Vaststelling afwijkende regels voor het jaar 1998 voor aanvragen subsidies verslavingsbeleid

«Welzijnswet 1994»

30 december 1997

GVM/VZ-976921

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel II, derde lid, van de wet van 24 december 1997 tot het verschaffen van een wettelijke basis voor uitkeringen en subsidies op de terreinen van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid (Stb. 766);

Besluit:

Artikel 1

1. Indien een instelling tot en met 31 december 1997 een instandhoudingssubsidie als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van het Tijdelijk subsidiebesluit verslavingsbeleid, zoals dat besluit luidde op 31 december 1997, heeft ontvangen, danwel anderzins subsidie heeft ontvangen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de kosten van haar structurele activiteiten op het terrein van verslavingsbeleid, en per 1 januari 1998 subsidiëring van de activiteiten van die instelling gerekend kan worden tot het welzijnsbeleid inzake de landelijke functie, bedoeld in artikel 1, onder e, van de Welzijnswet 1994, kan die instelling, in afwijking van artikel 6 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, tot 1 februari 1998 een subsidieaanvraag als bedoeld in dat artikel voor het jaar 1998 indienen.

2. Een subsidieaanvraag voor het jaar 1998 op het terrein van verslavingsbeleid, ingediend bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 1997, wordt, indien per 1 januari 1998 subsidiëring van de activiteiten van die instelling gerekend kan worden tot het welzijnsbeleid inzake de landelijke functie, bedoeld in artikel 1, onder e, van de Welzijnswet 1994 en de aangevraagde subsidie voldoet aan de definitie van instellingssubsidie als bedoeld in artikel 1, onder d, van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, per de datum van inwerkingtreding van deze regeling, aangemerkt als een op grond van artikel 6 van dat besluit ingediende subsidieaanvraag voor een instellingssubsidie. In afwijking van artikel 6 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, is de in dat artikel genoemde termijn van dertien weken niet van toepassing, behoeft de aanvraag niet te zijn onderbouwd met een liquiditeitsprognose en niet te worden aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan artikel 7, eerste lid, van de Welzijnswet 1994.

3. Een subsidieaanvraag voor het jaar 1998 op het terrein van verslavingsbeleid, ingediend bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in 1997, wordt, indien per 1 januari 1998 subsidiëring van de activiteiten van die instelling gerekend kan worden tot het welzijnsbeleid inzake de landelijke functie, bedoeld in artikel 1, onder e, van de Welzijnswet 1994, op deze aanvraag nog geen beschikking tot subsidieverlening gevolgd is en de aangevraagde subsidie voldoet aan de definitie van projectsubsidie als bedoeld in artikel 1, onder e, van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid per de datum van inwerkingtreding van deze regeling, aangemerkt als een op grond van artikel 11 van dat besluit ingediende subsidieaanvraag voor een projectsubsidie. In afwijking van artikel 11 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, is de in dat artikel genoemde termijn van dertien weken niet van toepassing en behoeft niet te worden aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan artikel 7, eerste lid, van de Welzijnswet 1994.

4. Op subsidieaanvragen als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid wordt, tenzij op 15 februari 1998 bij een subsidieaanvraag als bedoeld in het derde lid nog geen dertien weken zijn verstreken sinds de ontvangst van de aanvraag, de beschikking, bedoeld in artikel 13 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, gegeven voor 15 februari 1998. Op een subsidieaanvraag als bedoeld in het derde lid waarbij op 15 februari 1998 nog geen dertien weken zijn verstreken sinds de ontvangst van de aanvraag, wordt de beschikking, bedoeld in artikel 13 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, gegeven binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

5. Voor zover een subsidieaanvraag als bedoeld in het derde lid niet onderbouwd is met een liquiditeitsprognose als bedoeld in artikel 11 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in zijn beschikking op grond van artikel 13 van dat besluit bepalen dat de subsidie verleend wordt onder de voorwaarde dat binnen een door hem gestelde termijn alsnog een liquiditeitsprognose als bedoeld in artikel 11 van dat besluit wordt ingediend.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 1999.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers.

Toelichting

Algemeen

Door de inwerkingtreding per 1 januari 1998 van de wet van 24 december 1997 tot het verschaffen van een wettelijke basis voor uitkeringen en subsidies op de terreinen van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid (Stb. 766) vallen per 1 januari 1998 subsidieverleningen door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op het terrein van verslavingsbeleid - althans voor zover subsidiëring van activiteiten van instellingen op het welzijnsterrein van verslavingsbeleid tot de landelijke functie, bedoeld in artikel 1, onder e, van de Welzijnswet 1994, gerekend kan worden - onder de Welzijnswet 1994, het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de Subsidieregeling welzijnsbeleid 1995. Tot en met 31 december 1997 vonden subsidieverleningen op het terrein van verslavingsbeleid grotendeels plaats op grond van het Tijdelijk subsidiebesluit verslavingsbeleid. Dit laatste besluit is per 1 januari 1998 vervallen. Een voortzetting van de subsidiëring in 1998 door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van subsidies op het terrein van verslavingsbeleid was zonder nadere maatregelen niet altijd mogelijk op grond van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid. Daarnaast werd het wenselijk geacht instellingen welke reeds vóór 1 januari 1998 subsidieaanvragen op het terrein van verslavingsbeleid voor het jaar 1998 ingediend hadden, niet nogmaals een subsidieaanvraag te laten indienen. Ook dit laatste was alleen mogelijk indien niet alle bepalingen van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid onverkort zouden gelden voor dergelijke subsidieaanvragen. Om deze redenen was in artikel II, derde lid, van de hierboven genoemde wet van 24 december 1997 bepaald dat voor het jaar 1998 voor subsidies op het terrein van verslavingsbeleid bij ministeriële regeling kon worden afgeweken van de met betrekking tot de aanvraag gestelde regels in de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 10 van de Welzijnswet 1994 (het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid). Deze regeling bevat die van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid afwijkende regels voor het jaar 1998.

Artikel 1

Het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid onderscheid een tweetal soorten subsidies: instellingssubsidies en projectsubsidies. Overigens kende het Tijdelijk subsidiebesluit verslavingsbeleid en andere regels van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op grond waarvan tot en met 31 december 1997 subsidies werden verleend op het terrein van verslavingsbeleid een vergelijkbaar onderscheid in subsidies. Onder een instellingssubsidie wordt ingevolge artikel 1, onder d, van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid verstaan: een subsidie aan een instelling in de kosten van haar structurele activiteiten of een gedeelte daarvan. Onder een projectsubsidie wordt ingevolge artikel 1, onder e, van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid verstaan: een subsidie in de kosten een project.

Artikel 6 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid gaat er vanuit, dat subsidieaanvragen voor een instellingssubsidie voor het jaar 1998 uiterlijk 13 weken vóór 1 januari 1998 zijn ingediend. Vóór 1 januari 1998 was de Welzijnswet 1994 en daarop gebaseerde regelgeving nog niet van toepassing op subsidies op het terrein van verslavingsbeleid, zodat van instellingen die al vóór 1 januari 1998 een vergelijkbare subsidie ontvingen van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en een dergelijke subsidie eveneens wilden hebben voor het jaar 1998 niet verlangd kon worden dat zij hun subsidieaanvragen reeds vóór 1 januari 1998 hadden ingediend. Daarom is in het eerste lid van dit artikel vastgelegd dat deze instellingen alsnog tot 1 februari 1998 een subsidieaanvraag voor een instellingssubsidie kunnen indienen.

Projectsubsidies dienen op grond van artikel 11 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid dertien weken voor de aanvang van het project te zijn ingediend. Het subsidiëren van projecten is derhalve op grond van artikel 11 van dat besluit in 1998 mogelijk. Het is dan ook niet noodzakelijk met betrekking tot subsidieaanvragen voor projecten vergelijkbare aanvullende maatregelen te treffen.

Tot nu toe ging het om instellingen welke nog geen subsidieaanvragen op het terrein van verslavingsbeleid hadden ingediend.

Er zijn echter ook instellingen welke wel vóór 1 januari 1998 subsidieaanvragen met betrekking tot het jaar 1998 hebben ingediend. In afwachting van de totstandkoming van de gewijzigde Welzijnswet 1994 zijn een groot deel van de vóór 1 januari 1998 ingediende subsidieaanvragen aangehouden. Deze instellingen behoeven niet opnieuw een subsidieaanvraag in te dienen om voor subsidie op grond van de Welzijnswet 1994 in aanmerking te komen. Het tweede en het derde lid van artikel 1 regelen dat al naar gelang de aangevraagde subsidie beschouwd kan worden als een instellingssubsidie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, danwel als een projectsubsidie als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van dat besluit, voor het jaar 1998 een dergelijke subsidieaanvraag wordt aangemerkt als een op grond van artikel 6, respectievelijk artikel 11, van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, ingediende subsidieaanvraag. Daarbij zijn een aantal vereisten die in die artikelen gesteld zijn voor het indienen van de aanvraag voor het jaar 1998 niet van toepassing verklaard. Met betrekking tot de subsidieaanvraag voor een instellingssubsidie, gelden niet de vereisten dat de subsidieaanvraag uiterlijk 13 weken voor het jaar waarvoor subsidie wordt verlangd moet zijn ingediend, de subsidieaanvraag met een liquiditeitsprognose moet zijn onderbouwd en dat wordt aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan artikel 7, eerste lid, van de Welzijnswet 1994. Met betrekking tot de subsidieaanvraag voor een projectsubsidie, geldt niet het vereiste dat de subsidieaanvraag uiterlijk 13 weken voor de aanvang van het project waarvoor subsidie wordt verlangd moet zijn ingediend. Uiteraard doet een instelling die een dergelijke subsidie verlangt er wel verstandig aan te wachten met zijn activiteiten totdat zij een beschikking tot subsidieverlening heeft ontvangen. Daarnaast behoeft ook bij een dergelijke subsidieaanvraag in1998 nog niet te worden aangegeven op welke wijze wordt voldaan aan artikel 7, eerste lid, van de Welzijnswet 1994.

De in artikel 13 van het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid opgenomen termijn waarbinnen de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een beschikking moet nemen op de subsidieaanvraag is afgestemd op de in dat besluit opgenomen termijnen voor het indienen van een subsidieaanvraag. Aangezien in de onderhavige regeling afgeweken wordt van deze laatste termijnen, behoeft ook de in het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid geregelde termijn waarbinnen een beschikking moet zijn genomen op de aanvraag aanpassing. Dit is in artikel 1, vierde lid, geregeld.

Anders dan het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid, kende de voor 1 januari 1998 geldende regelgeving op het terrein van verslavingsbeleid voor subsidieverlening door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport niet de voorwaarde dat bij een subsidieaanvraag een zogenaamde liquiditeitsprognose moest worden ingediend. Een vóór 1 januari 1998 ingediende subsidieaanvraag zal derhalve veelal niet onderbouwd zijn met een liquiditeitsprognose. Aangezien ingevolge het Bekostigingsbesluit welzijnsbeleid en de Subsidieregeling welzijnsbeleid 1995 het tempo van bevoorschotting van een projectsubsidie afhankelijk is van de ingediende liquiditeitsprognose, zal veelal deze liquiditeitsprognose alsnog ingediend moeten worden. In het vijfde lid van artikel 1 wordt dit geregeld. Bij een instellingssubsidie is het kunnen beschikken over een liquiditeitsprognose voor de bevoorschotting van minder belang. Immers, ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Subsidieregeling welzijnsbeleid 1995, vindt bevoorschotting van een instellingssubsidie volgens een in dat artikel bepaald bevoorschottingsritme plaats en is in dat artikel geen directe relatie gelegd met een in te dienen liquiditeitsprognose.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers.

Naar boven