Richtlijn strafvorderingsbeleid overtredingen van artikel 9 Wegenverkeerswet 1994

Vastgesteld in de vergadering van het College van procureurs-generaal d.d. 3 december 1997 Inwerkingtreding 1 januari 1998

1. Inleiding

In verband met de indexering van de tarieven voor de politie- en de OM-transacties heeft het college van procureurs-generaal op 3 december 1997 besloten om de ’Richtlijn voor het strafvorderingsbeleid inzake overtredingen van artikel 9 Wegenverkeerswet 1994’ aan te passen. De aangepaste richtlijn is op 1 januari 1998 in werking getreden en geldt voor alle strafbare feiten gepleegd op of na die datum.

Bij de toepassing van deze richtlijn dient ten aanzien van vreemde militairen (waaronder begrepen burgerpersoneel en gezinsleden) rekening te worden gehouden met de handleiding ten behoeve van de praktijk inzake delicten begaan door vreemde militairen.1

A. Misdrijven

2. Het rijden tijdens een ontzegging van de rijbevoegdheid

Artikel 9, eerste lid, WVW 1994 bevat het verbod op de weg een motorrijtuig te besturen terwijl de bevoegdheid daartoe bij rechterlijke uitspraak is ontzegd. Dit is overgenomen uit artikel 32, eerste lid, van de Wegenverkeerswet. De nieuwe bepaling richt zich echter ook tot de juridisch bestuurder. Dit misdrijf komt neer op het negeren van het rechterlijk vonnis, waarbij deze straf is opgelegd. Wanneer daartegen niet krachtig stelling zou worden genomen, zou het gezag van uitspraken van de strafrechter worden ondermijnd.

Het behoeft geen toelichting, dat bovenstaande voor de rechtsorde schadelijk en reeds daarom maatschappelijk ongewenst is. Dit vormt echter niet het enige argument, dat de strafwaardigheid van rijden tijdens een ontzegging in beginsel groter maakt dan die van schending van vele andere verplichtingen van weggebruikers. Deze laatste hebben algemene werking: ze vloeien rechtstreeks uit de wet of uit een wettelijke regeling voort en gelden voor eenieder die aan het verkeer deelneemt.

Een ontzegging van de rijbevoegdheid daarentegen betreft een alleen aan de veroordeelde opgelegde verplichting gedurende een bepaalde tijd geen motorrijtuigen te besturen. Zij is tot stand gekomen na een zorgvuldige afweging van onder meer het algemeen belang van de verkeersveiligheid tegen het persoonlijk belang van de betrokkene bij het behoud van zijn rijbevoegdheid. Bovendien is de ontzegging de veroordeelde individueel medegedeeld, hetzij ter zitting, hetzij in een later gerechtelijk schrijven.

Tenslotte is de rechtsgelijkheid in het geding. Iemand, die rijdt terwijl hem de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen is ontzegd, brengt zichzelf daardoor in een voordeliger positie dan degene, die zich wel aan de ontzegging houdt.

3. Het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs

Artikel 9, tweede lid, WVW 1994 bevat het verbod op de weg een motorrijtuig te besturen terwijl het daarvoor vereiste rijbewijs2 ongeldig is verklaard. Dit is overgenomen uit artikel 32, tweede lid, van de Wegenverkeerswet. Ook hier richt de nieuwe bepaling zich eveneens tot de juridisch bestuurder. Het rijbewijs wordt ongeldig verklaard indien betrokkene de noodzakelijke lichamelijke en/of geestelijke gesteldheid, dan wel de noodzakelijke bedrevenheid en/of kennis mist om motorrijtuigen te besturen.

Is een rijbewijs ongeldig verklaard, dan is er sprake geweest van een uitgebreid onderzoek, waarbij is vastgesteld dat betrokkene niet in staat kan worden geacht aan het verkeer deel te nemen zonder de verkeersveiligheid in gevaar te brengen. Tegen een ongeldigverklaring staat administratief beroep open. Het rijden na een ongeldigverklaring impliceert derhalve dat betrokkene òf geen beroep heeft ingesteld, òf na ingesteld beroep in het ongelijk is gesteld, doch in ieder geval, dat hij aan een dermate uitgebreid onderzoek is onderworpen, dat het hem volstrekt duidelijk moet zijn geworden, dat hij niet mocht rijden.

In het derde lid van artikel 9 WVW 1994 is een voorziening getroffen die het degene wiens rijbewijs ongeldig is verklaard mogelijk maakt om in het kader van het hernieuwd aanvragen van een rijbewijs rijlessen te nemen en rijexamen te doen.

4. Het rijden na een vordering tot overgifte, tijdens een invordering of inhouding

Het zesde lid van artikel 9 WVW 1994 heeft betrekking op het op de weg besturen van een motorrijtuig nadat ingevolge artikel 164 WVW 1994 de overgifte van het rijbewijs van de bestuurder is gevorderd, dan wel het rijbewijs is ingevorderd en niet is teruggegeven.3 Dit is overgenomen uit artikel 32, derde lid, van de Wegenverkeerswet. Ook hier is degene die als juridisch bestuurder optreedt, eveneens onder het bereik van deze bepaling gebracht.

De onmiddellijke invordering van het rijbewijs bij rijden onder invloed en bij ernstige gevaarzetting is uit het oogpunt van preventie en normbevestiging van grote betekenis, gelet op het belang dat alom aan het bezit en het behoud van het rijbewijs wordt toegekend. Indien een gerede kans bestaat op invordering van het rijbewijs zullen bestuurders zich vaker bedenken alvorens onder invloed aan het verkeer deel te nemen of door een verkeersovertreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar te brengen. Door invordering van het rijbewijs worden zij bovendien direct geconfronteerd met de risico’s die aan hun gedrag verbonden zijn. Het ongewenste gedrag kan daardoor effectiever worden tegengegaan. Een en ander is uiteraard ook van toepassing, in die gevallen waarin de overgifte van het rijbewijs is gevorderd, doch de feitelijke overgifte ontbreekt.

Het frustreren van de uitvoering van de wettelijke bevoegdheid tot invorderen respectievelijk inhouden van het rijbewijs door toch met een motorrijtuig waarvoor het ingehouden rijbewijs was afgegeven, aan het verkeer deel te nemen, impliceert derhalve méér dan alleen het rijden tijdens een invordering of inhouding. Indien dit gedrag niet krachtdadig wordt bestreden, zullen de door de wetgever voorgestane effecten van de invordering teniet worden gedaan.

Daarnaast dient te worden bedacht dat de verdachte door middel van het indienen van een bezwaarschrift kan opkomen tegen een invordering respectievelijk een inhouding. Hem staat dan vervolgens een snelle raadkamerprocedure ter beschikking. Indien hij van dit rechtsmiddel geen gebruik heeft gemaakt, mag er van worden uitgegaan, dat hij de beslissing tot invordering/inhouding heeft geaccepteerd.

5. Factoren voor de straftoemeting bij overtreding van artikelen 9, eerste, tweede en zesde lid, WVW 1994

De verdachte zal zelden een aanvaardbaar motief voor zijn rijden kunnen aanvoeren. Gelet op de hierboven aangevoerde, de ernst van het delict bepalende, argumenten kan in beginsel dan ook alleen een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf de ernst van dit delict voldoende tot uitdrukking brengen.

In het algemeen zou alleen van dit uitgangspunt kunnen worden afgeweken, indien bij het besturen gebruik wordt gemaakt van een motorrijtuig waarvoor het bezit van een rijbewijs niet is vereist. Hierbij valt onder andere te denken aan een bromfiets of een landbouwtrekker. Maatschappelijk gezien wordt het gebruikmaken van een dergelijk motorrijtuig tijdens de ontzegging als minder ernstig ervaren dan het rijden met de andere motorrijtuigen.

Uit het voorgaande vloeit voort, dat er bij overtredingen van artikel 9 WVW 1994 in de regel geen transactie dient te worden aangeboden. Herhaling van dit misdrijf binnen vijf jaar na een vorige veroordeling voor artikel 9 WVW 1994 (of artikel 32 van de Wegenverkeerswet) geldt als strafverzwarende omstandigheid.

Daar het misdrijf van artikel 9 WVW 1994 geen specifiek verkeersdelict is, doch veeleer een ongehoorzaamheidsdelict, ware in de regel geen ontzegging van de rijbevoegdheid te eisen. Hiervoor kan ook als argument worden aangevoerd dat de berechting van artikel 9 WVW 1994-zaken in de praktijk vaak plaatsvindt nadat de oorspronkelijke ontzegging reeds is geëindigd. Door het vorderen van een nieuwe ontzegging van de rijbevoegdheid kan zo voor een betrokkene een vicieuze cirkel ontstaan. Deze is uit strafrechtelijk oogpunt ongewenst. Wel kan in gevallen van recidive gedacht worden aan verbeurdverklaring van het motorrijtuig.4

6. Vervolgingsbeleid bij artikel 9, eerste, tweede en zesde lid, WVW 1994

Overtredingen van artikel 9, eerste, tweede en zesde lid, WVW 1994 kunnen bij de politierechter worden aangebracht, omdat zij meestal voor wat het bewijs betreft, van eenvoudige aard zijn. Bij cumulatie van misdrijven en overtredingen kan op de gebruikelijke wijze voor gevoegde afdoening bij de politierechter worden gekozen.

7. Indeling van overtredingen van artikel 9, eerste, tweede en zesde lid, WVW 1994 in categorieën

Categorie 1: Rijden terwijl gebruik wordt gemaakt van een motorrijtuig, waarvoor het bezit van een rijbewijs niet is vereist, zoals bromfietsen en landbouwtrekkers.

NB: Deze categorie is alleen van toepassing bij overtreding van artikel 9, eerste lid, WVW 1994.

Categorie 2: Alle andere gevallen van het besturen van een motorrijtuig.

Categorie 3: Gevallen van recidive binnen vijf jaar na de vorige veroordeling.

8. Uitgangspunten voor de eis ter zitting voor overtreding van artikel 9, eerste, tweede en zesde lid, WVW 1994

Categorie 1: Een geldboete van f 750,-.

Categorie 2: Twee weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Categorie 3: Vier weken onvoorwaardelijke gevangenisstraf.

Bij herhaald plegen van dit feit binnen een termijn van drie jaar kan ook een vordering tot verbeurdverklaring van het motorrijtuig worden overwogen.

B. Overtreding

9. Het rijden nadat het rijbewijs5 is gevorderd of is ingenomen op grond van de Wet Mulder

Bij overtreding van artikel 9, zevende lid, WVW 1994 is - in tegenstelling tot de gevallen als bedoeld in artikel 9, eerste, tweede en zesde lid, WVW 1994 - noch een rechterlijk vonnis, noch de verkeersveiligheid in het geding. Immers, dit artikellid is geschreven voor die gevallen waarin niet of niet volledig verhaal overeenkomstig de artikelen 26 en 27 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wet Mulder) heeft plaatsgevonden. Na machtiging daartoe door de kantonrechter kan de officier van justitie de inlevering van het rijbewijs vorderen en dit innemen, teneinde de wanbetaler ertoe te bewegen alsnog tot betaling van de aan hem opgelegde sanctie over te gaan.

Is het stadium van (vordering tot) inneming van het rijbewijs bereikt, dan mag er in het algemeen van worden uitgegaan dat betrokkene geen enkele medewerking heeft verleend aan het betalen van het aan hem opgelegde sanctiebedrag. Teneinde te voorkomen dat de toepassing van dit dwangmiddel wordt gefrustreerd, is even als in de hierboven genoemde gevallen krachtdadig optreden vereist.

Het strafvorderingsbeleid terzake overtreding van artikel 9, zevende lid, WVW 1994 is opgenomen in de bijlage bij het Transactiebesluit 1994.

1 Brief van de Hoofdafdeling Staats- en Strafrecht, Ministerie van Justitie d.d. 19 februari 1981, nr. 137/281

2 In het achtste lid van artikel 9 WVW 1994 wordt aangegeven dat hier onder rijbewijs ‐ naast het op basis van de (oude) Wegenverkeerswet afgegeven Nederlandse rijbewijs ‐ mede dient te worden verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in een andere Lid-Staat van de Europese Geemeenschappen of in een andere Staat die partij is bij de Overeenskomst betreffende de Europese Economische Ruimte (Trb. 19292, 132). Een in Nederland afgegeven internationaal rijbewijs valt (dus) niet onder deze regeling.

3 Hier wordt verwezen naar het derde hoofdstuk van de richtlijn inzake rijden onder invloed gebaseerd op de Wegenverkeerswet 1994 en de brief d.d. 14 maart 1995 van de Verkeerscommissie Openbaar Ministerie aan de Hoofdofficieren van Justitie inzake vordering tot overgifte, invordering en inhouding van rijbewijzen in geval van ernstige gevaarzetting.

4 Hiermede wordt aangesloten bij de richtlijn inbeslagneming bij verkeersdelicten.

5 In het achtste lid van artikel 9 WVW 1994 wordt aangegeven dat hier onder rijbewijs mede dient te worden verstaan een rijbewijs, afgegeven door het daartoe bevoegde gezag in het buitenland. Een in Nederland afgegeven internationaal rijbewijs valt (dus) niet onder deze regeling.

Naar boven