Herplaatsing

Overgangsregeling waarde eigen woningen voor de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting (Eerder gepubliceerd in Stcrt. 1996, 248)

17 december 1996

nr. WDB96/577M

Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken/Directie Wetgeving Directe Belastingen

De Staatssecretaris van Financiën,

Gelet op artikel 42a, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 9, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964;

Besluit:

Artikel 1

De ophogingspercentages, bedoeld in artikel 42a, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en in artikel 9, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964, met betrekking tot de eigen woningen die per 31 december 1996 waren gelegen in het gebied dat op dat tijdstip behoorde tot de in de navolgende tabel vermelde gemeenten zijn de in die tabel vermelde percentages.

stcrt-1997-5-p8-SC8059-1.gifstcrt-1997-5-p8-SC8059-2.gifstcrt-1997-5-p8-SC8059-3.gifstcrt-1997-5-p8-SC8059-4.gifstcrt-1997-5-p8-SC8059-5.gifstcrt-1997-5-p8-SC8059-6.gif

Artikel 2

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1997 en vindt voor de heffing van de inkomstenbelasting voor het eerst toepassing met ingang van het kalenderjaar 1997 en voor de heffing van de vermogensbelasting met ingang van het kalender 1998.

2. Deze regeling wordt aangehaald als: Overgangsregeling waarde eigen woningen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Financiën,W.A. Vermeend.

Toelichting

Zoals is uiteengezet in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel Aanpassingswet Wet waardering onroerende zaken (kamerstukken II 1996/97, 25 037, nr. 3, blz. 8) is er voor de heffing van de inkomstenbelasting (IB) (huurwaardeforfait) en van de vermogensbelasting (VB) (waardering eigen woning) sprake van een overgangssituatie in het eerste WOZ-tijdvak. Die situatie is een gevolg van de in artikel 41 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) opgenomen overgangsregeling ingevolge welke gemeenten die beschikken over taxaties voor de onroerende-zaakbelastingen met als peildatum 1 januari 1992, 1 januari 1993 of 1 januari 1994 de mogelijkheid is geboden af te zien van een algemene herwaardering overeenkomstig de Wet WOZ per 1 januari 1995; in deze zogenoemde wetsfictiegemeenten worden de reeds bestaande taxaties per het begin van de jaren 1992, 1993, of 1994 geacht de waarden per 1 januari 1995 op te leveren.

De onderhavige overgangsregeling strekt ertoe uitvoering te geven aan de opdracht in artikel 42a, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 9, vijfde lid, van de Wet op de vermogensbelasting 1964 om - ten behoeve van de heffing van de inkomstenbelasting en de vermogensbelasting - bij ministeriële regeling ophogingspercentages vast te stellen. Dit teneinde te bereiken dat in het kader van de heffing van genoemde belastingen wordt uitgegaan van een zo actueel mogelijke waarde en dat de behandeling van de eigen woning in wetsfictiegemeenten vergelijkbaar is met die in gemeenten die WOZ-conform hebben gewaardeerd naar de waardepeildatum 1 januari 1995.

De bij deze regeling per gemeente vastgestelde ophogingspercentages reflecteren de gemiddelde waarde-ontwikkeling van de eigen woningen in de periode tussen de waardepeildatum voor de onroerende-zaakbelastingen in de wetsfictiegemeente (1 januari 1992, 1 januari 1993 of 1 januari

1994) en de waardepeildatum voor de Wet WOZ (1 januari 1995). Deze waarde-ontwikkeling is vastgelegd op basis van de per ultimo 1996 bestaande gemeentelijke constellatie. Een gemeentelijke herindeling op of na 1 januari 1997 brengt daardoor geen wijziging in het van toepassing zijnde ophogingspercentage. De ophogingspercentages zijn de uitkomst van een waarde-onderzoek door de Belastingdienst.

In artikel 42a, vijfde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 en artikel 9, zesde lid, van de Wet op de vermogenbelasting 1964 is voorzien in een tegenbewijsmogelijkheid: als een belastingplichtige aannemelijk maakt dat de met het ophogingspercentage verhoogde waarde ten minste 20 percent, met een minimum van f 10.000, uitgaat boven de waarde in het economische verkeer per 1 januari 1995, dan geldt laatstbedoelde waarde.

Het van toepassing zijnde percentage moet door de belastingplichtigen voor de inkomstenbelasting en die voor de vermogensbelasting voor het eerst worden gebruikt voor de aangifte IB 1997/VB 1998 om de door de (wetsfictie)gemeente bekend gemaakte WOZ-waarde te verhogen. Na verhoging resulteert een waarde naar het prijsniveau per 1 januari 1995, vergelijkbaar met waarden in gemeenten waarin de WOZ-waarde van de eigen woningen is gebaseerd op de peildatum 1 januari 1995.

De Staatssecretaris van Financiën,

W.A. Vermeend.

Naar boven