis niet hoger zal zijn dan 80% van de bruto uitkeringsgrondslag.

  • 4. Onverlet het gestelde in artikel 11 zal bij uittreding in deeltijd het volgende gelden:

    • a. gelijktijdig met de aanvrage voor deelname aan deze regeling, zal een door de werkgever en de werknemer ondertekende gewijzigde arbeidsovereenkomst worden meegezonden.

    • b. Aan het einde van ieder kalenderjaar zal de werkgever een verzamelloonstaat verstrekken van de werknemer, indien deze in het voorafgaande jaar geheel of gedeeltelijk van de mogelijkheid tot uittreding in deeltijd gebruik heeft gemaakt.

Artikel 8 Inhoudingen

De op grond van artikel 6 lid 3 berekende uitkering wordt bij aanvang van de deelneming herberekend tot een bruto-uitkering. De Stichting zal op de bruto-uitkering inhouden:

  • de verschuldigde loonbelasting/premies volksverzekeringen;

  • het werknemersaandeel in de premie Ziekenfondswet;

  • het werknemersaandeel in de premie van de voor de deelnemer geldende ziektekostenverzekering;

  • het werknemersdeel van de voor de deelnemer geldende pensioenpremie.

Artikel 9 Financiële verplichtingen

De Stichting neemt de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

  • de overhevelingstoeslag;

  • het werkgeversaandeel in de premie Ziekenfondswet;

  • het werkgeversdeel van de premie ziektekostenverzekering tot maximaal het werkgeversdeel in de premie Ziekenfondswet;

  • het werkgeversaandeel in de pensioenpremie volgens de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Houtverwerkende industrie, respectievelijk het werkgeversdeel in de pensioenpremie voor een andere voor de deelnemer geldende pensioenregeling tot maximaal het werkgeversdeel volgens de verplichte regeling van het eerdergenoemde Bedrijfspensioenfonds.

Artikel 10 Pensioenverzekering en ziektekostenverzekering

  • 1. De op het moment van uittreding bestaande, door de werkgever ten behoeve van de werknemer afgesloten pensioenverzekering(en) en ziektekostenverzekeringen worden tot de pensioendatum voortgezet alsof de deelnemer nog in dienst van de werkgever zou zijn gebleven, op voorwaarde dat de deelnemer zijn eventuele bijdrage in de pensioenpremie en in de premie ziektekostenverzekering blijft voldoen alsof hij in dienst van de werkgever zou zijn gebleven.

  • 2. Indien de werkgever op het moment van uittreden bijdraagt in een door de werkgever afgesloten ziektekosten- c.q. pensioenverzekering, dan zet hij de betaling van deze bijdrage tot de pensioendatum voort alsof betrokkene in dienst van de werkgever zou zijn gebleven.

  • 3. Indien krachtens de bestaande pensioenverzekering voor de werknemer hogere pensioenen zouden worden opgebouwd dan bij deelneming in de verplichte regeling van de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Houtverwerkende industrie, is de werkgever bevoegd die verzekering zodanig te verlagen, dat gedurende de uittredingsperiode dezelfde pensioenen worden opgebouwd als bij deelneming in genoemd fonds.

  • In dat geval wordt de in het eerste lid bedoelde werknemersbijdrage naar evenredigheid verlaagd. Het in de eerste volzin bepaalde is van overeenkomstige toepassing op een bijdrage van de werkgever in de door de werknemer afgesloten pensioenverzekering.

Artikel 11 Verstrekken van inlichtingen

De werkgever en werknemer zijn verplicht om die inlichtingen te verschaffen welke noodzakelijk zijn om tot een juiste heffing te komen. Indien de werkgever of de werknemers, ook na aanmaning, niet aan deze verplichting voldoen, dan is de Stichting bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.

BIJLAGE I STATUTEN VAN DE STICHTING UITTREDEN IN DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE

Artikel 1 Naam en zetel

  • 1. De stichting draagt de naam: „Stichting Uittreden in de Houtverwerkende Industrie".

  • 2. Zij is gevestigd te Tilburg.

Artikel 2 Doel

Het doel van de stichting is om aan de werknemers, die vallen onder de werkingssfeer van de Collectieve Arbeids Overeenkomst regelende vrijwillig vervroegd uittreden in de Houtverwerkende Industrie, de mogelijkheid te bieden om vrijwillig vervroegd uit het arbeidsproces te treden en daarvoor bij reglement vast te stellen uitkeringen te doen.

Artikel 3 Financiële middelen

De financiële middelen van de Stichting bestaan uit:

  • a. Werkgeversbijdragen;

  • b. Werknemersbijdragen.

De hoogte van de onder a en b genoemde bijdragen wordt vastgesteld krachtens de „CAO inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden in de Houtverwerkende Industrie". De werknemersbijdragen worden door de werkgevers ingehouden op grond van de bepalingen van de „CAO inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden in de Houtverwerkende Industrie".

De werkgevers- en de werknemersbijdragen worden door de werkgevers aan de stichting afgedragen.

  • c. Andere baten.

Artikel 4 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de stichting bestaat uit zes leden, waarvan worden aangewezen:

    • drie leden door:

      • a. de Vereniging HAS,

      • b. de Vereniging van Nederlandse Borstelfabrikanten,

      • c. de Nederlandse Emballage- en Palletindustrie Vereniging EPV;

      • d. de Nederlandse Vereniging van Klompenfabrikanten; en

    • drie leden door:

      • e. de Bouw- en Houtbond FNV;

      • f. de Hout- en Bouwbond CNV.

    • a. door schriftelijk bedanken van het (plaatsvervangend) bestuurslid;

    • b. door vervanging als bedoeld in het voorgaande lid;

    • c. door overlijden.

  • 2. Genoemde organisaties benoemen voor elk bestuurslid een plaatsvervangend lid, dat zitting heeft in het bestuur bij afwezigheid van het zittend bestuurslid.

  • 3. De leden en plaatsvervangende leden worden voor een periode van drie jaren benoemd. Na afloop van deze periode kunnen zij terstond opnieuw worden aangewezen.

  • 4. De in lid 1. genoemde organisaties hebben te allen tijde het recht de door haar aangewezen leden en plaatsvervangende leden te vervangen door anderen.

  • 5. Het plaatsvervangend bestuurslidmaatschap eindigt:

    • a. door schriftelijk bedanken van het (plaatsvervangend) bestuurslid;

    • b. door vervanging als bedoeld in het voorgaande lid;

    • c. door overlijden.

Artikel 5 Taak

  • 1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter.

  • 2. De functie van voorzitter wordt in de even kalenderjaren vervuld door een lid, aangewezen door de werkgeversorganisaties en in de oneven jaren door een lid, aangewezen door de werknemersorganisaties.

  • Omgekeerd wordt de functie van vice-voorzitter in de even kalenderjaren vervuld door een lid, aangewezen door de werknemersorganisaties en in de oneven jaren door een lid, aangewezen door de werkgeversorganisaties.

  • 3. Het bestuur benoemt al of niet uit zijn midden een secretaris/penningmeester.

  • 4. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en het reglement van de stichting.

  • Het is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking binnen het kader van de doelstelling van de stichting.

  • 5. De voorzitter en de secretaris, hetzij de vice-voorzitter en secretaris vertegenwoordigen gezamenlijk de stichting in en buiten rechte.

  • 6. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur en met inachtneming van een door het bestuur vastgestelde instructie gevoerd door een door het bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur.

Artikel 6 Vergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert tenminste eenmaal per jaar en voorts zo dikwijls dit door de voorzitter of tenminste twee bestuursleden wordt nodig geacht.

  • 2. De wijze en termijn voor oproeping worden bij bestuursbesluit geregeld.

Artikel 7 Besluitvorming

  • 1. Het bestuur kan geen besluiten nemen, indien niet tenminste twee van de door de werkgeversorganisaties en twee van de door de werknemersorganisaties aangewezen bestuursleden aanwezig zijn.

  • 2. Besluiten van het bestuur worden genomen met meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.

  • 3. Elk werkgeverslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werknemersleden. Elk werknemerslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werkgeversleden.

  • 4. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in een volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld.

  • Staken de stemmen opnieuw, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 5. Over zaken wordt mondeling, over personen wordt schriftelijk gestemd.

  • Indien over de aard van het onderwerp twijfel bestaat, beslist de voorzitter.

Artikel 8 Boekjaar

  • 1. Het boekjaar van een stichting valt samen met het kalenderjaar.

  • 2. Jaarlijks na afloop van het boekjaar wordt door het bestuur schriftelijk verslag uitgebracht aan de in artikel 4 genoemde organisaties, waarbij rekening en verantwoording wordt gedaan over het in het afgelopen boekjaar gevoerde bestuur. Dit verslag wordt vergezeld van het rapport van een door het bestuur aangewezen registeraccountant.

  • 3. Het verslag wordt ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de stichting;

    • b. op een of meer door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 4. Het verslag wordt op aanvrage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

Artikel 9 Besteding van de middelen

  • 1. De middelen als bedoeld in artikel 3 worden aangewend:

    • a. tot betaling van uitkeringen bedoeld in artikel 2;

    • b. tot betaling van casu quo reservering voor kosten, verband houdende met de uitvoering van de werkzaamheden van de stichting.

  • 2. Voorzover gelden van de stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze door het bestuur belegd met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 3. Gerede gelden, effecten en/of geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij algemene handelsbanken.

  • 4. Het bestuur zal de kosten van beheer van de middelen en de wijze van verrekening vaststellen.

Artikel 10 Statutenwijziging en ontbinding

  • 1. Wijziging van de statuten kan slechts plaatsvinden door het bestuur nadat een voorstel daartoe door het bestuur aan de gezamenlijke werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties, genoemd in artikel 4 is toegezonden op voorwaarde dat binnen één maand na toezending geen schriftelijke bezwaren zijn ontvangen.

  • 2. De stichting wordt geacht te zijn ontbonden, indien hetzij de werkgeversorganisaties, hetzij de werknemersorganisaties alle door hen genoemde bestuursleden ontslaan onder mededeling aan de stichting dat de daardoor ontstane vacatures niet zullen worden vervuld.

  • Het bestuur blijft in functie tot de liquidatie van de stichting door dit college is voltooid en geeft een bestemming aan het vermogen van de stichting, welke zoveel mogelijk in overeenstemming is met het doel van de stichting.

  • 3. Het reglement alsmede de in deze Statuten en in het reglement aangebrachte wijzigingen treden niet in werking alvorens een volledig exemplaar van die stukken of wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter griffie van het kantongerecht, binnen welk ressort de stichting is gevestigd.

Artikel 11 Reglement

  • 1. Het bestuur stelt een reglement vast. De bepalingen van het reglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.

  • 2. Ten aanzien van besluiten tot vaststelling of wijziging van het reglement is het bepaalde in artikel 10 lid 1 van toepassing.

Artikel 12 Waarnemer

Indien door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur en de minister een waarnemer benoemd. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen.

De waarnemer ontvangt alle door het bestuur te behandelen stukken.

Artikel 13 Slotbepaling

In alle gevallen, waarin door de statuten niet wordt voorzien, besluit het bestuur.

De comparant is mij, notaris, bekend.

De identiteit van de bij deze akte betrokken comparant is door mij, notaris, aan de hand van het hiervoor gemelde en daartoe bestemde document vastgesteld.

WAARVAN AKTE in minuut is verleden te Goirle op de datum, in het hoofd dezer akte vermeld.

Na zakelijke opgave van de inhoud van deze akte aan de comparant heeft deze verklaard van de inhoud van deze akte te hebben kennisgenomen en op volledige voorlezing daarvan geen prijs te stellen.

Vervolgens is deze akte na beperkte voorlezing door de comparant en mij, notaris, ondertekend.

volgt ondertekening.

BIJLAGE II REGLEMENT VAN DE STICHTING UITTREDEN IN DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE

Artikel 1 Begripsbepalingen

Stichting: Stichting Uittreden in de Houtverwerkende Industrie.

Regeling: De tussen partijen bij de CAO voor de Houtverwerkende Industrie afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst inzake vrijwillig vervroegd uittreden.

Werknemer: Ieder die arbeid verricht in dienst van een werkgever in de zin van de CAO inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden in de Houtverwerkende Industrie, een en ander met uitzondering van de niet langer voor de verplichte werknemersverzekeringen verzekerde directeur/grootaandeelhouders, hun echtgeno(o)t(e) en familieleden, die evenmin in vorenbedoelde zin verzekerd zijn.

Deelnemer: De werknemer in de Houtverwerkende Industrie wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door het bestuur van de Stichting is ingewilligd.

Pensioendatum: De eerste van de maand waarin de deelnemer zijn pensioengerechtigde leeftijd bereikt.

Uitkeringsgrondslag: Als uitkeringsgrondslag gelden de in het laatste jaar voor de uittreding regelmatig genoten bruto-inkomsten uit arbeid, inclusief:

  • a. vaste toeslagen op grond van een overheidsbesluit;

  • b. overwerk dat berust op een overeenkomst terzake tussen de werkgever en de werknemer, volgens een vast afgesproken rooster, gedurende een periode van minimaal een kalenderjaar;

  • c. de meerverdiensten uit hoofde van tarief en waarderingsbeloning danwel een toeslag als bedoeld in artikel 14 lid 2 van de CAO voor de Houtverwerkende Industrie;

  • d. ploegentoeslag;

  • e. toeslag wegens nachtarbeid;

  • f. vakantietoeslag;

  • g. diensttijdentoeslag.

  • h. gratificaties, uitkeringen krachtens winstdelingsregelingen en soortgelijke emolumenten, die een vast loonbestanddeel betreffen; van deze uitkeringen zal het procentuele gemiddelde over de laatste drie jaar worden aangehouden.

Buiten beschouwing blijven vergoedingen voor overwerk dat niet onder b valt, vergoedingen voor reisuren vallende buiten de normale werktijd en voor gemaakte kosten.

SV-uitkering: een uitkering krachtens de ZW, WAO/AAW, WW, WWV of IOAW, danwel een combinatie van genoemde uitkeringen, eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet of de RWW, of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering.

Artikel 2 Voorwaarden voor deelneming

  • 1. Om aan de regeling te kunnen deelnemen dient de betrokken werknemer op het moment dat hij gaat deelnemen aan de volgende voorwaarden te voldoen:

    • de in de CAO inzake vrijwillig vervroegd uittreden genoemde leeftijd hebben bereikt;

    • gedurende de laatste vijf jaar, die direct voorafgaan aan het moment van deelneming werkzaam zijn geweest als werknemer in de zin van artikel 1, danwel in een andere branche binnen de meubel- en houtindustrie;

    • bij deelname aan de 59-jarigenregeling minimaal 40 jaar werkzaam zijn geweest, waarvan 20 jaar in de bedrijfstak;

    • niet in aanmerking komen voor een volledige SV-uitkering;

    • niet onder een afvloeiingsregeling vallen;

    • het dienstverband hebben beëindigd.

  • 2.

    • a. De werknemer, die aan de regeling wil deelnemen dient niet eerder dan 6 maanden en niet later dan 4 maanden voor de uittredingsdatum zijn werkgever daarvan in kennis te stellen.

    • b. De werkgever, die van de gewenste deelneming in kennis is gesteld, dient er voor te zorgen, dat binnen 14 dagen het aanvraagformulier voor deelneming aan de regeling in het bezit van de Stichting is.

    • c. De Stichting zal binnen 1 maand na ontvangst van het aanvraagformulier zowel de werknemer als de werkgever de beslissing op de aanvrage schriftelijk mededelen.

    • d. Indien de Stichting het verzoek tot deelneming inwilligt, dient de werknemer, wanneer deze althans bij zijn voornemen om uit te treden blijft, de dienstbetrekking op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van tenminste 2 maanden.

Artikel 3 Rechten van de deelnemer

  • 1.

    • a. De Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van het bestuur aan de voorwaarden is voldaan.

    • b. De deelneming zal steeds beginnen op de eerste dag van een kalenderkwartaal.

    • c. De deelnemer zal door de Stichting over de gang van zaken tijdig schriftelijk worden geïnformeerd.

  • 2. De uitkering bedraagt:

    • wanneer de deelname in 1997 begint op 59-jarige leeftijd, gedurende de gehele uitkeringsduur 62,5% bruto.

    • Met ingang van 31 december 1997 wordt dit percentage gewijzigd in 58,3% bruto, gedurende de gehele uitkeringsduur;

    • wanneer de deelname begint op 60-jarige leeftijd, gedurende de gehele uitkeringsduur 70% bruto;

    • wanneer de deelname begint op 61-jarige leeftijd of ouder, gedurende de gehele uitkeringsduur 80% bruto.

    • In alle gevallen geldt een minimum uitkering ter hoogte van 104% van het netto wettelijk minimum loon inclusief vakantietoeslag. In afwijking hiervan komt deze garantie te vervallen voor werknemers die na 31 december 1997 uittreden op 59-jarige leeftijd.

  • 3. De uitkeringspercentages worden uitgedrukt in procenten van het bruto-inkomen, dat bij de bruto-uitkeringsgrondslag hoort.

  • 4. De uitkering zal in maandelijkse termijnen worden verricht en zal worden aangepast aan de algemene loonmaatregelen in de CAO voor de Houtverwerkende Industrie.

Artikel 4 Inhoudingen

De Stichting zal op de bruto-uitkering inhouden:

  • de verschuldigde loonbelasting/premies volksverzekeringen;

  • het werknemersaandeel in de premie Ziekenfondswet;

  • het werknemersaandeel in de premie van de voor de deelnemer geldende ziektekostenverzekering;

  • het werknemersdeel van de voor de deelnemer geldende pensioenpremie.

Artikel 5 Financiële verplichtingen

De Stichting neemt de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

  • de overhevelingstoeslag;

  • het werkgeversaandeel in de premie Ziekenfondswet;

  • het werkgeversdeel van de premie ziektekostenverzekering tot maximaal het werkgeversdeel in de premie Ziekenfondswet;

  • het werkgeversaandeel in de pensioenpremie volgens de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie, respectievelijk in de pensioenpremie voor een andere voor de deelnemer geldende pensioenregeling tot maximaal het werkgeversdeel volgens de verplichte regeling van het eerdergenoemde Bedrijfspensioenfonds.

Artikel 6 Tijdstip uitkering

De eerste uitkering geschiedt over de maand waarin de deelneming is begonnen. Het tijdstip van de uitkering ligt in de tweede helft van de maand, waarover uitkering plaatsvindt.

Artikel 7 Vermindering c.q. wijziging van rechten

  • 1. Wanneer een deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aanmerking komt voor een gedeeltelijke SV-uitkering wordt deze door de Stichting in mindering gebracht op de VUT-uitkering.

  • De deelnemer is verplicht elke wijziging in de SV-uitkeringen direkt aan de Stichting te melden.

  • 2. Indien de deelnemer tegen beloning werkzaamheden gaat verrichten, is hij verplicht dit te melden aan de Stichting.

  • In de regel worden neveninkomsten in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering. Op deze regel bestaan twee uitzonderingen:

    • Neveninkomsten, die al bestaan voor de datum van uittreden en niet afkomstig zijn van de Houtverwerkende Industrie, worden niet gekort.

    • Neveninkomsten, die na het uittreden ontstaan uit niet in loondienst werken buiten de bedrijfstak, worden gekort op de uitkering voor zover neveninkomsten en uitkering meer bedragen dan het loon, dat betrokkene in actieve dienst verdiende.

Wanneer iemand, die gebruik maakt van de VUT-regeling, opnieuw in loondienst treedt, vervalt de VUT-regeling.

Artikel 8 Vervallen van aanspraken

Wanneer de deelnemer tijdens zijn deelnemerschap niet of niet meer voldoet aan een van de voorwaarden opgenomen in artikel 2 of in strijd handelt met het bepaalde in artikel 7, vervalt het recht op uitkering over de betrokken periode.

Artikel 9 Controle

De Stichting zal periodiek controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden.

Artikel 10 Beëindiging deelnemerschap

Het deelnemerschap eindigt op de eerste dag van de maand waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt of door overlijden.

Bij overlijden wordt artikel 25 lid 7 van de CAO voor de Houtverwerkende Industrie op overeenkomstige wijze toegepast.

Artikel 11 Hardheidsclausule

In gevallen waarin toepassing van de regeling tot onbillijkheden leidt, kan het bestuur een beslissing in afwijking van de bepalingen van het reglement nemen.

Artikel 12 Onvoorziene gevallen

In onvoorziene gevallen beslist het bestuur van de Stichting.

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit is niet van toepassing op Bruynzeel Potlodenfabriek BV te Bergen op Zoom.

V. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant.

VI. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.

's-Gravenhage, 12 oktober 1998

C. J. Meerhof.


XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

Naar boven