Baksteenindustrie

Vervroegd Uittreden 1998/2001

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST REGELENDE HET VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDEN VOOR DE BAKSTEENINDUSTRIE

AI Nr. 9040

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van PVF Nederland nv namens het Koninklijk Verbond van Nederlandse Baksteenfabrikanten als partij te ener zijde en FNV Bondgenoten, de CNV Bedrijvenbond en De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening, als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst regelende het Vrijwillig Vervroegde Uittreden voor de Baksteenindustrie, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 1 augustus 1994 (Stcrt. 1994, nr. 146), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindend verklaren van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst regelende het Vrijwillig Vervroegde Uittreden voor de Baksteenindustrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder IV en V is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 30 juni 2001 (en voorzover het betreft de artikelen 6, 7 en 10 van de cao en de artikelen 3, 4 en 8 van het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie tot en met 30 juni 1999) de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst regelende het Vrijwillig Vervroegde Uittreden voor de Baksteenindustrie alsmede de daarbij behorende statuten en het reglement van de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV en V is bepaald:

Artikel 1 Werkingssfeer

Deze overeenkomst geldt voor de baksteenindustrie, waaronder wordt verstaan het in een onderneming in Nederland vervaardigen van baksteen, waaronder te rekenen zowel metselbaksteen als straatbaksteen of daaruit samengestelde elementen, in welke produktiestadia, formaten en soorten ook, doch met uitzondering van zuur- en vuurvaste steen.

Artikel 3 Begripsbepalingen

Deze overeenkomst verstaat onder:

Werkgever: iedere werkgever in de baksteenindustrie.

Werknemer: iedere werknemer in dienst van een werkgever.

De Stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie (VUBA).

De regeling: de regeling Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie, zoals neergelegd in het reglement VUBA.

Het reglement: het reglement inzake Vrijwillig Vervroegd Uittreden uit de Baksteenindustrie.

Baksteenindustrie: De baksteenindustrie als omschreven in artikel 1 van deze cao.

De administrateur: de door het Stichtingsbestuur aangewezen organisatie in casu PVF Nederland N.V. te Amsterdam.

De deelnemer:

  • de werknemer op wie deze CAO van toepassing is;

  • de ex-werknemer op wie de regeling van toepassing was en die in het kader van de Marktevenwichtsregeling Baksteenindustrie 1991/1992 werkloos is geworden; en wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd.

SV-uitkering: een ZW-uitkering, AAW/WAO-uitkering, WW-uitkering, of IOAW-uitkering, dan wel een combinatie van genoemde uitkeringen, een en ander eventueel aangevuld met (een) uitkering(en) ingevolge de Toeslagenwet of de RWW, of een vergelijkbare uitkering op grond van een vrijwillige verzekering.

Marktevenwichtsregeling Baksteenindustrie 1991/1992: de afspraak tussen baksteenfabrikanten inzake het herstellen van het evenwicht op de markt.

Sociaal plan: de overeenkomst tussen partijen betrokken bij de CAO voor de baksteenindustrie, naar aanleiding van de Marktevenwichtsregeling Baksteenindustrie 1991/1992 waarin onder meer bepaald is dat de werknemers van 57 jaar en ouder die werkloos worden in het kader van de marktevenwichtsregeling, gebruik kunnen maken van de VUT-regeling op het moment waarop zij daarvoor in aanmerking zouden kunnen komen, indien zij niet werkloos zouden zijn geworden.

Vroegpensioenregeling: de voor de werknemers in de baksteenindustrie geldende pensioenregeling welke voorziet in een periodieke uitkering vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

Dienstjaren: de jaren gedurende welke een werknemer in dienstverband werkzaam is geweest bij een werkgever in de baksteenindustrie, (de betonproduktenen/of kalkzandsteenindustrie), alsmede de jaren gedurende welke een ex-werknemer werkloos is geweest na ontslag in het kader van de marktevenwichtsregeling Baksteenindustrie 1991/1992.

Oude regeling: de regeling zoals omschreven in artikel 6.

Nieuwe regeling: de regeling zoals omschreven in artikel 7.

Artikel 4 Uitvoering

De uitvoering wordt opgedragen aan de Stichting, die onder zijn verantwoordelijkheid zulks kan delegeren aan de administrateur. Deze uitvoering geschiedt volgens de statuten en het reglement van de Stichting, die aan deze overeenkomst zijn gehecht en geacht worden daarvan deel uit te maken. De werkgever en werknemers zijn verplicht de inlichtingen te verschaffen die de Stichting noodzakelijk acht voor een goede uitvoering van de regeling.

Indien de werkgever of de werknemers, ook na aanmaning niet aan deze verplichting voldoen, dan is de Stichting bevoegd bedoelde gegevens naar beste weten vast te stellen.

Artikel 5 Financiering en premieheffing

  • 1. De financiering van de regeling geschiedt door werkgevers en werknemers.

  • 2. De Stichting kan subsidies, donaties en andere bijdragen ontvangen van derden ter financiering van de regeling.

  • 3. De totale bijdrage moet door de werkgever aan de Stichting worden betaald. De hoogte van de bijdrage wordt periodiek vastgesteld, bij gezamenlijk besluit door werkgevers- en werknemerspartijen welke betrokken zijn bij deze cao, nadat hierover advies is ingewonnen bij het bestuur van de Stichting. De bijdrage wordt geheven over het heffingsloon. Het heffingsloon bestaat uit het voor de individuele werknemers voor de betreffende periode geldende bruto loon sociale verzekering vermeerderd met het niet als bruto loon sociale verzekering in aanmerking genomen zijnde spaarloon.

  • 4. De bijdrage bedraagt:

    • met ingang van 1 juli 19971: 6% van het heffingsloon van de werknemers tot 35 jaar tot de maand volgend op die waarin ze de 35-jarige leeftijd hebben bereikt en 5% van het heffingsloon van de werknemers van 35 jaar en ouder vanaf de eerste dag van de maand gelegen na de maand waarin ze de 35-jarige leeftijd hebben bereikt.

  • 5. Tot het heffingsloon wordt eveneens gerekend de aanvulling op de WW-uitkering die de ex-werknemers van de werkgever na hun ontslag in het kader van de Marktevenwichtsregeling Baksteenindustrie 1991 /1992 van de werkgever ontvangen.

  • 6. Tot het heffingsloon wordt ook gerekend het loon van de niet (meer) voor de werknemersverzekeringen verzekerde directeur/grootaandeelhouder van een N.V. of B.V., echtgeno(o)t(e), partner en familieleden, dat mee in aanmerking zou zijn genomen als bedoelde verplichte verzekeringen voor hen zouden gelden.

  • 7. De werkgever is gerechtigd gedurende de heffingsperiode:

    • met ingang van 1 juli 19971: 1% van het heffingsloon in te houden op het loon van de werknemers tot de maand volgende op die waarin ze de 35-jarige leeftijd hebben bereikt.

  • 8. De inhouding van de bijdrage op het loon van de werknemers zal zichtbaar worden gemaakt op het loonstrookje.

Artikel 7 Uittreden en aanspraken bij aanvang deelneming na 1 juli 1997 (nieuwe regeling)

  • 1. Volgens de met ingang van 1 juli 1997 geldende regeling heeft aanspraak op de uitkering krachtens de nieuwe regeling de werknemer die op het moment dat hij gaat deelnemen:

    • 62 jaar of ouder is, met dien verstande dat de werknemer per de eerste van de maand volgend op die waarin hij de 62-jarige leeftijd bereikt kan uittreden;

    • en aantoont dat hij in de periode gelegen tussen zijn dertigste verjaardag en de aanvangsdatum van de deelneming als werknemer ten minste tien dienstjaren heeft vervuld, waarvan ten minste vijf jaar direct voorafgaand aan de aanvangsdatum van de deelneming;

    • en overigens voldoet aan de in het reglement gestelde voorwaarden.

  • 2. Bij aanvang deelneming na 1 juli 1997 bedraagt de bruto uitkering 50% van 1/12 deel van de uitkeringsgrondslag vastgesteld op de wijze als bedoeld in het reglement.

  • 3. De uitkering zal achteraf, in de tweede helft van iedere kalendermaand, worden betaald.

Artikel 8 Aanpassing van de uitkeringen

Indien en voor zover de middelen van de Stichting dit toelaten worden alle bruto uitkeringen als hiervoor bedoeld, tijdens de looptijd aangepast aan een structurele wijziging van de bruto lonen conform de CAO in de baksteenindustrie. Een en ander geschiedt door de administrateur onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de stichting.

Artikel 9 Inhoudingen

Door de Stichting wordt op de uitkeringen ingehouden:

  • a. de verschuldigde loonheffing;

  • b. het werknemersdeel van de premie Ziekenfondswet indien verschuldigd;

  • c. het werknemersdeel van de pensioenpremie volgens de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Baksteenindustrie respectievelijk volgens de voor de deelnemer bij zijn laatste werkgever geldende pensioenregeling.

Artikel 10 Overgangsregeling behorende bij de nieuwe regeling

  • 1. Voor werknemers die:

    • op 1 juli 1997 ten minste de leeftijd van 35 jaar doch niet die van 62 jaar hebben bereikt; en

    • op 30 juni 1997 voor onbepaalde tijd als werknemer in dienst waren bij een werkgever in de baksteenindustrie dan wel bij een werkgever waarmee een overeenkomst tot vrijwillige aansluiting bij de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie is afgesloten en zulks onafgebroken blijven tot de aanvangsdatum van de deelneming; en

    • voldoen aan de voorwaarden voor een uitkering op basis van de nieuwe regeling als vermeld in artikel 7, eerste lid,

  • bestaat een overgangsregeling die voorziet in een aanvullende uitkering boven de uitkering uit de nieuwe regeling.

  • 2. Hoogte van de aanvullende uitkering

    • a. De aanvullende uitkering gaat op zijn vroegst in op de eerste van de maand volgende op die waarin de 62-jarige leeftijd is bereikt, mits op die datum ook gebruik wordt gemaakt van de nieuwe regeling, dan wel later indien op latere leeftijd gebruik gemaakt wordt van de nieuwe regeling.

    • b. De aanvullende uitkering bedraagt:

    • Het aantal ontbrekende jaren x Bijbehorend hiaat per ontbrekend jaar x Bruto jaarloon.

    • Het aantal ontbrekende jaren en het bijbehorende hiaat is afhankelijk van de leeftijd van de werknemer op 1 juli 1997 en zijn vermeld in een tabel die als bijlage is toegevoegd aan deze CAO1.

    • De hoogte van de uitkering wordt niet beïnvloed door uitstel van de ingangsdatum van de aanvullende uitkering.

    • c. Onder bruto jaarloon wordt in dit verband verstaan: het op de peildatum 1 juli 1997 door de werknemer genoten bruto loon op jaarbasis, inclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, ploegentoeslag, overwerktoeslag met uitzondering van overwerktoeslag voor overwerk dat niet inherent is aan de functie, consignatietoeslag, en andere vaste loonbestanddelen ter beoordeling van het bestuur, een en ander vermeerderd met de structurele wijzigingen in het bruto loon conform de CAO in de baksteenindustrie over de periode aanvangende op 1 juli 1997 en eindigende bij de aanvang van de deelneming. De vermeerderingen worden door de administrateur – onder verantwoordelijkheid van het bestuur – vastgesteld. Het bruto jaarloon is ten hoogste gelijk aan 1,5 x het maximumdagloon voor de premieheffing ingevolge de Werkloosheidswet, herleid tot een jaarbedrag, zoals dat geldt op de peildatum.

    • d. Het bruto jaarloon wordt eenmalig door het bestuur vastgesteld.

  • 3. De werkgever dient de werknemers die in aanmerking wensen te komen voor een uitkering krachtens de overgangsregeling hiertoe bij de administrateur aan te melden op de door de administrateur vast te stellen wijze en binnen de daartoe door de administrateur te bepalen termijn.

Artikel 11 Bijkomende verplichtingen van de Stichting

  • 1. De Stichting neemt de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

    • het werkgeversdeel van de premie Ziekenfondswet of, indien de deelnemer niet is verzekerd krachtens de Ziekenfondswet, de werkgeversbijdrage in de particuliere ziektekostenverzekering, met als maximum de maximale werkgeversbijdrage in de premie voor de Ziekenfondswet;

    • het werkgeversdeel van de pensioenpremie volgens de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Baksteenindustrie. Indien de deelnemer niet verzekerd is bij het Bedrijfspensioenfonds, zal de Stichting het werkgeversaandeel in de voor hem geldende pensioenverzekering voor haar rekening nemen tot ten hoogste 1,5 x het bedrag dat als werkgeversaandeel verschuldigd zou zijn indien de deelnemer verzekerd was geweest volgens de verplichte pensioenregeling van het Bedrijfspensioenfonds.

  • 2. De Stichting betaalt aan de deelnemer de overhevelingstoeslag verschuldigd ingevolge de Wet Overheveling Opslagpremies voor zover betrekking hebbend op de door de Stichting te verstrekken vut-uitkering.

Artikel 12 Pensioenverzekeringen

De op het moment van de uittreding bestaande, door de werkgever ten behoeve van de werknemer afgesloten pensioenverzekering(en) wordt (worden) volledig tot de pensioendatum door de werkgever voortgezet alsof de deelnemer nog in dienst van de werkgever zou zijn gebleven, op voorwaarde dat de deelnemer zijn eventuele bijdrage in de pensioenpremie blijft voldoen, alsof hij in dienst van de werkgever zou zijn gebleven. Het deel van de pensioenpremie dat niet door de Stichting wordt vergoed of voor rekening van de deelnemer komt, komt ten laste van de werkgever.

Artikel 13 Aanmelding voor deelneming en opzegging van het dienstverband

  • 1. Om voor een uitkering in aanmerking te komen dient de werknemer:

    • zijn dienstverband op te zeggen met inachtneming van een opzegtermijn van ten minste 3 maanden;

    • zich aan te melden bij de administrateur onder overlegging van de vereiste gegevens en wel ten minste 2 maanden vóór aanvangsdatum van de deelneming.

  • 2. De deelneming kan uitsluitend aanvangen op de eerste dag van een kalendermaand.

Artikel 14 Marktevenwichtsregeling 1991/1992

In afwijking van het bepaalde in artikel 6 van deze cao heeft (ook na 30 juni 1997) aanspraak op de uitkering krachtens de oude regeling de ex-werknemer waarop het sociaal plan van toepassing is en die:

  • a.

    • 61 jaar en zes maanden of ouder is, met dien verstande dat de ex-werknemer kan uittreden per de eerste van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 61 jaar en zes maanden heeft bereikt;

    • en aantoont dat hij in de periode gelegen tussen zijn dertigste verjaardag en de aanvangsdatum van de deelneming als werknemer ten minste tien dienstjaren heeft vervuld, waarvan ten minste vijf jaar direct voorafgaand aan de ingangsdatum van de deelneming;

    • en overigens voldoet aan de in het reglement gestelde voorwaarden.

  • b.

    • 60 jaar of ouder is, met dien verstande dat de ex-werknemer kan uittreden per de eerste van de maand volgend op die waarin hij de 60-jarige leeftijd heeft bereikt;

    • en aantoont dat hij als werknemer ten minste 40 dienstjaren ononderbroken heeft vervuld;

    • en overigens voldoet aan de in het reglement gestelde voorwaarden.

BIJLAGE I STATUTEN

STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR DE BAKSTEENINDUSTRIE

Artikel 1 Naam en zetel

De stichting draagt de naam Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie, verder te noemen de stichting. De stichting is gevestigd te Amsterdam en opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 2 Doel

Het doel van de stichting is om aan werknemers, die van de in de collectieve arbeidsovereenkomst, regelende het vrijwillig vervroegd uittreden voor de baksteenindustrie, geboden mogelijkheid om vervroegd uit het arbeidsproces te treden gebruik maken, de daarvoor bij reglement vast te stellen uitkeringen te doen.

Artikel 2A Vrijwillige aansluiting

Het bestuur is bevoegd overeenkomsten inzake vrijwillige aansluiting aan te gaan met werkgevers die in een onderneming een met de Baksteenindustrie verwant bedrijf uitoefenen, ten behoeve van hun werknemers.

Artikel 2B Gelijkstellen met werknemers

Met werknemers als bedoeld in artikel 2 worden gelijkgesteld ex-werknemers uit de Baksteenindustrie die in het kader van de Marktevenwichtsregeling Baksteenindustrie 1991 werkloos zijn geworden.

Artikel 3 Begripsbepalingen

De CAO: De collectieve arbeidsovereenkomst, regelende de vrijwillig vervroegde uittreding in de baksteenindustrie.

Partijen bij de CAO:

Werkgeversorganisatie:

  • Het Koninklijke Verbond van Nederlandse Baksteenfabrikanten te De Steeg, gemeente Rheden.

Werknemersorganisaties:

  • FNV Bondgenoten te Amsterdam;

  • CNV Bedrijvenbond te Houten;

  • De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening te Houten.

Baksteenindustrie: De baksteenindustrie als omschreven in de CAO (werkingssfeer).

Artikel 4 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de stichting bestaat uit zes leden, waarvan worden aangewezen:

    • drie leden door het Koninklijk Verbond van Nederlandse Baksteenfabrikanten;

    • één lid door FNV Bondgenoten;

    • één lid door de CNV Bedrijvenbond;

    • één lid door De Unie, vakbond voor industrie en dienstverlening.

  • 2. De genoemde organisaties benoemen voor elk bestuurslid een plaatsvervanger, die zitting zal nemen in het bestuur bij ontstentenis van het zittend bestuurslid.

  • 3. De leden en plaatsvervangende leden worden voor twee jaren aangewezen; zij zijn terstond herbenoembaar.

  • 4. De in lid 1 genoemde organisaties hebben te allen tijde het recht de door haar aangewezen bestuursleden en plaatsvervangende bestuursleden te vervangen door anderen.

  • 5. Het bestuurslidmaatschap eindigt door:

    • a. bedanken;

    • b. vervanging overeenkomstig het bepaalde in lid 4 van dit artikel.

Artikel 5

  • 1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter. Het bestuur benoemt voorts een secretaris.

  • 2. De functies van voorzitter en plaatsvervangend voorzitter worden in de even kalenderjaren vervuld door werkgeversleden en in de oneven kalenderjaren door werknemersleden.

  • 3. De voorzitter en de secretaris vertegenwoordigen gezamenlijk de stichting in en buiten rechte. Bij ontstentenis van de voorzitter treedt in zijn plaats de plaatsvervangend voorzitter op.

  • 4. Het bestuur draagt zorg voor de uitvoering van de statuten en het reglement van de stichting. Het is bevoegd tot alle daden van beheer en beschikking binnen de kring van de doelstelling van de stichting.

  • 5. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur en met inachtneming van een door het bestuur vastgestelde instructie gevoerd door een door het bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur.

  • 6. Het bestuur is bevoegd één of meer van zijn bevoegdheden geheel of gedeeltelijk te delegeren aan één of meer door het bestuur uit zijn midden aan te wijzen commissies of aan derden. Degene aan wie de bevoegdheid wordt gedelegeerd is voor de uitoefening van die bevoegdheid verantwoording schuldig aan het bestuur.

Artikel 6

  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls de voorzitter of ten minste twee bestuursleden dit nodig achten, doch ten minste éénmaal per jaar.

  • 2. De agenda voor de vergadering wordt ten minste 14 dagen van te voren aan de bestuursleden toegezonden.

  • 3. De leden van het bestuur ontvangen voor elke door hen bijgewoonde vergadering van het bestuur een jaarlijks door het bestuur vast te stellen vacatiegeld. Reis- en verblijfkosten, door de leden van het bestuur in hun functie gemaakt, worden vergoed volgens door het bestuur vast te stellen regelen.

  • 4. Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur van de stichting en de Minister een waarnemer toegelaten. Waarnemers zijn gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangen alle voor bestuursleden bestemde stukken.

Artikel 7 Besluitvorming

  • 1. Het bestuur kan geen besluiten nemen, indien niet ten minste één van de door de werkgeversorganisatie aangewezen bestuursleden en één van de door de werknemersorganisaties aangewezen bestuursleden, als genoemd in artikel 4, aanwezig zijn.

  • 2. De besluiten van het bestuur worden, voorzover in deze statuten niet anders is bepaald, genomen bij meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.

  • Elk werkgeverslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werknemersleden. Elk werknemerslid heeft evenveel stemmen als het aantal aanwezige werkgeversleden.

  • 3. Bij staking van stemmen wordt het voorstel in de volgende vergadering opnieuw aan de orde gesteld.

  • Staken de stemmen dan opnieuw, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen.

  • 4. Over personen wordt schriftelijk gestemd; over zaken mondeling, tenzij de meerderheid schriftelijke stemming gewenst acht.

  • Bij onzekerheid over de vraag of het om een zaak respectievelijk om een persoon gaat, beslist in laatste instantie de voorzitter.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden kan besluitvorming door het bestuur ook schriftelijk tot stand komen, mits alle bestuursleden hun stem uitbrengen.

  • Het bepaalde in de voorgaande leden is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat bij staking van stemmen het voorstel in de eerstkomende vergadering aan de orde wordt gesteld.

Artikel 8 Financiën

De financiële middelen van de stichting bestaan uit:

  • 1. de door de werkgevers en werknemers te betalen bijdragen, als bepaald in de CAO;

  • 2. andere baten.

Artikel 9

  • 1. De geldmiddelen als bedoeld in artikel 8 worden aangewend:

    • a. tot het doen van uitkeringen als bedoeld in artikel 2, onder inhouding van, ten laste van de uitkeringsgerechtigde komende, premies en loonbelasting;

    • b. tot het betalen van de premies die ten laste komen van de stichting;

    • c. tot betaling van c.q. reservering voor kosten, verband houdende met de uitvoering van de werkzaamheden van de stichting.

  • 2. Voorzover gelden van de stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 3. Gerede gelden worden in rekening-courant gestort bij de administrateur. De titels betreffende geldleningen op onderhandse schuldbekentenis worden bewaard in de kluis van de administrateur.

  • De effecten en andere waardepapieren aan toonder worden bewaard door een door het bestuur aan te wijzen trustinstelling.

  • 4. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten vaststellen.

Artikel 10 Verslag, rekening en verantwoording

  • 1. Jaarlijks na afloop van het kalenderjaar stelt het bestuur een door een externe registeraccountant gecontroleerde balans, rekening van baten en lasten en verslag over de financiële toestand van de stichting vast.

  • Ten blijke van de vaststelling worden deze stukken door de voorzitter en de secretaris van de stichting ondertekend.

  • 2. Het bestuur legt in het verslag rekenschap af van het gevoerde beleid.

  • 3. De in het eerste lid bedoelde stukken worden ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de stichting;

    • b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 4. Het verslag wordt op aanvraag aan de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van daaraan verbonden kosten.

  • 5. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

Artikel 11 Statutenwijziging en ontbinding

  • 1. Besluiten tot wijziging van de statuten respectievelijk ontbinding van de stichting kunnen slechts worden genomen met driekwart van de stemmen in een vergadering, waarin ten minste 2/3 der bestuursleden aanwezig is.

  • Indien geen besluit kon worden genomen, omdat het vereiste aantal bestuursleden niet aanwezig was, wordt binnen een maand een tweede vergadering bijeengeroepen.

  • Is in die vergadering het vereiste aantal bestuursleden weer niet aanwezig, dan kan een besluit worden genomen, indien:

    • in die vergadering ten minste twee bestuursleden aanwezig zijn, waaronder ten minste één werkgeverslid en één werknemerslid en

    • het besluit wordt genomen met ten minste twee/derde van de uitgebrachte stemmen.

  • 2. Het bestuur treedt op als vereffenaar.

  • 3. De stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan, indien en voor zover dit voor de vereffening van haar zaken nodig is.

  • 4. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten zoveel mogelijk van kracht.

  • 5. Het bestuur bepaalt welke bestemming, na betaling van alle schulden, aan de overgebleven bezittingen van de stichting zal worden gegeven.

  • Deze bestemming zal zoveel mogelijk liggen binnen het doel van de stichting.

Artikel 12 Reglement

Het bestuur stelt een reglement Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie vast. De bepalingen van het reglement mogen niet in strijd zijn met deze statuten.

Artikel 13 Ter visie legging

Dit reglement, alsmede de in statuten en reglement aangebrachte wijzigingen zullen eerst in werking treden, als een volledig exemplaar van de stukken, onderscheidenlijk van de wijziging daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter Griffie van het Kantongerecht te Amsterdam.

Artikel 14 Slotbepaling

In alle gevallen waarin de statuten niet voorzien beslist het bestuur.

Artikel 15 Inwerkingtreding

Deze statuten zijn in werking getreden per één januari 1980 en zijn laatstelijk gewijzigd met ingang van 20 december 1996.

BIJLAGE II REGLEMENT

STICHTING VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING VOOR DE BAKSTEENINDUSTRIE

Artikel 1 Begripsbepalingen

Werkgever: iedere werkgever in de baksteenindustrie.

Werknemer: iedere werknemer in dienst van een werkgever.

Stichting: De Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie (VUBA).

Vut-cao: Collectieve arbeidsovereenkomst regelende het Vrijwillig Vervroegde Uittreden voor de Baksteenindustrie.

CAO: De collectieve arbeidsovereenkomst voor de baksteenindustrie.

Pensioendatum: De eerste dag van de maand, waarin de deelnemer de 65-jarige leeftijd bereikt.

Baksteenindustrie: Het in een onderneming in Nederland vervaardigen van baksteen, waaronder te rekenen zowel metselbaksteen als straatbaksteen of daaruit samengestelde elementen, in welke produktiestadia, formaten en soorten ook, doch met uitzondering van zuur- en vuurvaste steen.

Administrateur: de door het Stichtingsbestuur aangewezen organisatie in casu PVF Nederland N.V. te Amsterdam.

Deelnemer:

  • de werknemer op wie de Vut-cao van toepassing is;

  • de ex-werknemer op wie de Vut-cao van toepassing was en die in het kader van de Marktevenwichtsregeling Baksteenindustrie 1991/1992 werkloos is geworden;

  • en wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen door de Stichting is ingewilligd.

Marktevenwichtsregeling Baksteenindustrie 1991/1992: de afspraak tussen baksteenfabrikanten inzake het herstellen van het evenwicht op de markt.

Sociaal plan: de overeenkomst, tussen partijen betrokken bij de CAO, naar aanleiding van de Marktevenwichtsregeling Baksteenindustrie 1991/1992 waarin onder meer bepaald is dat de werknemers van 57 jaar en ouder die werkloos worden in het kader van de marktevenwichtsregeling, gebruik kunnen maken van de Vut-regeling op het moment waarop zij daarvoor in aanmerking zouden komen, indien zij niet werkloos zouden zijn geworden.

Vroegpensioenregeling: de voor de werknemers in de baksteenindustrie geldende pensioenregeling welke voorziet in een periodieke uitkering vóór het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

Dienstjaren: de jaren gedurende welke een werknemer in dienstverband werkzaam is geweest bij een werkgever in de baksteenindustrie, (de betonprodukten- en/of kalkzandsteenindustrie) alsmede de jaren gedurende welke een ex-werknemer werkloos is geweest na ontslag in het kader van de marktevenwichtsregeling Baksteenindustrie 1991/1992.

Oude regeling: de regeling zoals omschreven in artikel 3

Nieuwe regeling: de regeling zoals omschreven in artikel 4

Artikel 2 Vaststelling en betaling van de bijdrage

  • 1. De werkgever is verplicht op de tijdstippen, op de wijze en over de tijdvakken als door de Stichting bepaald, de gegevens te verstrekken, die de Stichting nodig heeft om de door de werkgever ingevolge de Vut-cao verschuldigde bijdrage vast te stellen.

  • 2. De werkgever is verplicht de over een kalenderjaar verschuldigde bijdrage te voldoen binnen 14 dagen na de dagtekening van de desbetreffende nota van de Stichting. De Stichting is bevoegd van de werkgever een voorschot te vorderen ter grootte van de bijdrage, die vermoedelijk over het kalenderjaar verschuldigd zal zijn.

  • Het voorschot moet, tenzij het bestuur anders bepaalt, worden voldaan in ten hoogste vier gelijke kwartaaltermijnen, te betalen op de eerste dag van ieder kwartaal, met dien verstande, dat de eerste termijn niet eerder vervalt dan 28 dagen na dagtekening van de voorschotnota.

  • Bij niet tijdige betaling van een voorschottermijn wordt het gehele resterende bedrag van de voorschotnota opeisbaar.

  • 3. Indien de werkgever niet, niet tijdig of onvolledig de benodigde gegevens aan de Stichting verstrekt, is de Stichting bevoegd de hoogte van de bijdrage of het voorschot naar beste weten zelf vast te stellen. De kosten van het vergaren en verstrekken van de door de Stichting gewenste informatie komen voor rekening van de werkgever.

  • 4. Bij niet-tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage of het van hem gevorderde voorschot is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in verzuim. De Stichting is dan bevoegd te vorderen:

    • rente over het verschuldigde bedrag van de dag volgend op de dag dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn;

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, onverminderd de overige kosten van vervolging verschuldigd volgens de wet.

    • De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke interessen bedoeld in boek 6, artikel 119 jo 120 Burgerlijk Wetboek, dat geldt op de datum waarop de rente door het fonds wordt gevorderd. De buitengerechtelijke invorderingskosten worden gesteld op 15% van het verschuldigde bedrag, met een minimum van ƒ 75,–.

  • 5. De werknemers dragen overeenkomstig het bepaalde in artikel 5 van de Vut-cao bij in de financiering van de regeling.

Artikel 4 Uittreden en aanspraken bij aanvang deelneming na 1 juli 1997 (nieuwe regeling)

  • 1. Volgens de met ingang van 1 juli 1997 geldende regeling heeft aanspraak op de uitkering krachtens de nieuwe regeling de werknemer die, op het moment dat hij gaat deelnemen:

    • 62 jaar of ouder is, met dien verstande dat de werknemer per de eerste van de maand volgend op die waarin hij de 62-jarige leeftijd bereikt kan uittreden;

    • en aantoont dat hij in de periode tussen zijn dertigste verjaardag en de aanvangsdatum van de deelneming als werknemer ten minste 10 dienstjaren heeft vervuld, waarvan ten minste vijf jaar direct voorafgaand aan de aanvangsdatum van de deelneming;

    • en niet in aanmerking komt voor een volledige SV-uitkering;

    • en niet in aanmerking komt voor loondoorbetaling tijdens ziekte als bedoeld in artikel 7A: 1638c, van het Burgerlijk Wetboek;

    • en niet onder een afvloeiïngsregeling of non-activiteitsregeling valt;

    • en het dienstverband beëindigd heeft door opzegging conform artikel 5 van de CAO;

    • en niet in het genot is van een ouderdomspensioen op grond van een dienstverband in de baksteenindustrie;

    • en overigens voldoet aan de overige in het reglement gestelde voorwaarden.

  • 2. Bij aanvang deelneming na 1 juli 1997 bedraagt de bruto uitkering 50% van de uitkeringsgrondslag, herleid tot een maandbedrag.

Artikel 5 Uitkeringsgrondslag

  • 1. Als grondslag voor de uitkering geldt het laatstgenoten bruto loon op jaarbasis, inclusief vakantietoeslag en eindejaarsuitkering, ploegentoeslag, overwerktoeslag met uitzondering van toeslag voor overwerk dat niet inherent is aan de functie, consignatietoeslag en andere vaste loonbestanddelen ter beoordeling van het bestuur.

  • 2. De uitkeringsgrondslag mag niet hoger zijn dan het bruto loon, zoals dat zou zijn vastgesteld drie jaar vóór aanvang deelneming op basis van het eerste lid, verhoogd met:

    • de structurele wijzigingen in het bruto loon over de periode aanvangende drie jaar vóór aanvang deelneming tot aan de aanvangsdatum van de deelneming; en

    • 10 % van het bruto loon, vastgesteld volgens het reglement, drie jaar vóór aanvang deelneming.

    • Voorts is de uitkeringsgrondslag ten hoogste gelijk aan 1,5 x het maximum dagloon voor de premieheffing ingevolge de Werkloosheidswet, herleid tot een jaarbedrag, zoals dat geldt ten tijde van de aanvang van de deelneming.

    • Indien minder is gewerkt dan de gebruikelijke arbeidsduur wordt het hiervoor bedoelde maximaal in aanmerking te nemen dagloon in verhouding verlaagd.

  • 3. Indien de werknemer in aanmerking komt voor een vergoeding voor de arbeidsduurverkorting ingevolge het besluit Taakverlichting alleenstaande werkenden/AAW (TAW) wordt de volgens de voorgaande leden berekende grondslag voor de vut-uitkering vermenigvuldigd met de breuk:

  • a + b

  • a

  • waarbij a = het direct voor uittreding bij de werkgever gewerkte aantal uren per week, en

  • b = het aantal uren arbeidsduurverkorting per week waarvoor een vergoeding ingevolge het besluit TAW werd gegeven.

  • Indien de vergoeding voor de arbeidsduurverkorting minder dan 12 maanden voor de uittredingsdatum is aangevangen, wordt de bovengenoemde breuk naar evenredigheid toegepast.

Artikel 6 Aanpassing van de uitkeringen

Alle bruto uitkeringen vastgesteld volgens het tweede lid van artikel 3 – onverminderd het bepaalde in artikel 3, tweede lid onder c. – respectievelijk het tweede lid van artikel 4, worden tijdens de looptijd aangepast aan de structurele wijzigingen van de bruto lonen conform de CAO in de baksteenindustrie. De aanpassingen worden door de administrateur – onder verantwoordelijkheid van het bestuur – vastgesteld.

Artikel 7 Indienen aanvraagformulier; rechten van een deelnemer

  • 1. De werknemer die gebruik wenst te maken van de oude of de nieuwe regeling dient zich daartoe ten minste 3 maanden voor de gevraagde aanvangsdatum van de deelneming bij de werkgever aan te melden onder opzegging van zijn dienstverband.

  • Indien zijn verzoek om uitkering door de Stichting niet wordt ingewilligd zal het dienstverband ongewijzigd worden voortgezet. De werkgever dient ervoor te zorgen, dat het daartoe bestemde aanvraagformulier in de derde maand voor de gewenste aanvangsdatum bij de administrateur wordt ingediend. Eerder ingediende aanvraagformulieren worden niet in behandeling genomen en aan de werkgever geretourneerd. De Stichting willigt het verzoek tot deelneming in als naar het oordeel van de Stichting aan alle voorwaarden is voldaan.

  • 2. De deelneming zal steeds beginnen op de eerste dag van een kalendermaand.

Artikel 8 Overgangsregeling behorende bij de nieuwe regeling

  • 1. Voor werknemers die:

    • op 1 juli 1997 ten minste de leeftijd van 35 jaar doch niet die van 62 jaar hebben bereikt; en

    • op 30 juni 1997 voor onbepaalde tijd als werknemer in dienst waren bij een werkgever in de baksteenindustrie dan wel bij een werkgever waarmee een overeenkomst tot vrijwillige aansluiting bij de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie is afgesloten en zulks onafgebroken blijven tot de aanvangsdatum van de deelneming; en

    • voldoen aan de voorwaarden voor een uitkering op basis van de nieuwe regeling als vermeld in artikel 4, eerste lid,

  • bestaat een overgangsregeling die voorziet in een aanvullende uitkering boven de uitkering uit de nieuwe regeling.

  • 2. Hoogte van de aanvullende uitkering

    • a. De aanvullende uitkering gaat op zijn vroegst in op de eerste van de maand volgende op die waarin de 62-jarige leeftijd is bereikt, mits op die datum ook gebruik wordt gemaakt van de nieuwe regeling, dan wel later indien op latere leeftijd gebruik gemaakt wordt van de nieuwe regeling.

    • b. De aanvullende uitkering bedraagt:

    • Het aantal ontbrekende jaren x Bijbehorend hiaat per ontbrekend jaar x Bruto jaarloon.

    • Het aantal ontbrekende jaren en het bijbehorende hiaat zijn afhankelijk van de leeftijd van de werknemer op 1 juli 1997 en zijn vermeld in een tabel die als bijlage is toegevoegd aan het reglement1. De hoogte van de uitkering wordt niet beïnvloed door uitstel van de ingangsdatum van de aanvullende uitkering.

    • c. Onder bruto jaarloon wordt in dit verband verstaan: het op de peildatum 1 juli 1997 door de werknemer genoten bruto loon op jaarbasis, inclusief vakantietoeslag, eindejaarsuitkering, ploegentoeslag, overwerktoeslag met uitzondering van overwerktoeslag voor overwerk dat niet inherent is aan de functie, consignatietoeslag, en andere vaste loonbestanddelen ter beoordeling van het bestuur, een en ander vermeerderd met de structurele wijzigingen in het bruto loon conform de CAO in de baksteenindustrie over de periode aanvangende op 1 juli 1997 en eindigende bij de aanvang van de deelneming. De vermeerderingen worden door de administrateur – onder verantwoordelijkheid van het bestuur – vastgesteld. Het bruto jaarloon is ten hoogste gelijk aan 1,5 x het maximumdagloon ingevolge de Werkloosheidswet, herleid tot een jaarbedrag, zoals dat geldt op de peildatum.

    • d. Het bruto jaarloon wordt eenmalig door het bestuur vastgesteld.

    • e. In afwijking van het bepaalde onder c wordt bij de bepaling van het bruto jaarloon van werknemers die op 1 juli 1997 gedeeltelijk arbeidsongeschikt waren rekening gehouden met het arbeidsongeschiktheidspercentage van betrokkenen op de ingangsdatum van de aanvullende uitkering.

  • 3. De werkgever dient de werknemers die in aanmerking wensen te komen voor een uitkering krachtens de overgangsregeling hiertoe bij de administrateur aan te melden op de door de administrateur vast te stellen wijze en binnen de daartoe door de administrateur te bepalen termijn.

Artikel 9 Inhoudingen

Door de Stichting wordt op de uitkeringen ingehouden:

  • de verschuldigde loonheffing;

  • het werknemersdeel van de premie ingevolge de Ziekenfondswet indien verschuldigd;

  • het werknemersdeel van de pensioenpremie volgens de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Baksteenindustrie, respectievelijk volgens de voor de deelnemer bij zijn laatste werkgever geldende pensioenregeling.

Artikel 10 Bijkomende financiële verplichtingen

  • 1. De Stichting neemt de volgende financiële verplichtingen voor haar rekening:

    • het werkgeversdeel van de premie Ziekenfondswet of, indien de deelnemer niet verzekerd is krachtens de Ziekenfondswet, de werkgeversbijdrage in de particuliere ziektekostenverzekering met als maximum de maximale werkgeversbijdrage in de premie voor de Ziekenfondswet;

    • het werkgeversdeel van de pensioenpremie volgens de verplichte regeling van het Bedrijfspensioenfonds voor de Baksteenindustrie. Indien de deelnemer niet verzekerd is bij het Bedrijfspensioenfonds, zal de Stichting het werkgeversaandeel in de voor hem geldende pensioenverzekering voor haar rekening nemen tot ten hoogste 1,5 x het bedrag dat als werkgeversaandeel verschuldigd zou zijn indien de deelnemer verzekerd was geweest volgens de verplichte pensioenregeling van het Bedrijfspensioenfonds.

  • 2. De Stichting betaalt aan de deelnemer de overhevelingstoeslag verschuldigd ingevolge de Wet Overheveling opslagpremies, voor zover betrekking hebbend op de door de Stichting te verstrekken vut-uitkering.

Artikel 11 Tijdstip van uitkering

De eerste uitkering geschiedt over de maand waarin de deelneming is begonnen. Het tijdstip van betaling ligt in de tweede helft van de maand waarover de uitkering verschuldigd is, zonodig onder verrekening van de vermindering als bedoeld in artikel 12 en 13.

Artikel 12 Vermindering, respectievelijk wijziging van rechten

Wanneer de deelnemer bij het begin van of tijdens zijn deelnemerschap in aanmerking komt voor een SV-uitkering, dan dient hij zulks direct te melden aan de Stichting.

De SV-uitkering wordt in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering. De deelnemer is verplicht elke wijziging in SV-uitkering direct aan de Stichting te melden.

Artikel 13 Verrichten van arbeid

  • 1. Indien de deelnemer tegen beloning werkzaamheden gaat verrichten, is hij verplicht dit te melden aan de Stichting. De uit deze werkzaamheden genoten inkomsten worden in mindering gebracht op de door de Stichting ingevolge dit reglement te verstrekken uitkering.

  • 2. Neveninkomsten zijn binnen zekere grenzen toegestaan:

    • a. neveninkomsten, die al bestaan voor de datum aanvang deelneming in de oude of de nieuwe regeling dienen wel opgegeven te worden, maar zullen niet worden gekort op de uitkering;

    • b. neveninkomsten, die na aanvang deelneming in de oude regeling ontstaan uit niet in loondienst werken buiten de bedrijfstak, worden gekort op de uitkering voor zover neveninkomsten en uitkering tezamen meer bedragen dan de uitkeringsgrondslag;

    • c. neveninkomsten die ontstaan na aanvang deelneming in de oude regeling en afkomstig zijn uit niet in loondienst werken binnen de bedrijfstak, worden volledig op de uitkering in mindering gebracht;

    • d. wanneer iemand, die gebruik maakt van de oude regeling opnieuw in loondienst treedt, vervalt de uitkering van de Stichting;

    • e. neveninkomsten die zijn ontstaan na aanvang van de deelneming in de nieuwe regeling worden gekort op de uitkering of de aanvullende uitkering voor zover de neveninkomsten tezamen met de uitkering, de aanvullende uitkering en het vroegpensioen van de deelnemer meer bedragen dan 75% van de uitkeringsgrondslag.

Artikel 14 Terugvordering/beëindiging

Indien te veel of ten onrechte uitkering van de Stichting is betaald doordat de deelnemer niet voldeed aan zijn meldingsplicht op grond van artikel 12 en/of 13, kan deze uitkering worden teruggevorderd.

Het bestuur is in deze gevallen bevoegd om de uitkering te verminderen of te beëindigen.

Artikel 15 Controle

De Stichting zal controle uitoefenen op de naleving van de voorwaarden.

Artikel 16 Beëindiging uitkering

De uitkering eindigt, behalve in het geval als bedoeld in artikel 14, op de pensioendatum van de deelnemer.

In geval van overlijden van de deelnemer eindigt de vut-uitkering op de laatste dag van de maand waarin het overlijden plaatsvond.

In dit geval wordt aan de nagelaten betrekkingen zoals omschreven in artikel 1639 l Burgerlijk Wetboek een overlijdensuitkering verstrekt.

Deze uitkering is gelijk aan een bedrag van één maal de hoogte van de vut-uitkering over de maand waarin het overlijden van de deelnemer plaatsvond.

Artikel 17 Hardheidsclausule

In gevallen waarin toepassing van de regeling tot onbillijkheden leidt, kan het bestuur een beslissing in afwijking van de bepalingen van het reglement nemen.

Artikel 18 Verplichtingen tot opgave van gegevens

De werknemer die een verzoek tot vervroegde uittreding indient en zijn werkgever zijn verplicht de door de administrateur voor de behandeling van de aanvrage benodigde gegevens te verstrekken.

De werknemer die een uitkering ingevolge de regeling geniet, is verplicht om aan de administrateur opgave te doen van die gegevens, die de administrateur voor de uitvoering van dit reglement behoeft, binnen de hiertoe door de administrateur bepaalde termijn.

Artikel 19 Wederkerigheidsovereenkomst inzake vaststelling van het 10-dienstjarencriterium

Bij de vaststelling of is voldaan aan de voorwaarde vermeld in artikel 3, eerste lid, tweede gedachtenstreepje van sub a en sub b, respectievelijk in artikel 4, eerste lid, tweede gedachtenstreepje worden, indien noodzakelijk, mede inachtgenomen de bepalingen van de als bijlage bij dit reglement gevoegde wederkerigheidsovereenkomst. Deze overeenkomst wordt geacht een geheel te vormen met het reglement.

Artikel 20 Marktevenwichtsregeling 1991/1992

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 3 van dit reglement heeft (ook na 30 juni 1997) aanspraak op de uitkering krachtens de oude regeling de ex-werknemer waarop het sociaal plan van toepassing is en die:

  • a.

      • 61 jaar en zes maanden of ouder is, met dien verstande dat de ex-werknemer kan uittreden per de eerste van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 61 jaar en 6 maanden heeft bereikt;

      • en aantoont dat hij in de periode gelegen tussen zijn dertigste verjaardag en de aanvangsdatum van de deelneming als werknemer ten minste tien dienstjaren heeft vervuld waarvan ten minste vijf direct voorafgaande aan de aanvangsdatum van de deelneming;

      • en overigens voldoet aan de in het reglement gestelde voorwaarden.

  • b.

      • 60 jaar of ouder is, met dien verstande dat de ex-werknemer kan uittreden per de eerste van de maand volgend op die waarin hij de 60-jarige leeftijd heeft bereikt;

      • en aantoont dat hij direct voorafgaande aan de aanvangsdatum van de deelneming als werknemer ononderbroken ten minste 40 dienstjaren heeft vervuld;

      • en overigens voldoet aan de in het reglement gestelde voorwaarden.

  • 2. Voor de deelnemers, die in het kader van de Markt-evenwichtsregeling Baksteenindustrie 1991/1992 een WW- of IOAW uitkering ontvangen, geldt in afwijking van het bepaalde in artikel 5, lid 1, als uitkeringsgrondslag het laatstgenoten bruto loon bij een werkgever als bedoeld in het eerste lid, verhoogd met de structurele wijzigingen van de lonen in de baksteenindustrie als bedoeld in artikel 6, tussen het moment waarop het sociaal plan op de ex-werknemer van toepassing is geworden en de datum van zijn deelneming aan de regeling.

Artikel 21 Slotbepaling

In onvoorziene gevallen beslist het bestuur.

Artikel 22 Inwerkingtreding

Dit reglement treedt in werking per 1 juli 1997.

BIJLAGE III

BAKSTEENINDUSTRIE

Individuele loonstijgingen zijn meegenomen.

Beschikbare premie 1,60%

123456
Aanvangs-leeftijd premiebetalingTe verwerven pensioenperc. (62–65 jaar) v.a. aanvangsleeftijdGewenst uitkerings-niveauHiaatAantal ont-brekende jarenHiaat per ont-brekend jaar
3525,62%25,00%–0,62%0n.v.t.
3624,24%25,00%0,76%10,76%
3722,91%25,00%2,09%21,05%
3821,61%25,00%3,39%31,13%
3920,35%25,00%4,65%41,16%
      
4019,12%25,00%5,88%51,18%
4117,93%25,00%7,07%61,18%
4216,78%25,00%8,22%71,17%
4315,66%25,00%9,34%81,17%
4414,57%25,00%10,43%91,16%
      
4513,51%25,00%11,49%101,15%
4612,48%25,00%12,52%111,14%
4711,49%25,00%13,51%121,13%
4810,52%25,00%14,48%131,11%
499,58%25,00%15,42%141,10%
      
508,66%25,00%16,34%151,09%
517,77%25,00%17,23%161,08%
526,92%25,00%18,08%171,06%
536,10%25,00%18,90%181,05%
545,31%25,00%19,69%191,04%
      
554,55%25,00%20,45%201,02%
563,82%25,00%21,18%211,01%
573,12%25,00%21,88%220,99%
582,45%25,00%22,55%230,98%
591,80%25,00%23,20%240,97%
      
601,18%25,00%23,82%250,95%

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.

's-Gravenhage, 6 augustus 1998

C. J. Meerhof.

AANHANGSEL

OVEREENKOMST INZAKE VASTSTELLING VAN HET 10-DIENSTENJARENCRITERIUM

De ondergetekenden,

  • a. de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Baksteenindustrie;

  • b. de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Betonwarenindustrie;

  • c. de Stichting Vrijwillig Vervroegde Uittreding voor de Kalkzandsteenindustrie; hierna te noemen: partijen,

Overwegende

dat een werknemer op kosten van één van de partijen vervroegd kan uittreden indien hij voldoet aan het in het reglement van de desbetreffende partij aangegeven 10-dienstjarencriterium,

dat wijziging van dienstbetrekking of wijziging van de aard der werkzaamheden tot gevolg kan hebben dat de werknemer niet langer voldoet aan dit criterium, derhalve niet vervroegd kan uittreden en in zijn arbeidsmobiliteit wordt beperkt,

dat partijen de intentie hebben dergelijke gevolgen, ontstaan door verandering van werkzaamheden of werkkring binnen de bedrijfstakken waaraan partijen gebonden zijn zoveel mogelijk weg te nemen,

dat de bij de partijen betrokken werknemers- en werkgeversorganisaties met de in de vorige overweging genoemde intentie hebben ingestemd,

komen het volgende overeen:

Artikel 1

De begripsomschrijvingen als vermeld in de collectieve arbeidsovereenkomsten inzake vrijwillig vervroegde uittreding voor de baksteenindustrie, – voor de betonwarenindustrie – en voor de kalkzandsteenindustrie, zijn ook van toepassing op deze overeenkomst.

Artikel 2

Indien de werknemer die vervroegd wenst uit te treden niet aan het 10- dienstjarencriterium voldoet, maar aan dat criterium wel zou voldoen als de in aanmerking komende diensttijd doorgebracht in (één van) de andere bedrijfstakken wordt meegeteld, kan deze werknemer uittreden ij de vutstichting in wier werkingssfeer de werknemer onmiddellijk voorafgaand aan de gewenste uittredingsdatum werkzaam is.

Artikel 3

Indien de werknemer op grond van het in deze overeenkomst bepaalde vervroegd uittreedt, zijn op hem de statuten en/of reglementen van de vutstichting waarbij hij uittreedt van toepassing, onverminderd het bepaalde in het vorige artikel.

Artikel 4

Deze overeenkomst wordt voor onbepaalde tijd aangegaan.

Artikel 5

Ieder der partijen is bevoegd de overeenkomst op te zeggen tegen het einde van de looptijd van de van toepassing zijnde CAO inzake vervroegde uittreding als genoemd in artikel 1. De opzegging dient te geschieden per aangetekende brief aan elk der overige partijen. De overeenkomst blijft na het eindigen van de deelneming van een der partijen onverkort van kracht tussen de overige partijen.

Artikel 6

Beëindiging van de deelneming aan de overeenkomst is geen grond voor beëindiging van in het kader van deze overeenkomst ingegane uitkeringen.

Artikel 7

De overeenkomst treedt in werking met ingang van 1 januari 1985.


XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Zie bijlage III bij dit besluit.

XNoot
1

Zie bijlage III bij dit besluit.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

Naar boven