Instelling, gebiedsindeling en bestuursgrootte kamers van koophandel

Uitvoering van de artikelen 4, 7 en 8, tweede lid, van het Besluit instelling, gebiedsindeling en bestuursgrootte kamers van koophandel en fabrieken

17 december 1997

nr. 97080093WJA/W

De Staatssecretaris van Economische Zaken;

Gelet op de artikelen 4, 7 en 8, tweede lid, van het Besluit instelling, gebiedsindeling en bestuursgrootte kamers van koophandel en fabrieken;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder besluit: Besluit instelling, gebiedsindeling en bestuursgrootte kamers van koophandel en fabrieken.

Artikel 2

Met ingang van 1 januari 1998 gaan alle rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen:

a. van de opgeheven Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noordelijk Overijssel over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van het besluit;

b. van de opgeheven Kamers van Koophandel en Fabrieken voor de Noord-Veluwe en -Achterhoek en voor Twente en Salland over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel e, van het besluit;

c. van de opgeheven Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Centraal Gelderland over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel f, van het besluit;

d. van de opgeheven Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Utrecht en Omstreken over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel h, van het besluit;

e. van de opgeheven Kamers van Koophandel en Fabrieken voor Eemland en voor Gooiland over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel i, van het besluit;

f. van de opgeheven Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Rijnland over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel l, van het besluit;

g. van de opgeheven Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Haaglanden over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel m, van het besluit;

h. van de opgeheven Kamers van Koophandel en Fabrieken voor Midden-Holland, voor Rotterdam en de Beneden-Maas en voor Zuid-Holland Zuid over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel n, van het besluit;

i. van de opgeheven Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-West Gelderland over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel o, van het besluit;

j. van de opgeheven Kamers van Koophandel en Fabrieken voor Midden- en Noord-Zeeland en voor Zeeuwsch-Vlaanderen over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel p, van het besluit;

k. van de opgeheven Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Westelijk Noord-Brabant over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel q, van het besluit;

l. van de opgeheven Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Midden-Brabant over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel r, van het besluit;

m. van de opgeheven Kamers van Koophandel en Fabrieken voor Noordoost-Brabant en voor Zuidoost-Brabant over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel s, van het besluit;

n. van de opgeheven Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Noord- en Midden-Limburg over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel t, van het besluit;

o. van de opgeheven Kamer van Koophandel en Fabrieken voor Zuid-Limburg over op de kamer voor het gebied, bedoeld in artikel 2, onderdeel u, van het besluit;

p. van elke niet in de onderdelen a tot en met o genoemde en met ingang van 1 januari 1998 opgeheven kamer over op de in artikel 2 van het besluit bedoelde kamer tot welker grondgebied het gebied van de desbetreffende opgeheven kamer behoort.

Artikel 3

Voor zover op grond van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963 niet voor 1998 een begroting of een beleidsplan is opgesteld, geldt dat de eerste begroting en het eerste plan van activiteiten van de in artikel 2 van het besluit bedoelde kamers betrekking hebben op de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998.

Artikel 4

De rekening van inkomsten en uitgaven en het overzicht van de grootte en de samenstelling van het vermogen, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet op Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963, over het jaar 1997 van de in artikel 2 bedoelde opgeheven kamers worden vastgesteld door het algemeen bestuur van de kamer op welke ingevolge artikel 2 haar rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen zijn overgegaan.

Artikel 5

Het verslag van werkzaamheden, bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Kamers van Koophandel en Fabrieken 1963, over het jaar 1997 van de in artikel 2 bedoelde opgeheven kamers wordt uitgebracht door het algemeen bestuur van de kamer op welke ingevolge artikel 2 haar rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen zijn overgegaan.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop artikel 2 van de wet in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 17 december 1997. De Staatssecretaris van Economische Zaken,
A. van Dok-Van Weele.

Toelichting

In deze regeling wordt ter gelegenheid van de instelling, opheffing en gebiedsindeling van kamers van koophandel en fabrieken ingevolge de inwerkingtreding van de Wet op de kamers van koophandel en fabrieken 1997 (hierna: de wet) en het daarop gebaseerde Besluit instelling, gebiedsindeling en bestuursgrootte kamers van koophandel en fabrieken (hierna: het besluit), voorzien in een aantal overgangsmaatregelen.

Artikel 2 voorziet in de overgang van alle rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen van de met ingang van 1 januari 1998 opgeheven kamers van koophandel en fabrieken op de bij het besluit ingestelde kamers van koophandel en fabrieken. In onderdeel p is een voorziening opgenomen voor de kamers ten aanzien waarvan de gebiedsindeling niet wijzigt. Feitelijk verandert er per 1 januari 1998 voor deze kamers niets. Formeel gezien zijn zij op grond van het besluit ook opgeheven en opnieuw ingesteld. Ook voor deze kamers wordt de overgang van rechten, lasten, verplichtingen en bezittingen geregeld.

In artikel 3 is bepaald dat de eerste begrotingsperiode van de kamers loopt van 1 januari 1998 tot en met 31 december 1998. Uit artikel 60 van de wet vloeit voort dat als begroting voor 1998 de begroting geldt, zoals die op grond van de Wet op de Kamers van Koophandel en fabrieken 1963 voor dat jaar is vastgesteld. Artikel 3 bevat een voorziening voor die gevallen waarin onder de wet uit 1963 nog geen begroting is vastgesteld. Artikel 4 geeft aan van welke kamers het algemeen bestuur de jaarrekening en het overzicht van de grootte en de samenstelling van het vermogen over 1997 van de oude kamers dienen vast te stellen.

Artikel 5 bevat een vergelijkbare bepaling voor het uitbrengen van het jaarverslag.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

A. van Dok-Van Weele.

Naar boven