Timmerfabrieken in Nederland,

inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding 1998/2002

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DE TIMMERFABRIEKEN IN NEDERLAND INZAKE VRIJWILLIG VERVROEGDE UITTREDING

AI Nr. 9029

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van de Hout- en Bouwbond CNV mede namens de Bouw- en Houtbond FNV als partijen te anderer zijde en namens de Nederlandse Bond van Timmerfabrikanten als partij te ener zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Timmerfabrieken in Nederland inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bedenkingen zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 11 december 1996 (Stcrt 1996, nr. 244), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Timmerfabrieken in Nederland inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding, zulks met inachtneming van hetgeen onder V en VI is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 2002 de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Timmerfabrieken in Nederland inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding alsmede de daarbij behorende statuten en reglementen van de Stichting VUTIM, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV, V en VI is bepaald:

Artikel 1 Definities

  • 1. Onder deze collectieve arbeidsovereenkomst regelende de vrijwillig vervroegde uittreding in de timmerindustrie, hierna te noemen deze CAO, wordt verstaan de overeenkomst met de daarbij behorende bijlagen en reglementen.

  • 2. Onder „werkgever" wordt verstaan elke natuurlijke of rechtspersoon die, bij een bedrijfsuitvoering als bedoeld in artikel 2, in Nederland arbeid doet verrichten door één of meer werknemers.

  • 3. Onder „werknemer" wordt verstaan hij/zij die in Nederland werkzaam is ingevolge een arbeidsovereenkomst bij een onder lid 2 bedoelde werkgever een en ander met inbegrip van directieleden.

  • 4. Onder „CAO voor de Timmerfabrieken" wordt verstaan de desbetreffende CAO waarin onder meer de lonen en overige arbeidsvoorwaarden worden geregeld.

  • 5. Onder „Stichting" wordt verstaan de Stichting VUTIM waaraan partijen bij deze CAO de uitvoering van de regeling vrijwillig vervroegde uittreding timmerindustrie hebben opgedragen.

  • De Stichting is bevoegd (delen van) de uitvoering van haar taken onder haar verantwoordelijkheid te delegeren.

  • De uitvoering van de regeling geschiedt volgens de Statuten en Reglementen van de Stichting die aan deze overeenkomst zijn gehecht en geacht worden daarvan deel uit te maken.

  • 6. Onder „Uitkeringsreglement" wordt verstaan het betreffend reglement van de Stichting VUTIM.

  • 7. Onder „Financieringsreglement" wordt verstaan het betreffende reglement van de Stichting VUTIM.

  • 8. Onder voltijd-VUT wordt de VUT-regeling verstaan, waarbij de werknemer vervroegd voor de volledige arbeidsduur uit het arbeidsproces treedt.

  • 9. Onder deeltijd-VUT of partieel uittreden wordt de VUT-regeling verstaan, waarbij de werknemer voor één, twee of drie dagen in de week vervroegd uit het arbeidsproces treedt en waarbij de werknemer voor de overige dagen van de werkweek normaal arbeid verricht.

Artikel 2 Werkingssfeer

  • 1. De bepalingen van de CAO voor de Timmerfabrieken inzake vrijwillig vervroegde uittreding zijn van toepassing op ondernemingen en afdelingen van ondernemingen waarin uitsluitend of in hoofdzaak – gemeten naar de loonsom – het bedrijf wordt uitgeoefend van het met gemechaniseerde produktiemiddelen vervaardigen van timmerwerk van hout of kunststof.

  • Onder timmerwerk worden onder meer begrepen:

    • kozijnen;

    • ramen;

    • deuren;

    • trappen;

    • gevelvullende elementen;

    • interieurbouw;

    • en andere houtconstructies zoals haspels en betonmallen;

    • decoratieve produkten van hout voor de particuliere tuin.

  • Onder vervaardigen van timmerwerk wordt mede begrepen het op de bouwplaats stellen en afwerken van in eigen fabriek gereed gemaakte produkten.

  • 2. Onder timmerwerk worden ook begrepen de produkten in het kader van de lijmen/of houtbouw, zoals:

    • gelijmde dragende houtconstructies;

    • kapelementen;

    • uit elementen opgebouwde demontabele keten, hallen, scholen, zomerhuisjes en dergelijke;

    • alsmede onderdelen van bouwsystemen zoals bijvoorbeeld scheidingswanden.

  • Onder houtbouw wordt tevens verstaan het vervaardigen en toeleveren van alle „verplaatsbare houten verblijfsruimten" als verzamelnaam van twee soorten produkten nl.:

    • de ruimten die in een onderneming geheel gebruiksklaar gemaakt worden en waarvoor op de plaats van bestemming geen of zo goed als geen verdere bewerking meer nodig is.

    • de systeembouw: dat is het procédé en alle variaties daarop waarbij voor zover uitsluitend of in hoofdzaak – gemeten naar de loonsom – bouwelementen van hout en kunststof in de fabriek worden gemaakt maar op de plaats van bestemming worden gemonteerd.

  • Onder houtbouw wordt eveneens begrepen wagenbouw voor zover de wagens naar bestemming niet mobiel zijn en de vervoersfunctie ondergeschikt is, zoals:

    • houten stacaravans;

    • keet-, schaft- en woonwagens en

    • casco-opbouw.

  • Onder casco-opbouw wordt verstaan: de houten opbouw van casco's van beton en/of staal met als eindprodukt het woonschip.

  • Onder houtbouw wordt mede begrepen het op de bouwplaats stellen en afwerken van in eigen fabriek gereed gemaakte produkten.

  • 3. Deze CAO is tevens van toepassing op ondernemingen, waarin de vervaardiging van timmerwerk naar de loonsom gemeten de belangrijkste activiteit is maar waarin tevens de activiteiten gericht zijn op verhuur en lease.

  • 4. Deze CAO is eveneens van toepassing op de ondernemingen, die uitsluitend of in hoofdzaak loon-, zaag- en/of schaafwerk verrichten, direct ten behoeve van de vervaardiging van timmerwerk.

  • 5.

    • a. Ondernemingen of delen van ondernemingen, waarvoor de CAO voor de Groothandel in Hout c.q. de algemeen verbindend verklaring van deze CAO van toepassing is, vallen niet onder deze collectieve arbeidsovereenkomst.

    • b. Voor zover de werkzaamheden resulteren in het optrekken van een traditioneel bouwwerk, is deze collectieve arbeidsovereenkomst niet van toepassing.

    • c. Deze CAO is eveneens niet van toepassing indien een timmerfabriek onderdeel is van een onderneming, waarvoor de landelijke CAO voor het Bouwbedrijf – of een in haar plaats getreden regeling – geldt en de produkten van bedoelde timmerfabriek in hoofdzaak worden gebruikt in het kader van de bouwwerkzaamheden van die ondernemingen.

Artikel 3 Aanspraken op de uitkering

  • 1. Werknemers wordt de gelegenheid geboden om ingaande de eerste dag van enige maand na het bereiken van de 59-jarige leeftijd gebruik te maken van de voltijd-VUT regeling; zulks met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn en voorts overeenkomstig de voorwaarden die partijen bij de CAO dienaangaande zijn overeengekomen welke zijn vastgelegd in het Uitkeringsreglement van de Stichting.

  • 2. Naast het gestelde in lid 1 van dit artikel worden werknemers in de gelegenheid gesteld om ingaande de eerste dag van enige maand na het bereiken van de 59-jarige leeftijd partieel uit te treden; zulks met inachtneming van de wettelijke opzegtermijn en voorts overeenkomstig de voorwaarden die partijen bij de CAO dienaangaande zijn overeengekomen welke zijn vastgelegd in het Uitkeringsreglement van de Stichting.

Artikel 4 Financiering en Premieheffing

  • 1. De werkgever is een bijdrage verschuldigd voor de financiering van de uitvoering van de in artikel 3 genoemde uitkeringen zulks met inachtneming van het bepaalde in artikel 6. Deze bijdrage is verschuldigd aan de Stichting, die de inning van de gelden heeft opgedragen aan PVF Nederland respectievelijk het Sociaal Fonds Bouwnijverheid.

  • 2. De werkgever is, ongeacht bij welke bedrijfsvereniging hij is aangesloten, verplicht de loongegevens te verstrekken die PVF-Nederland respectievelijk het SFB noodzakelijk acht voor de inning van de VUT-bijdrage.

  • 3. De bijdrage wordt conform het Financieringsreglement vastgesteld in de vorm van een percentage van het door de werkgever aan zijn onder deze CAO vallende werknemers met inbegrip van de directie uitbetaalde loon. Als loon wordt ten dezen aangemerkt het premieplichtig loon voor de Sociale Verzekeringen (SV-loon) evenwel niet hoger dan het voor de heffing van de premie WW en WAO geldende maximum loonbedrag per dag.

  • 4.

    • a. Onverminderd de verplichtingen voortvloeiend uit nadere vaststellingen conform het Financieringsreglement is de bijdrage vanaf 1 januari 1998 vastgesteld op 6%. Per 1 oktober 1998 zal de premie 7% bedragen.

  • 5. De werkgever is gerechtigd om als bijdrage van de werknemer in de kosten van de regeling tot op het brutoloon van de werknemer vóór aftrek van alle heffingen 2,25% in mindering te brengen, èèn en ander tot het maximum premieplichtig loon voor de Sociale Verzekeringen (SV-loon).

Artikel 5 Premie-invordering

De bepalingen van de Statuten en Reglementen van de Stichting VUTIM binden de werkgever alsof zij in deze CAO waren opgenomen. Waar in dit artikel wordt gesproken over verplichtingen van werkgevers jegens de Stichting wordt daarmee aan de Stichting of de door haar conform artikel 6 van de Statuten aan te wijzen stichting of vereniging een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgever toegekend.

Artikel 6 Rechten uitgetredenen1

BIJLAGE I STATUTEN

Naam, zetel en duur

  • 1.1. De stichting draagt de naam: STICHTING VUTIM.

  • 1.2. De stichting heeft haar zetel te Bussum; haar adres is Nieuwe 's-Gravelandseweg 16, Postbus 24, 1400 AA in Bussum.

  • 1.3. De stichting is opgericht voor onbepaalde tijd.

Begrippen

  • 2. In deze statuten wordt verstaan onder

  • CAO:

  • de Collectieve Arbeidsovereenkomsten voor de Timmerfabrieken in Nederland;

  • timmerindustrie:

  • de ondernemingen en afdelingen van ondernemingen omschreven in artikel 2 van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Timmerfabrieken;

  • werkgeversorganisaties:

  • de Nederlandse Bond van Timmerfabrikanten, gevestigd te Bussum, werkgeverspartij bij de CAO; en eventueel andere door het bestuur van de stichting toegelaten werkgeversorganisaties;

  • werknemersorganisaties:

  • Nederlandse Bond voor de Bouw- en Houtnijverheid, gevestigd te Woerden en de Nederlandse Christelijke Bond van Hout- en Bouwarbeiders, gevestigd te Odijk, werknemerspartijen bij de CAO; en eventueel andere door het bestuur van de stichting toegelaten werknemersorganisaties.

Doel

  • 3. De stichting heeft ten doel om, op de voet van en onder de voorwaarden als in de betreffende reglementen nader is bepaald, uitkering te verstrekken (ter vervanging van arbeidsinkomsten) aan degenen die, indien zij daarvoor conform de reglementen in aanmerking komen, vrijwillig hun dienstverband in de timmerindustrie en in aan deze bedrijfstak gelieerde ondernemingen of instellingen, die voor het bestuur van de stichting zijn toegelaten, beëindigen.

Vrijwillige toetreding

  • 3.2. Het bestuur van de stichting is bevoegd om met aan de bedrijfstak gelieerde ondernemingen overeenkomsten tot vrijwillige toetreding te sluiten.

Middelen

  • 4. De stichting stelt zich mede ten doel het innen en beheren van gelden ter financiering van vorengenoemde doeleinden.

Bestuur

  • 5.1. Het bestuur van de stichting bestaat uit tenminste zes leden, te weten tenminste drie werkgeversleden en tenminste drie werknemersleden.

  • 5.2. De werkgeversleden worden benoemd door de werkgeversorganisaties; de werknemersleden worden benoemd door de werknemersorganisaties.

  • 5.3. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en vervolgens een sekretaris.

  • 5.4. Indien de voorzitter een werkgeverslid is dan wordt de sekretaris gekozen uit de werknemersleden; is de voorzitter een werknemerslid dan wordt de sekretaris gekozen uit de werkgeversleden.

  • 5.5. De bestuursleden worden benoemd voor een periode van drie jaar. Het bestuur stelt een rooster van aftreden op.

  • 5.6. Aftredende bestuursleden komen voor herbenoeming in aanmerking. Voor benoeming of herbenoeming komen niet in aanmerking, zij die de leeftijd van vijfenzestig jaar zijn gepasseerd.

  • 5.7. In tussentijdse vacatures wordt zo spoedig mogelijk voorzien.

  • 5.8. De organisatie die een bestuurslid benoemt, kan te allen tijde die benoeming intrekken en in plaats daarvan een ander tot bestuurslid benoemen.

  • 5.9. Indien door de Minister van Sociale Zaken de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg met het bestuur en de Minister een waarnemer toegelaten. Waarnemers zijn gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangen alle voor bestuursleden bestemde stukken.

Bestuursvergaderingen

  • 6.1. De agenda voor de vergaderingen van het bestuur wordt met eventuele bijlagen door de in artikel 10 bedoelde ambtelijk sekretaris casu quo direkteur tenminste vier dagen voor de vergadering aan de leden toegezonden. Stukken en voorstellen die zijn ingekomen nadat de agenda is verzonden, kunnen alleen in behandeling worden genomen, indien hiertoe met volstrekte meerderheid van stemmen besloten wordt.

  • 6.2. Bij uitzondering kunnen, in spoedeisende gevallen ofwel in gevallen, waarin geen twijfel mogelijk is, door de voorzitter en de sekretaris voorlopige beslissingen en maatregelen worden genomen, die in de eerstvolgende vergadering van het bestuur ter bekrachtiging worden voorgedragen.

  • 6.3. In een vergadering van het bestuur mogen geen besluiten worden genomen, als niet tenminste de helft van het aantal werkgeversleden en ook de helft van het aantal werknemersleden aanwezig zijn.

  • 6.4. Indien in een vergadering van het bestuur meer werkgeversleden aanwezig zijn dan werknemersleden – of omgekeerd –, dan brengen de leden van de groep met de meeste aanwezigen samen evenveel stemmen uit als de andere groep leden.

  • 6.5. Over zaken wordt bij voorkeur mondeling en over personen schriftelijk gestemd.

  • 6.6. Alle besluiten worden, behoudens in de gevallen bedoeld in de artikelen 15 en 16 van deze statuten, genomen met volstrekte meerderheid van stemmen.

  • 6.7. Indien de stemmen staken wordt de beslissing tot de volgende vergadering uitgesteld. Indien op die vergadering opnieuw de stemmen staken, wordt het voorstel geacht te zijn afgewezen zo het een stemming over zaken betreft en zal, indien het een stemming over personen betreft, het lot beslissen.

Bestuursbevoegdheden en vertegenwoordiging

  • 7.1. Het bestuur is belast met het besturen van de zaken van de stichting, het beheer van haar vermogen, alsmede het innen van de gelden en het doen van uitkeringen. Het bestuur is bevoegd, met inachtneming van het in deze statuten bepaalde, tot alle rechtshandelingen met name ook tot het sluiten van die overeenkomsten, waarvoor het regelend recht een beperking kent.

  • 7.2. Het bestuur beslist in alle zaken waarin de beslissing niet is opgedragen of gedelegeerd aan andere organen van de stichting.

  • 7.3. De stichting wordt in en buiten rechten vertegenwoordigd door de voorzitter en de sekretaris gezamenlijk.

Reglementen

  • 8.1. Het bestuur kan voor de uitvoering van zijn taak één of meer uitvoeringsreglementen en een huishoudelijk reglement vaststellen.

  • 8.2. Een besluit tot vaststelling van een uitvoeringsreglement wordt niet genomen dan nadat drie weken zijn verstreken sinds de dag waarop het in lid 1. bedoelde voorstel door het bestuur is toegezonden aan de werkgevers- en de werknemersorganisaties.

  • 8.3. In geval van wijziging van een reglement zijn de voorgaande leden van dit artikel van overeenkomstige toepassing.

  • 8.4. De in lid 1. bedoelde reglementen mogen geen bepalingen bevatten welke in strijd zijn met deze statuten.

  • 8.5. De methode van de berekening van de bijdragen, genoemd in artikel 11 lid 1 sub a, alsmede de wijze van incassering daarvan, worden bij uitvoeringsreglement vastgesteld.

  • 8.6. De hoogte van de in het vorige lid bedoelde bijdragen wordt door het bestuur van de VUTIM jaarlijks vastgesteld.

  • 8.7. Tot gerechtelijke invordering der bijdragen wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het bestuur.

Delegatie

  • 9.1. Het bestuur kan de uitvoering van de werkzaamheden verbonden aan de inning van de geldmiddelen van de stichting en het doen van uitkeringen, zomede andere door het bestuur te bepalen taken, opdragen aan de Stichting Fondsen administratie Timmerindustrie STIFA, casu quo aan een andere stichting of vereniging met een paritair, dat wil zeggen uit werkgevers- en werknemersleden bestaand bestuur.

  • 9.2. Het administratief en geldelijk beheer wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur uitgevoerd.

Direktie en sekretariaat

  • 10.1. Het bestuur laat zich bij de vervulling van zijn taak terzijde staan door een ambtelijk sekretaris casu quo door een direkteur.

Geldmiddelen

  • 11.1. De geldmiddelen van de stichting bestaan uit:

      • a. bijdragen van werkgevers, welke zijn vastgesteld bij of krachtens een (algemeen verbindend verklaarde) bepaling van de CAO of, bij gebreke daarvan, bij een door het bestuur van de stichting vastgesteld reglement.

      • b. hetgeen door schenking wordt verkregen.

      • c. de inkomsten uit het vermogen van de stichting.

      • d. andere inkomsten en toevallige baten.

  • 11.2. Voor zover gelden van de stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd bij algemene handelsbanken, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 11.3. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen, en de wijze van verrekening vaststellen.

Besteding van de geldmiddelen

  • 12.1. De geldmiddelen als bedoeld in artikel 11 worden aangewend:

      • a. tot het doen van uitkeringen als bedoeld in artikel 3.

      • b. tot het betalen aan daartoe bevoegde (uitvoerings)organen van pensioenpremie, alsmede van premies in het kader van de Sociale Verzekeringswetgeving en/of de Ziekenfondswet, alles voor zover deze premies niet ten laste komen van de uitkeringsgerechtigde.

      • c. tot het inhouden van, ten laste van de uitkeringsgerechtigde komende, premies als bedoeld onder b, alsmede van verschuldigde loonbelasting en van andere afdrachten, bij de wet verplicht gesteld, ter zake van of verband houdende met de in artikel 3, bedoelde uitkeringen.

      • d. tot betaling van casu quo reservering voor kosten verband houdende met de uitvoering van de werkzaamheden van de stichting.

Begroting

  • 13.1. Uiterlijk in de maand december worden de begrotingen van inkomsten en van uitgaven voor het eerstvolgende boekjaar vastgesteld.

  • 13.2. De begroting van inkomsten vermeldt in elk geval de geraamde opbrengst, bedoeld in artikel 11 sub a.

  • 13.3. De begroting van uitgaven vermeldt in elk geval ramingen ter zake van:

      • a. de kosten van de stichting.

      • b. de kosten van de inning van de bijdragen, bedoeld in artikel 11 sub a., alsmede de kosten van het doen van uitkeringen, als bedoeld in artikel 3, indien de inning van deze bijdragen en/of het doen van uitkeringen aan derden is opgedragen.

      • c. het bedrag bestemd voor financiering van het doen van uitkeringen als bedoeld in artikel 3.

Jaarverslag, rekening en verantwoording

  • 14.1. Het boekjaar van de stichting is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 14.2. Het bestuur van de stichting stelt jaarlijks, binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, een verslag op, dat een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de stichting aan het einde van het boekjaar en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar; in dit verslag wordt door het bestuur rekenschap van het gevoerde beleid afgelegd.

  • 14.3. Het in het eerste lid bedoelde verslag moet zijn gekontroleerd door een externe register-accountant.

  • 14.4. Het verslag wordt ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd;

      • a. ten kantore van de administrateur.

      • b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 14.5. Het verslag wordt toegezonden aan de werkgevers- en de werknemersorganisaties en op aanvraag aan de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers.

  • 14.6. De jaarstukken, bedoeld in lid 2 van dit artikel worden door het bestuur niet goedgekeurd en vastgesteld dan nadat één maand is verstreken sinds het bestuur de bedoelde stukken heeft toegezonden aan de werkgevers- en werknemersorganisaties.

Statutenwijziging

  • 15.1. Het bestuur is bevoegd tot wijziging van de statuten. Artikel 8 lid 2 is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de aldaar genoemde termijn van drie weken gelezen dient te worden: twee maanden.

  • 15.2. Tot wijziging van de statuten kan door het bestuur worden besloten in een speciaal daartoe uitgeschreven vergadering.

  • 15.3. Een besluit tot wijziging van de statuten kan slechts genomen worden, wanneer tenminste twee/derde gedeelte van het aantal werkgeversbestuursleden, en tenminste twee/derde gedeelte van het aantal werknemersbestuursleden zich voor die statutenwijziging verklaren.

  • 15.4. De wijziging van de statuten moet bij notariële akte tot stand komen.

  • 15.5. De reglementen, alsmede de in deze statuten en in de reglementen aangebrachte wijzigingen, treden niet in werking alvorens een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, door het bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter Griffie van het Kantongerecht binnen welks ressort de stichting is gevestigd.

Ontbinding en liquidatie

  • 16.1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden. Het bepaalde in artikel 15 lid 1 t/m 3 is van overeenkomstige toepassing.

  • 16.2. De stichting wordt bovendien ontbonden indien het doel van de stichting is bereikt of niet meer bereikt kan worden. Voorts door haar insolventie nadat zij in staat van faillissement is verklaard of door opheffing van het faillissement wegens de toestand van de boedel, zomede door rechterlijke uitspraak in de bij de wet genoemde gevallen.

  • 16.3. De vereffening geschiedt door het bestuur.

  • 16.4. De stichting blijft na haar ontbinding voortbestaan indien en voor zover dit voor de vereffening van haar zaken nodig is.

  • 16.5. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten zoveel mogelijk van kracht.

  • 16.6. Het bestuur bepaalt welke bestemming, liggende in de algemene belangen binnen de timmerindustrie, na betaling van alle schulden, aan de overgebleven bezittingen van de stichting zal worden gegeven; die bestemming zal de doelstellingen van de stichting zoveel mogelijk moeten benaderen.

BIJLAGE II FINANCIERINGSREGLEMENT

als bedoeld in artikel 4 van de CAO voor de Timmerfabrieken inzake vrijwillig vervroegde uittreding.

Artikel 1 Definities

In dit reglement wordt verstaan onder:

de CAO:

de collectieve arbeidsovereenkomst voor de timmerfabrieken regelende de vrijwillig vervroegde uittreding

werkgever:

de werkgever als bedoeld in artikel 1 lid 2 van de CAO

werknemer:

elke werknemer, man of vrouw, als bedoeld in artikel 1 lid 3 van de CAO.

Artikel 2 Premie

  • 1. De werkgever is ingevolge het bepaalde in artikel 4 van de CAO aan de Stichting een bijdrage verschuldigd als bedoeld in artikel 8 en 12 van de statuten.

  • 2.

    • a. De hoogte van in lid 1 bedoelde bijdrage wordt nader door het bestuur van de VUTIM vastgesteld.

    • De bijdrage wordt berekend over het aan de werknemers uit te betalen premieplichtig loon voor de sociale verzekeringen (SV-loon) evenwel niet hoger dan het voor de heffing van de premie WW en WAO geldende maximum loonbedrag per dag.

    • b. Het bestuur kan een extra bijdrage vaststellen voor bedrijven die minder dan 5 jaren uit hoofde van hun bedrijfsuitoefening onder de werkingssfeer van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Timmerfabrieken inzake Vrijwillig Vervroegde Uittreding vallen. Zo'n extra bijdrage is gebaseerd op het financieel technische nadeel van de VUT-Stichting indien de vervroegde uittreding van werknemers van het betrokken bedrijf voor het VUT-fonds meer lasten met zich meebrengt dan aan reguliere premie-inkomsten ontvangen wordt.

  • 3. De werkgever is gerechtigd om als bijdrage van de werknemer in de kosten van de regeling op het bruto-loon van de werknemer vóór aftrek van alle heffingen het percentage als bedoeld in artikel 4, lid 5 van de CAO in te houden.

Artikel 3 Premie-Inning

De in artikel 2 bedoelde bijdrage zal door middel van voorschotnota met jaarafrekening worden geïnd via het VIP-systeem door SFB-diensten te Amsterdam.

Artikel 4

Het bestuur draagt de administratie en de Inning Premies van de in dit reglement bedoelde bijdrage op aan het in artikel 3 genoemde PVF/SFB.

Waar in dit reglement c.q. in de statuten van de VUTIM wordt gesproken over verplichtingen van de werkgevers jegens de Stichting VUTIM, wordt daarmee aan genoemde instelling, c.q. het in artikel 3 genoemde PVF/SFB of andere daarvoor door het bestuur aan te wijzen instelling, een zelfstandig recht op invordering jegens de werkgever toegekend.

De werkgever is verplicht alle gegevens en inlichtingen te verschaffen, alsmede iedere medewerking te verlenen, die noodzakelijk geacht wordt door personen of instellingen die, door of namens de VUTIM, zijn belast met de Inning Premies van de bijdragen en de controle op de naleving van het gestelde in de statuten en dit reglement.

Artikel 5

Dit reglement kan worden aangehaald als „Financieringsreglement VUTIM". Het reglement is per 1 juli 1979 in werking getreden waarbij reglementswijzigingen sedert dien in acht genomen dienen te worden.

BIJLAGE III UITKERINGSREGLEMENT

als bedoeld in artikel 3 van de CAO voor de Timmerfabrieken inzake vrijwillig vervroegde uittreding.

Artikel 1 Definities

Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:

  • a. belanghebbende: de belanghebbende als bedoeld in artikel 2;

  • b. uitkeringsbasis: de in artikel 4 bedoelde basis voor de berekening van de uitkering;

  • c. stichting: Stichting VUTIM;

  • d. periode: maandelijkse perioden van kalendermaanden;

  • e. uitvoeringsorgaan: orgaan belast met de premie-Inning Premies ten behoeve van de Stichting.

Artikel 2 Belanghebbende

Belanghebbend in de zin van deze regeling is de werknemer waarop de CAO voor de Timmerfabrieken van toepassing is, zulks met inbegrip van het personeel genoemd in bijlage D van deze CAO1 alsmede de directieleden en:

  • 1. die ten tijde van de aanvraag in dienst is van een werkgever, die blijkens de gegevens van het betreffende uitvoeringsorgaan verplicht is bij te dragen in de heffingen ingevolge deze CAO;

  • en

  • 2. die in de 5 jaar voorafgaand aan de datum waarop hij vervroegd wenst uit te treden, zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid of maximaal 12 maanden werkloosheid, in de timmerindustrie werkzaam is geweest,

    • dan wel de werknemer die in de periode voorafgaand aan de datum waarop hij vervroegd wenst uit te treden gedurende een periode van minimaal 10 jaar zonder onderbreking, anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid als werknemer in de zin van het CAO-Bouwbedrijf werkzaam is geweest, met dien verstande dat de werknemer in ieder geval gedurende de laatste 2 jaar direct voorafgaande aan de uittredingsdatum zonder onderbreking anders dan door arbeidsongeschiktheid en werkloosheid werkzaam dient te zijn geweest als werknemer in de zin van de CAO voor de Timmerfabrieken. Deze bepaling blijft van kracht zolang de uittredingsleeftijd als genoemd in lid 3 van dit artikel niet meer dan 2 jaar lager is dan de vergelijkbare uittredingsleeftijd in de CAO voor het Bouwbedrijf.

    • dan wel de werknemer die in de periode voorafgaand aan de datum waarop hij vervroegd wenst uit te treden gedurende een periode van minimaal 5 jaar zonder onderbreking, anders dan door arbeidsongeschiktheid of werkloosheid als werknemer in de zin van de CAO voor de Meubelindustrie en Meubileringsbedrijven of de CAO voor de Houthandel werkzaam is geweest;

    • dan wel de werknemer in de timmerindustrie wiens bedrijf minder dan 5 jaar voor de uittredingsdatum verplicht onder deze VUT-CAO is gaan vallen.

  • en

  • 3. die op de dag dat hij vervroegd wenst uit te treden de leeftijd van 60 jaar heeft bereikt en niet ouder is dan 64½ jaar, dan wel de leeftijd van 59 jaar heeft bereikt, en voorafgaande aan de uittredingsdatum minimaal 40 jaar werknemer is geweest waarvan 25 jaar in de bedrijfstak timmerindustrie;

  • en

  • 4. wiens dienstbetrekking met ingang van de datum waarop hij wenst uit te treden, of, indien en voor zover dat ingevolge de in acht te nemen opzegtermijn noodzakelijk is, met ingang van een latere datum is beëindigd.

  • In afwijking van de krachtens de CAO of individuele arbeidsovereenkomst van toepassing zijnde opzegtermijn, kan de werkgever ten aanzien van het personeel genoemd in bijlage D van de CAO voor de Timmerfabrieken in het kader van deze regeling een opzegtermijn van maximaal 6 maanden bedingen.

  • 5. Belanghebbenden kunnen ook besluiten om met in achtneming van het in artikel 13 bepaalde in deeltijd uit te treden.

  • 6. Indien een werknemer in verband met de geboorte en aansluitend daarop de verzorging van een kind het dienstverband voor korte tijd heeft onderbroken kan het bestuur ten gunste van die werknemer afwijken van de 40- en 25-jaars termijnen uit lid 3.

Artikel 3 Uitkeringsbasis

  • 1. De uitkering bedoeld in artikel 4 wordt berekend op basis van het brutoloon, dat belanghebbende in de 13 weken voorafgaand aan de datum van de aanvraag gemiddeld per dag verdiende, nadat dit loon:

    • a. voor zover nodig is aangepast aan de tot de datum van uittreden opgetreden wijzigingen in de CAO voor de Timmerfabrieken ex. artikel 23;

    • b. voor zover nodig is verminderd met dat gedeelte van het loon waarop belanghebbende geen vaste aanspraak kan doen gelden zoals overwerkbeloning, vergoeding van reisuren en gratificaties e.d.;

    • c. voor zover nodig is verminderd met de in de laatste 5 jaar genoten loonsverhogingen anders dan in de CAO voor de Timmerfabrieken overeengekomen.

  • 2. De op grond van lid 1 en 2 vast te stellen uitkeringsbasis bedraagt het premieplichtig loon voor de Sociale Verzekeringen (SV-loon) evenwel niet hoger dan het voor de heffing van de premie WW en WAO geldende maximum loonbedrag per dag.

Artikel 4 Hoogte van de uitkering

  • 1. Aan de belanghebbende wordt op verzoek een uitkering toegekend met ingang van de in artikel 2, onder 4 bedoelde datum.

  • 2.

    • a. De uitkering van de belanghebbende die op basis van de regeling tot vervroegd uittreden recht verkrijgt op een VUT-uitkering, bedraagt een percentage van de bruto-uitkeringsbasis, zoals opgenomen in artikel 3, lid 1 van dit reglement en dat afhankelijk is van de leeftijd waarop van de regeling tot vervroegd uittreden gebruik wordt gemaakt.

    • Deze uitkeringspercentages van de bruto-uitkeringsbasis luiden:

    • Bij 59-jarige uittredingsleeftijd: 70 %

    • Bij 60-jarige uittredingsleeftijd: 75 %

    • Bij 61-jarige uittredingsleeftijd: 75 %

    • Bij 62-jarige uittredingsleeftijd: 80 %

    • Bij 63-jarige uittredingsleeftijd: 80 %

    • Bij 64-jarige uittredingsleeftijd: 80 %

  • In de uitkomst van deze percentages over de uitkeringsbasis is een vakantietoeslag begrepen en derhalve wordt de uitkering in twaalf gelijke maandtermijnen uitbetaald.

    • b. De uitkering van de belanghebbende die op basis van artikel 13 vanaf 1 januari 1997 recht verkrijgt om in deeltijd uit te treden, bedraagt een percentage van de bruto-uitkeringsbasis, zoals opgenomen in artikel 3, lid 1 van dit reglement en dat afhankelijk is van de leeftijd waarop van de regeling tot vervroegd uittreden in deeltijd gebruik wordt gemaakt.

    • Deze uitkeringspercentages van de bruto-uitkeringsbasis luiden:

    • indien belanghebbende 59 jaar is en voor het moment van uittreden arbeid verricht in een werkweek

van:5 dgn4 dgn
bij 1 uitkeringsdag:63 %69 %
bij 2 uitkeringsdagen:65 %71 %
bij 3 resp. 4 uitkeringsdagen:67 %75 %
bij 5 uitkeringsdagen:80 %
    • indien belanghebbende 60 of 61 jaar is en voor het moment van uittreden arbeid verricht in een werkweek van:

 5 dgn4 dgn
bij 1 uitkeringsdag:66 %69 %
bij 2 uitkeringsdagen:68 %72 %
bij 3 resp. 4 uitkeringsdagen:69 %80 %
bij 5 uitkeringsdagen:80 %
    • indien belanghebbende 62 jaar of ouder is en voor het moment van uittreden arbeid verricht in een werkweek van:

 5 dgn4 dgn
bij 1 uitkeringsdag:68 %69 %
bij 2 uitkeringsdagen:69 %73 %
bij 3 resp. 4 uitkeringsdagen:70 %80 %
bij 5 uitkeringsdagen:80 %
  • In de uitkomst van deze percentages over de uitkeringsbasis is een vakantietoeslag begrepen en derhalve wordt de uitkering in twaalf gelijke maandtermijnen uitbetaald.

  • 4. Zodra de werknemer de 60 jarige leeftijd heeft bereikt zal de netto-VUT-uitkering niet minder bedragen dan het netto-wettelijk-minimum loon inclusief vakantietoeslag

  • 5. Indien belanghebbende voor de dag van uittreding verplicht verzekerd was ingevolge de Ziekenfondswet blijft hij dit gedurende de looptijd van de regeling.

  • 6.

    • a. Ten behoeve van de belanghebbende die gedurende de periode waarvoor hij uitkering ontvangt deelnemer blijft in de bedoelde pensioenregeling die vóór die periode uit hoofde van zijn dienstbetrekking op hem van toepassing was, wordt de pensioenpremie aan het Bedrijfspensioenfonds voor de Bouwnijverheid betaald.

    • b. Ten behoeve van de belanghebbende die gedurende de periode waarvoor hij een uitkering ontvangt deelnemer blijft aan een rechtspersoonlijkheid bezittend ondernemingspensioenfonds of verzekerd is bij een levensverzekeringsmaatschappij, in het bezit van de verklaring ingevolge artikel 18 der Wet op het Levensverzekeringsbedrijf (Staatsblad 1922, na 716) of een schadeverzekeringsmaatschappij, welke blijkens een beslissing van de Verzekeringskamer, als in artikel 5, tweede lid van de Wet op het Schadeverzekeringsbedrijf aan de bij en krachtens die wet gestelde eisen voldoet, wordt de pensioenpremie aan de betreffende pensioenverzekeraar betaald, tot een maximum van het bedrag dat verschuldigd zou zijn bij deelname aan de Loonafhankelijke Pensioenregeling.

  • 7.

    • a. De uitkeringen worden na vaststelling telkens met ingang van 1 januari respectievelijk 1 juli verhoogd met de procentuele stijging van de (afgeleide) consumenten prijsindex van werknemersgezinnen met een laag inkomen van oktober ten opzichte van dat van april respectievelijk april ten opzichte van oktober, voor zover deze verhogingen worden opgenomen in de lonen conform artikel 22 van de CAO voor de Timmerfabrieken.

    • b. Op de verhoging van de uitkering zoals berekend in het vorige lid worden de verhogingen van het werknemersdeel in de VUT-premie in mindering gebracht, zodat de lonen van belanghebbenden netto niet sneller stijgen dan die van werkenden.

Artikel 5 Vermindering en inhoudingen

  • 1. Onverminderd het in artikel 9 lid 2, onder a, bepaalde worden op de uitkering in mindering gebracht de inkomsten uit arbeid, die de belanghebbende met ingang van of na de in artikel 2 onder 5 bedoelde datum ter hand heeft genomen, met dien verstande dat:

    • a. indien het betreft arbeid in de timmerindustrie, deze inkomsten volledig in mindering worden gebracht;

    • b. indien het betreft andere arbeid, dan bedoeld onder a, deze inkomsten in mindering worden gebracht voor zover zij meer bedragen dan het verschil tussen de door belanghebbende ontvangen uitkering en de uitkeringsbasis.

  • 2. Aan de uitkering wordt toegevoegd de overhevelingstoeslag en ingehouden wordt hetgeen de belanghebbende verschuldigd is aan:

    • a. premie ingevolge de Ziekenfondswet;

    • b. loonheffing.

Artikel 6 Uitbetaling

De uitkering wordt per periode door de Stichting aan belanghebbende voor het einde van de week van die periode uitbetaald, zo nodig onder verrekening van de vermindering als bedoeld in artikel 5 lid 1 over de voorafgaande periode. Uitbetaling geschiedt uitsluitend op een bank- of girorekening van belanghebbende.

Artikel 7 Aanvraag

  • 1. De belanghebbende, die voor uitkering in aanmerking wenst te komen, dient minimaal 10 weken en maximaal 6 maanden voorafgaand aan de datum waarop de dienstbetrekking wordt beëindigd, een daartoe strekkend verzoek in. Het verzoek wordt gericht en verzonden aan de Stichting.

  • 2. Het verzoek wordt ingediend met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.

  • 3. Onvolledig ingevulde formulieren worden eerst in behandeling genomen nadat de ontbrekende gegevens zijn verstrekt.

  • 4. Verzoeken, gedaan in een periode van 6 maanden voorafgaand aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd, worden niet in behandeling genomen.

Artikel 8 Begin van de uitkering

  • 1. Het recht op uitkering kan slechts ingaan op de eerste dag van een periode na of samenvallend met de eerste dag van de beëindiging van de dienstbetrekking.

  • 2. De in lid 1 bedoelde dag dient samen te vallen met de dag van de maand.

Artikel 9 Einde van de uitkering

  • 1. Het recht op uitkering eindigt op de eerste dag van de maand waarin de belanghebbende de leeftijd van 65 jaar bereikt.

  • 2. Het recht op uitkering eindigt vóór de in het eerste lid bedoelde datum indien de belanghebbende:

    • a. opnieuw een dienstbetrekking aanvaardt, en wel met ingang van de eerste dag waarop hij in die dienstbetrekking werkzaam is;

    • b. zich vestigt buiten Nederland en wel met ingang van de dag, volgende op die van zijn vertrek.

  • 3. Indien de belanghebbende tijdens het genot van de uitkering overlijdt, wordt de uitkering tot en met de laatste dag van de tweede periode volgende op die waarin het overlijden plaatsvond, uitbetaald – voor zover mogelijk in een bedrag ineens –:

    • a. aan de langstlevende van de echtgenoten indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde;

    • b. bij ontstentenis van de onder a bedoelde persoon aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

    • c. bij ontstentenis van de onder a en b bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

  • 4. Bij toepassing van het derde lid bedraagt de uitkering, met ingang van de dag na het overlijden, per dag 100% van de uitkeringsbasis.

Artikel 10 Inlichtingen

  • 1. De belanghebbende verstrekt desgevraagd of uit eigen beweging aan de functionarissen die door de Stichting met het toezicht c.q. de uitvoering zijn belast, alle inlichtingen die voor de beoordeling van het recht op uitkering en van de hoogte daarvan van belang kunnen zijn.

  • 2. De belanghebbende doet maandelijks schriftelijk opgave aan de Stichting van de inkomsten uit arbeid, verricht in de periode waarover hij uitkering ontvangt met gebruikmaking van het daartoe bestemde formulier, dat volledig en naar waarheid wordt ingevuld en ondertekend.

Artikel 11 Maatregelen

  • 1. Indien de belanghebbende de gevraagde dan wel uit eigen beweging te verschaffen inlichtingen niet verstrekt; of door hem verstrekte gegevens onjuist of onvolledig blijken te zijn, kan een besluit tot toekenning van een uitkering worden ingetrokken of gewijzigd.

  • 2. Een besluit tot toekenning van een uitkering kan eveneens worden ingetrokken of gewijzigd, indien de belanghebbende anderszins niet voldoet aan het in dit besluit bepaalde.

  • 3. Bij toepassing van het eerste of tweede lid wordt het te veel betaalde teruggevorderd.

  • 4. De vorige leden zijn niet van toepassing indien de belanghebbende van een gedraging als daar bedoeld redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt.

Artikel 12 Beslissing toekenning

  • 1. Op verzoeken om toekenning van een uitkering wordt namens partijen bij de CAO voor de Timmerfabrieken door het bestuur van de Stichting beslist.

  • 2. Besluiten tot weigering, intrekking of wijziging van een uitkering zijn met redenen omkleed.

  • 3. Besluiten, als bedoeld in de voorgaande leden, worden schriftelijk aan belanghebbende meegedeeld.

Artikel 13 Deeltijd-VUT

  • 1. Werknemers die voldoen aan het in artikel 2 gestelde hebben met inachtneming van lid 4 van dit artikel de mogelijkheid om vervroegd in deeltijd uit te treden volgens het hierna volgende systeem:

    • a. Het basis principe voor werknemers met een vijfdaagse werkweek is een afbouwsysteem, waarbij gedurende het eerste jaar één dag minder arbeid wordt verricht, gedurende het tweede jaar twee dagen, gedurende het derde jaar drie dagen en de werknemer in het vierde jaar volledig uittreedt.

    • b. In afwijking van het voorgaande lid vervalt voor werknemers met een vierdaagse werkweek de mogelijkheid om gedurende het derde jaar drie dagen minder te gaan werken.

    • c. Indien een belanghebbende het traject wil verlengen door één van de stappen uit lid 1a respectievelijk 1b te herhalen is dit mogelijk, mits de betrokken werkgever van mening is dat dit organisatorisch haalbaar is.

    • Werknemer en werkgever dienen minimaal 3 maanden vóór de geboortedag van de werknemer over deze verlenging overeenstemming te hebben bereikt en dit aan de Stichting kenbaar te hebben gemaakt.

  • 2.

    • a. In afwijking van artikel 39 lid 11 is het verlof van werknemers die gebruik maken van de deeltijd-VUT regeling gebaseerd op het recht van de groep 18 tot en met 54 jaar. De extra verlofdagen worden voor de in dit artikel beschreven deeltijd-VUT regeling aangewend.

    • b. Indien in de loop van het jaar partieel wordt uitgetreden, wordt het aantal verlofdagen als bedoeld in het voorgaande lid naar rato aangewend.

  • 3.

    • a. werkgever en werknemer zijn verplicht ter verkrijging van de uitkering een formulier te ondertekenen, waarop wordt aangegeven op welke dagen de werknemer arbeid verricht en op welke dag(en) de werknemer zijn VUT-dag geniet.

    • Indien van deze regeling wordt afgeweken dient dit minimaal 1 en maximaal 3 weken vóórdat de wijziging ingaat bij de Stichting worden gemeld.

    • b. Indien de belanghebbende de gevraagde dan wel de uit eigen beweging te verschaffen inlichtingen niet verstrekt; of door hem verstrekte gegevens onjuist of onvolledig blijken te zijn, kan een besluit tot toekenning van de uitkering worden ingetrokken of gewijzigd.

  • 4. Werknemers die in deeltijd werken zijn van de in dit artikel beschreven regeling uitgesloten.

  • 5. In verband met controle op fraude en met in achtneming van artikel 11 dient de werkgever aan het einde van ieder kalenderjaar een jaaropgave van het door de werknemer verdiende jaarloon te overleggen aan de STIFA.

  • Het is verboden voor de deeltijd-VUT-ter om overwerk te verrichten.

Artikel 14 Overheid

Indien van overheidswege wordt ingegrepen in uit deze regeling voortvloeiende rechten zullen deze rechten dienovereenkomstig worden aangepast.

Artikel 15 Uitkeringsreglement VUTIM

Dit reglement kan worden aangehaald als „uitkeringsreglement VUTIM". Het reglement is per 1 juli 1979 in werking getreden waarbij reglementswijzigingen sedert dien in acht genomen dienen te worden.

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit is niet van toepassing op:

– Bruynzeel Deuren B.V. te Zaandam;

– Kegro Deuren B.V. te Groesbeek;

– van Kuijk Deurenfabriek te Tilburg;

– Berkvens Deurenfabriek te Someren;

– Java Deurenfabriek B.V. te Velsen;

– Svedex B.V. te Varsseveld;

– Limburgia Deuren C.J. Kersten B.V. te Haelen.

V. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Staatscourant.

VI. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Staatscourant.

's-Gravenhage, 9 juli 1998

C. J. Meerhof.


XNoot
1

De rechten van werknemers, uitgetreden conform de bepalingen van de CAO blijven onverkort gehandhaafd indien deze CAO op grond van het in artikel 8 bepaalde niet of in gewijzigde vorm zou worden voortgezet.

De werkgever is daarvoor een nader vast te stellen premie conform het bepaalde in artikel 4 verschuldigd.

XNoot
1

Bedoeld wordt de CAO voor de Timmerfabrieken in Nederland.

XNoot
1

Bedoeld wordt de CAO voor de Timmerfabrieken in Nederland.

Naar boven