Mandateringsbesluit Ziekenfondsraad

De Ziekenfondsraad,

Gelet op Afdeling 10.1.1 van Titel 10.1 van de Algemene wet bestuursrecht.

Heeft in zijn vergadering van 18 december 1997 besloten:

Artikel 1. Mandaat voor primaire besluiten

1. De algemeen secretaris is bevoegd om in naam van de Ziekenfondsraad besluiten te nemen ter uitoefening van de volgende bevoegdheden:

a. de bevoegdheden, vervat in de artikelen 39 en 41, vierde lid, van de Ziekenfondswet en 39 van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, tot het vragen van de aldaar bedoelde inlichtingen en gegevens en van inzage van boeken en bescheiden, alsmede tot aanwijzing van andere daartoe bevoegde personen; de bevoegdheid, vervat in de artikelen 73c, eerste en derde lid, van de Ziekenfondswet en 57, eerste en derde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, tot het vragen van de aldaar bedoelde inlichtingen en uittreksels;

b. de bevoegdheden, vervat in de artikelen 4, 4c, tweede lid in verbinding met artikel 4, en 9 onderscheidenlijk 4a, 4c, tweede lid in verbinding met 4a, en 10 van het Besluit financiering ziekenfondsen Ziekenfondswet, tot het vaststellen van de besteedbare middelen onderscheidenlijk tot het uitkeren van de besteedbare middelen;

c. het vaststellen en uitkeren van de vergoedingen, bedoeld in artikel 2 van het Besluit financiering uitvoerings-organisatie Bijzondere Ziektekostenverzekering, en de bevoegdheden, vervat in de artikelen 4, eerste lid, 5, eerste lid, 6 onderscheidenlijk 7 en 8 van dat Besluit, tot het vaststellen van de besteedbare middelen onderscheidenlijk het uitkeren van de besteedbare middelen alsmede het vaststellen en doen van de uitkeringen, bedoeld in artikel 9 van dat Besluit;

d. de bevoegdheden, vervat in de artikelen 4a, derde lid, 4c, tweede lid, en 10, vierde lid, van het Besluit financiering ziekenfondsen Ziekenfondswet en artikel 40, vierde lid, van de Wet financiering volksverzekeringen tot het verlenen van voorschotten op de uitkeringen aan de ziekenfondsen, ziektekostenver-zekeraars en uitvoerende organen, aan de verbindingskantoren en regionale contactkantoren, alsmede aan het centraal administratiekantoor en voorts de bevoegdheid tot het verlenen van voorschotten op uitkeringen uit het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten aan de Minister van Justitie voor verstrekkingen, bedoeld in artikel 6, vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten;

e. het vaststellen en verlenen van voorschotten op uitkeringen bedoeld in artikel 2 van het Delegatiebesluit van de Ziekenfondsraad, onder het hoofd ’aan de commissie financiering’, onderdeel k;

f. het afgeven van een verklaring, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, tweede volzin, van het Besluit uitbreiding en beperkingen kring verzekerden volksverzekeringen 1989;

g. de bevoegdheden, vervat in artikel 4, zoals dat tot 1 januari 1996 luidde, de artikelen 8, eerste lid, 9, eerste lid, en 10, zoals die tot 22 februari 1996 luidden, onderscheidenlijk artikel 5, zoals dat tot 1 januari 1996 luidde, de artikelen 11, en 12, zoals die tot 22 februari 1996 luidden, van het Besluit financiering uitvoeringsorganisatie Bijzondere Ziektekostenverzekering, tot het vaststellen van de besteedbare middelen onderscheidenlijk het uitkeren van de besteedbare middelen alsmede het vaststellen en doen van de uitkeringen, bedoeld in artikel 6, zoals dat tot 1 januari 1996 luidde, en artikel 13, zoals dat tot 22 februari 1996 luidde, van dat Besluit;

h. de bevoegdheden, vervat in artikel VI, tweede en vijfde lid, van de Wet van 20 december 1995 tot wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en enige andere wetten in verband met afschaffing van verzekeraarsbudgettering ten aanzien van de kosten van AWBZ-verstrekkingen tot vaststelling en verrekening van het bedrag van de reserve die ten gunste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten komt;

i. de bevoegdheden ingevolge subsidieregelingen op grond van artikel 13 van de Overgangswet verzorgingshuizen;

j. de bevoegdheden, vervat in Hoofdstuk IV van de Overgangswet verzorgingshuizen betreffende het vaststellen en innen van eigen bijdragen, met uitzondering van de gevallen ten aanzien waarvan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met toepassing van artikel 15, derde lid, juncto artikel 3, tweede lid, van die wet heeft bepaald dat de bevoegdheden met betrekking tot die vaststelling en inning namens de Ziekenfondsraad worden uitgeoefend door op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten aangewezen rechtspersonen;

k. de bevoegdheden tot het nemen van besluiten ter uitvoering van door de Ziekenfondsraad met toepassing van artikel 39, derde lid, onderdelen g of h, van de Wet financiering volksverzekeringen of van artikel 73, eerste lid, onderdelen c of d, van de Ziekenfondswet genomen of te nemen besluiten, met uitzondering van:

1. de uitvoeringsbesluiten waarvoor de Ziekenfondsraad in de periode tot en met 31 december 1997 geen delegatie aan de algemeen secretaris heeft verleend;

2. de bevoegdheden tot het nemen van besluiten ter uitvoering van na 31 december 1997 te nemen subsidiebesluiten ten aanzien waarvan de Ziekenfondsraad bepaalt dat het mandaat niet geldt;

l. het wijzigen van de door de Ziekenfondsraad genomen of te nemen besluiten, bedoeld in onderdeel k, voor zover de wijziging in overeenstemming is met het in die door de Ziekenfondsraad genomen of te nemen besluiten vastgelegde beleid en niet leidt tot extra uitgaven voor het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten of de Algemene Kas;

m. de bevoegdheid tot het nemen van besluiten ter uitvoering van krachtens delegatie door de algemeen secretaris met toepassing van artikel 39, derde lid, onderdelen g of h, van de Wet financiering volksverzekeringen of artikel 73, eerste lid, onderdelen c of d, van de Ziekenfondswet in de periode tot en met 31 december 1997 genomen besluiten;

n. de bevoegdheid tot het afwijzen van aanvragen om subsidie in de volgende gevallen:

- 1. de gevraagde subsidie is niet in overeenstemming met een reeds door of namens de Ziekenfondsraad vastgesteld subsidiebesluit of een reeds door of namens de Ziekenfondsraad vastgestelde beleidsregel;

- 2. de gevraagde subsidie valt buiten de doeleinden bedoeld in artikel 39, derde lid, onder g of h, van de Wet financiering volksverzekeringen of artikel 73, eerste lid, onderdelen c of d, van de Ziekenfondswet;

- 3. de aanvraag is gedaan in het kader van de subsidiëring van ontwikkelingsgeneeskunde en de commissie ontwikkelingsgeneeskunde adviseert daarover niet positief;

o. de bevoegdheid tot het nemen van schadebesluiten en besluiten in verband met betaling, invordering of terugvordering, indien deze besluiten direct samenhangen met besluiten als bedoeld in dit artikel;

p. de bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels voor de uitoefening van de in dit artikel gemandateerde bevoegdheden;

2. De algemeen secretaris is ten aanzien van besluiten ter uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden, met uitzondering van die bedoeld in onderdeel p, als volgt bevoegd tot het verlenen of doen verlenen van ondermandaat:

a. voor besluiten die betrekking hebben op aangelegenheden die behoren tot zijn aandachtsgebied is hij bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan afdelingshoofden binnen dat aandachtsgebied;

b. voor andere besluiten is hij bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan een secretaris voor zover deze betrekking hebben op aangelegenheden die behoren tot het aandachtsgebied van die secretaris. Daarbij kan hij aan die secretaris de bevoegdheid verlenen tot verder ondermandaat aan afdelingshoofden binnen het aandachtsgebied van die secretaris;

c. voor de in het eerste lid, onderdeel j, bedoelde bevoegdheid is hij tevens bevoegd ondermandaat te verlenen aan de rechtspersonen die voorzien in de zorg waarop de in dat onderdeel bedoelde eigen bijdragen betrekking hebben.

3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder aandachtsgebied verstaan het ingevolge artikel 3 van het Besluit interne structuur secretariaat Ziekenfondsraad 1987 aangewezen aandachtsgebied.

Artikel 2

1. De voorzitter en de algemeen secretaris tezamen zijn bevoegd om in naam van de Ziekenfondsraad besluiten te nemen tot het aanstellen, bevorderen, schorsen en ontslaan en het vaststellen van de salarissen van de leden van het personeel van het secretariaat van de Ziekenfondsraad. Het mandaat omvat tevens het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen o en p, voor deze betrekking hebben op de uitoefening van de in de vorige volzin bedoelde bevoegdheden.

2. De uitoefening van het in het eerste lid bedoelde mandaat heeft in de volgende gevallen plaats in overleg met het presidium:

a. het aanstellen, bevorderen, schorsen en ontslaan, en het vaststellen van het salaris van hoofden van afdelingen;

b. het aanstellen, bevorderen, schorsen en ontslaan en het vaststellen van salaris in bijzondere gevallen;

c. het aanstellen van personeel in de gevallen, waarin dit een wijziging in de personeelsformatie zou betekenen.

Artikel 3

Waar in de rechtspositieregelingen voor het personeel van het secretariaat van de Ziekenfondsraad een bevoegdheid aan de voorzitter en de algemeen secretaris tezamen is toegekend tot het nemen van besluiten, wordt deze bevoegdheid door hen uitgeoefend namens de Ziekenfondsraad. Het mandaat omvat tevens het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen o en p, voor deze betrekking hebben op de uitoefening van het in de vorige volzin bedoelde bevoegdheden.

Artikel 4

1. Waar in de rechtspositieregelingen voor het personeel van het secretariaat van de Ziekenfondsraad een bevoegdheid aan de algemeen secretaris is toegekend tot het nemen van besluiten, wordt deze bevoegdheid door hem uitgeoefend namens de Ziekenfondsraad. Het mandaat omvat tevens het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen o en p, voor deze betrekking hebben op de in de vorige volzin bedoelde bevoegdheden.

2. De algemeen secretaris is ten aanzien van besluiten, bedoeld in het eerste lid, met uitzondering van het vaststellen van beleidsregels, als volgt bevoegd tot het verlenen of doen verlenen van ondermandaat:

a. voor besluiten die betrekking hebben op personeel dat behoort tot zijn aandachtsgebied is hij bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan afdelingshoofden binnen dat aandachtsgebied;

b. voor andere besluiten is hij bevoegd tot het verlenen van ondermandaat aan een secretaris voor zover deze betrekking hebben op personeel dat behoort tot het aandachtsgebied van die secretaris. Daarbij kan hij aan die secretaris de bevoegdheid verlenen tot verder ondermandaat aan afdelingshoofden binnen het aandachtsgebied van die secretaris;

c. voor sommige door hem aan te wijzen besluiten, bedoeld onder a en b, is hij tevens bevoegd tot het verlenen of doen verlenen van ondermandaat aan het hoofd van de afdeling personeel & organisatie.

3. Artikel 1, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5. Mandaat voor het beslissen op bezwaar

1. De algemeen secretaris is bevoegd om in naam van de Ziekenfondsraad te beslissen op bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht tegen besluiten die met toepassing van artikel 1 en artikel 4 namens de Ziekenfondsraad zijn genomen. Dit mandaat geldt slechts indien de algemeen secretaris niet inhoudelijk bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.

2. De algemeen secretaris is bevoegd om in naam van de Ziekenfondsraad te beslissen op bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht tegen door de Ziekenfondsraad genomen besluiten ingevolge artikel 39, derde lid, onderdelen g of h, van de Wet financiering volksverzekeringen of artikel 73, eerste lid, onderdelen c of d, van de Ziekenfondswet. Dit mandaat geldt slechts indien de algemeen secretaris niet inhoudelijk bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.

3. De algemeen secretaris is bevoegd de plaatsvervangend algemeen secretaris ondermandaat te verlenen voor het beslissen op bezwaar tegen de in het eerste en tweede lid bedoelde door of namens de Ziekenfondsraad genomen besluiten. Dit ondermandaat wordt niet verleend voor gevallen waarin de algemeen secretaris of de plaatsvervangend algemeen secretaris inhoudelijk bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.

4. De voorzitter is bevoegd om in naam van de Ziekenfondsraad te beslissen op bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht tegen de in het eerste en tweede lid bedoelde besluiten. Dit mandaat geldt slechts indien de algemeen secretaris niet bevoegd is om op het bezwaar te beslissen.

5. De leden 1 tot en met 4 zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot het beslissen op bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht tegen namens de algemeen secretaris in de periode tot en met 31 december 1997 genomen besluiten ingevolge artikel 39, derde lid, onderdelen g of h, van de Wet financiering volksverzekeringen of artikel 73, eerste lid, onderdelen c of d, van de Ziekenfondswet.

6. De voorzitter is bevoegd om in naam van de Ziekenfondsraad te beslissen op bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht tegen door de algemeen secretaris krachtens delegatie in de periode tot en met 31 december 1997 genomen besluiten.

Artikel 6

Het presidium is bevoegd om in naam van de Ziekenfondsraad te beslissen op bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht tegen besluiten die met toepassing van artikel 2 en artikel 3 namens de Ziekenfondsraad zijn genomen.

Artikel 7. Instructies

1. De commissie financiering is bevoegd om in naam van de Ziekenfondsraad algemene instructies te geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden, bedoeld in artikel 1, onderdelen a, d, e en h, alsmede de onderdelen k en p voor zover het gaat om onderwerpen die naar hun aard tot haar competentie behoren.

2. De commissie financiering is bevoegd om in naam van de Ziekenfondsraad voor een geval instructies te geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden, bedoeld in:

a. artikel 1, eerste lid, onderdelen a, d, e en h, alsmede de onderdelen k en p voor zover het gaat om onderwerpen die naar hun aard tot haar competentie behoren, indien het een aangelegenheid betreft waarvoor geen algemene instructies van de commissie bestaan;

b. artikel 1, onderdelen b, c en g;

c. artikel 1, onderdelen l tot en met 0, voor zover het gaat om onderwerpen die naar hun aard tot haar competentie behoren.

3. In aangelegenheden als bedoeld in het tweede lid, waarvoor geen instructies van de commissie bestaan, en welke naar het oordeel van de commissie of de algemeen secretaris voor instructies van de commissie in aanmerking komen, wendt hij zich voor instructies tot de commissie.

4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing bij het uitoefenen van het mandaat, bedoeld in artikel 5.

Artikel 8

1. De commissie zorg is bevoegd om in naam van de Ziekenfondsraad algemene instructies te geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden, bedoeld in artikel 1, onderdelen k en p, voor zover het gaat om onderwerpen die naar hun aard tot haar competentie behoren.

2. De commissie zorg is bevoegd om in naam van de Ziekenfondsraad voor een geval instructies te geven ter zake van de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden bedoeld in:

a. artikel 1, onderdelen k en p, voor zover het gaat om onderwerpen die naar hun aard tot haar competentie behoren, indien het een aangelegenheid betreft waarvoor geen algemene instructies van de commissie bestaan;

b. artikel 1, onderdelen i en j;

c. artikel 1, onderdelen l tot en met o, voor zover het gaat om onderwerpen die naar hun aard tot haar competentie behoren.

3. In aangelegenheden als bedoeld in het tweede lid, waarvoor geen instructies van de commissie bestaan, en welke naar het oordeel van de commissie of de algemeen secretaris voor instructies van de commissie in aanmerking komen, wendt hij zich voor instructies tot de commissie.

4. Het eerste, tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing bij het uitoefenen van het mandaat, bedoeld in artikel 5.

Artikel 9. Besluiten commissie toezicht uitvoeringsorganisatie

De gemandateerde bevoegdheden, bedoeld in artikel 1, onderdelen b, c, g , h en k, worden uitgeoefend met inachtneming van de besluiten van de commissie toezicht uitvoeringsorganisatie, steunend op aan die commissie gedelegeerde bevoegdheden.

Artikel 10. Rapportage

De commissies, de voorzitter en de algemeen secretaris stellen de Ziekenfondsraad periodiek in kennis van de met toepassing van dit mandateringsbesluit genomen besluiten. De voorzitter en de algemeen secretaris houden tevens de desbetreffende commissie van de stand van hun werkzaamheden in verband met de uitvoering van dit besluit op de hoogte.

Artikel 11. Intrekking delegatie en oud mandaat

1. De aan de algemeen secretaris in besluiten in het kader van artikel 39, derde lid, onderdelen g en h, van de Wet financiering volksverzekeringen of artikel 73, eerste lid, onderdelen c en d, van de Ziekenfondswet verleende delegatie wordt ingetrokken.

2. Het aan de algemeen secretaris in de periode tot en met 1997 verleende mandaat voor gevallen waarin dit besluit in mandaat voorziet, wordt ingetrokken.

3. Indien voor de uitoefening van de in het eerste en tweede lid bedoelde bevoegdheden als voorwaarde gold dat vooraf een commissie moest worden gehoord, geldt deze voorwaarde eveneens met betrekking tot de uitoefening van de volgens artikel 1 gemandateerde bevoegdheden.

4. Indien voor de uitoefening van de in het eerste en tweede lid bedoelde bevoegdheden als voorwaarde gold dat moest worden gehandeld met inachtneming van de richtlijnen van een andere commissie dan de commissie financiering of de commissie zorg, is artikel 8 van overeenkomstige toepassing op die andere commissie.

Artikel 12. Slotbepalingen

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1998. Indien de Staatscourant, waarin het wordt geplaatst, verschijnt na 31 december 1997, treedt het in werking met ingang van de dag volgende op de dagtekening van die Staatscourant en werkt terug tot en met 1 januari 1998.

Artikel 13

Dit besluit kan worden aangehaald als: Mandateringsbesluit Ziekenfondsraad 1998.


De Algemeen Secretaris van de Ziekenfondsraad,
J.L.P.G. van Thiel.
De Voorzitter van de Ziekenfondsraad,
L. de Graaf.

Toelichting

Algemeen

De Derde tranche Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een algemene regeling voor mandaat. Voorts is bepaald dat delegatie niet geschiedt aan ondergeschikten. De derde tranche treedt naar verwachting met ingang van 1 januari 1998 in werking. De Aanpassingswet derde tranche Awb I voorziet, in aansluiting op het algemene delegatieverbod in de Awb, in het schrappen van de mogelijkheid, die in artikel 58 van de Ziekenfondswet was opgenomen, tot delegatie aan de algemeen secretaris. Om de bestaande uitvoeringspraktijk bij de raad zoveel als mogelijk te continueren is naast intrekking van bestaande delegatie aan de algemeen secretaris een mandateringsregeling aangewezen. De eerder gedelegeerde bevoegdheden worden daarmee voortaan in mandaat uitgeoefend. Bij mandaat worden de betreffende besluiten namens de raad genomen. De raad blijft, anders dan bij delegatie, ook zelf bevoegd tot het nemen van die besluiten. In verband met de inzichtelijkheid van de mandatering bij de raad is er voor gekozen het mandaat van de raad zoveel als mogelijk in één regeling onder te brengen.

Artikelsgewijs

Artikel 1 Het eerste lid geeft een opsomming van de gevallen waarvoor het mandaat aan de algemeen secretaris voor primaire besluiten geldt. De onderdelen a tot en met g, k en m betreffen bevoegdheden die eerder volgens het Delegatiebesluit van de Ziekenfondsraad gedelegeerd waren dan wel standaard werden gedelegeerd in subsidiebesluiten in verbinding met het genoemde Delegatiebesluit. Bij onderdeel k gaat het om alle besluiten ter uitvoering van subsidiebesluiten van de raad. Hierbij moet enerzijds gedacht worden aan de uitdrukkelijk voorziene besluitmomenten in de subsidiebesluiten van de raad. Anderzijds gaat het hierbij om uitvoeringsbesluiten die rechtstreekse toepassing van de Awb betref-fen, zoals ambtshalve vaststelling, wijziging of intrekking in de gevallen waarin die wet dat mogelijk maakt. Er zijn twee gevallen van mandaat in dit onderdeel uitgezonderd. De eerste uitzondering betreft de gevallen waarvoor de raad in het verleden bij vaststelling van subsidiebesluiten heeft besloten geen delegatie te verlenen, zoals bijvoorbeeld de intrekking van door de raad zelf verleende subsidies. De tweede uitzondering betreft de gevallen waarin de raad bij nog te nemen besluiten bepaalt dat het mandaat niet geldt.

Onderdeel m betreft de noodzakelijke uitvoeringsbesluiten in het kader van door de algemeen secretaris eerder krachtens delegatie vastgestelde subsidiebesluiten. Na het wegvallen van de delegatie ligt het voor de hand dergelijke uitvoeringsbesluiten op mandaatbasis bij de algemeen secretaris te leggen. Ook hier gaat het om alle besluiten in het kader van de uitvoering, zoals bij onderdeel k uiteengezet.

Onderdeel h betreft de vaststelling en verrekening van in het AFBZ te storten reserves in verband met de afschaffing van de budgettering voor AWBZ-verstrekkingen. Het gaat hier om uitvoeringsbesluiten waarvoor mandaat is aangewezen.

De onderdelen i en j betreffen reeds eerder door de raad gemandateerde uitvoeringsbevoegdheden in het kader van de Overgangswet verzorgingshuizen. Ook de onderdelen l en n betreffen mandaat voor subsidiebesluiten overeenkomstig de bestaande situatie.

Onderdeel o hangt samen met een nieuwe categorie van besluiten. Op grond van jurisprudentie kan een beslissing omtrent schadevergoeding bij rechtmatige of onrechtmatige besluiten worden aangemerkt als een Awb-besluit. Dit geldt ook voor terug- en invorderingsbeslissingen en betalingsbeslissingen. Bij deze categorie van uitvoeringsbesluiten gaat het om beslissingen die direct samenhangen met uitdrukkelijk geregelde bevoegdheden tot het nemen van besluiten. Voor de verzorgingshuizen zijn dergelijke besluiten eerder gemandateerd aan de algemeen secretaris. Gelet op de onlosmakelijke samenhang met de gemanda- teerde bevoegdheden is er reden ook deze categorie van uitvoeringsbesluiten te mandateren aan de algemeen secretaris.

Bij de raad was delegatie van uitvoeringsbesluiten gebruikelijk. Bij delegatie wordt de bevoegdheid uitgeoefend onder verantwoordelijkheid van degene aan wie de bevoegdheid is overgedragen. Dit impliceert het vaststellen van beleidsregels betreffende de uitoefening van die bevoegdheid. Uitgaande van handhaving van de bestaande situatie is mandaat voor beleidsregels zoals in onderdeel p voorzien op zijn plaats. Het gaat hier uiteraard alleen om beleidsregels voor de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden. Voor de subsidies verzorgingshuizen was de vaststelling van beleidsregels overigens al eerder gemandateerd.

Het tweede lid regelt het ondermandaat. Bij delegatie was mandaat en ondermandaat steeds mogelijk. Voorts was in de gevallen waarin de raad eerder mandaat verleende ook voorzien in de mogelijkheid tot ondermandaat. De regeling is afgestemd op de bestaande organisatie van het secretariaat van de raad. Bij het verlenen van ondermandaat aan een secretaris kan het verlenen van verder ondermandaat als voorwaarde gelden.

Ondermandaat voor beleidsregels is niet toegestaan. Dit strookt met de uitgangspunten van de Awb met betrekking tot ondermandaat van beleidsregels.

Het in het derde lid bedoelde structuurbesluit regelt de aandachtsgebieden van de algemeen secretaris en de secretarissen.

Het mandaat geldt uiteraard alleen voor zover de betreffende bevoegdheden niet door de raad zijn gedelegeerd. Bij delegatie heeft de raad zelf de bevoegdheid niet meer en valt er ook niets door hem te mandateren.

Artikel 2 Dit artikel regelt mandaat voor personeelsbesluiten overeenkomstig eerdere delegatie aan de voorzitter en de algemeen secretaris tezamen. Inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de bestaande situatie zijn hier verder niet aan de orde. Het mandaat volgens dit artikel omvat ook het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen o en p, die samenhangen met de volgens dit artikel gemandateerde personeelsbesluiten.

Artikelen 3 en 4 In de rechtspositieregelingen voor het personeel in dienst van de Ziekenfondsraad wordt op verschillende plaatsen aan de algemeen secretaris of aan de voorzitter en de algemeen secretaris tezamen de bevoegdheid toegekend uitvoeringsbesluiten te nemen. De artikel 3 en 4 stellen buiten twijfel dat deze besluiten worden genomen in naam van de Ziekenfondsraad en dus niet krachtens delegatie, wat immers niet meer mogelijk is. Ook het mandaat volgens deze artikelen omvat het nemen van besluiten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen o en p, die samenhangen met de volgens deze artikelen gemandateerde personeelsbesluiten. Bij het in artikel 4 geregelde mandaat aan de algemeen secretaris is ook ondermandaat mogelijk. Daarbij is in artikel 4, tweede lid, onder c, ook voorzien in een algemene mogelijkheid tot ondermandaat door de algemeen secretaris aan het hoofd van de afdeling personeel & organisatie. Dit ondermandaat kan tevens betrekking hebben op personeel buiten het eigen aandachtsgebied van de algemeen secretaris. Daarbij gaat het om personeelsbesluiten die niet afdelingsbepaald zijn.

Artikelen 5 en 6 Artikel 5 regelt het mandaat voor het beslissen op bezwaar in de zin van de Algemene wet bestuursrecht tegen de aldaar aangeduide besluiten die namens en (bij subsidies) door de raad zijn genomen. Bij artikel 5 gaat het om bezwaar tegen de met toepassing van de artikelen 1 en 4 genomen besluiten. Bij delegatie gold dat de algemeen secretaris als bestuursorgaan ook besliste op bezwaar. In subsidiegevallen waarin voorheen geen sprake was van delegatie doch van mandaat, mandateerde de raad het beslissen op bezwaar ook reeds aan de algemeen secretaris. Het gaat hier om voortzetting van de bestaande praktijk. Volgens de Awb mag degene die het primaire besluit in mandaat heeft genomen vervolgens niet ook op bezwaar beslissen. Voorts moet er vanuit worden gegaan dat de Awb zich er tegen verzet dat een ondergeschikte die inhoudelijk bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest ook op bezwaar beslist. Voor de voorzitter zijn er op dit punt geen aanwijsbare belemmeringen.

De plaatsvervangend algemeen secretaris fungeert bij afwezigheid of ontstentenis van de algemeen secretaris als algemeen secretaris. In het derde lid is de bevoegdheid tot ondermandaat aan de plaatsvervangend algemeen secretaris om organisatorische redenen opgenomen. Deze zal in het vervolg in ondermandaat ook kunnen beslissen op bezwaar indien hij niet als algemeen secretaris fungeert.

Het vijfde en zesde lid betreffen overgangsgevallen. Bij delegatie gold de algemeen secretaris als bestuursorgaan. De primaire besluiten zijn dan van de algemeen secretaris. Het vijfde lid voorziet in mandaat voor het beslissen op bezwaar in de oude gevallen waarin de primaire besluiten op basis van mandaat namens de algemeen secretaris als bestuursorgaan zijn genomen. Het zesde lid ziet op mandaat voor het beslissen op bezwaar aan de voorzitter, indien de algemeen secretaris als bestuursorgaan zelf krachtens de vervallen delegatie het primaire besluit nam. De oude gevallen waarop de leden vijf en zes betrekking hebben zijn enerzijds de bevoegdheden die eerder via het Delegatiebesluit en het Delegatiebesluit in verbinding met subsidiebesluiten waren gedelegeerd. Anderzijds gaat het hier om de bevoegdheden die in de rechtspositieregelingen voor het personeel van de raad aan de algemeen secretaris waren overgedragen en die voortaan op basis van mandaat worden uitgeoefend. Er wordt vanuit gegaan dat ook in die gevallen sprake was van delegatie.

Artikel 6 regelt het mandaat voor het beslissen op bezwaar tegen besluiten als bedoeld in artikel de artikelen 2 en 3. Ten aanzien van de in de artikelen 2 en 3 gemandateerde bevoegdheden waren de voorzitter en algemeen secretaris tot op heden in verband met delegatie ook bevoegd op bezwaar te beslissen. Het presidium is aangewezen om te beslissen op bezwaar in de gevallen waarin de voorzitter en algemeen secretaris tezamen op de voet van de artikelen 2 en 3 een besluit hebben genomen. Gezien de aard van de hier aan de orde zijnde aangelegenheden ligt het voor de hand het beslissen op bezwaar bij het presidium te leggen.

Artikelen 7 en 8 In de oude situatie konden, zowel bij delegatie als bij mandaat, de commissie financiering en de commissie zorg in bepaalde gevallen richtlijnen geven aan de algemeen secretaris. Voorts werd het gevoelen van de commissie ingewonnen in bepaalde gevallen waarin dat naar het oordeel van de algemeen secretaris of de betrokken commissie nodig was. Dit laatste was alleen aan de orde indien voor de desbetreffende aangelegenheid geen richtlijnen waren vastgesteld. De algemeen secretaris handelde vervolgens overeenkomstig de richtlijnen en het gevoelen van de betrokken commissie.

In Awb-termen vertaald gaat het hier om algemene instructies (de oude richtlijnen) en om instructies per geval. De instructies worden namens de raad gegeven. Bij de uitwerking is zoveel als mogelijk aangesloten op de bestaande situatie. De betreffende aangelegenheid wordt in voorkomende gevallen aan de betrokken commissie voorgelegd. De commissie heeft dan de gelegenheid om instructies te geven. De regeling voor instructies geldt volgens het vierde lid van beide artikelen ook tijdens de bezwaarfase. Het gaat daarbij uiteraard alleen om de gevallen waarin bezwaar gemaakt wordt tegen besluiten waarvoor de betrokken commissie bevoegd is namens de raad instructies te geven.

Met name bij de toepassing van artikel 39, derde lid, onderdelen g en h, van de Wet financiering volksverzekeringen en artikel 73, eerste lid, onderdelen c en d, van de Ziekenfondswet komt het voor dat de behoefte bestaat ook andere organen de bevoegdheid tot instructies te geven. Ook kan het gewenst zijn dat vooraf een ander orgaan van de raad moet worden gehoord alvorens te besluiten. Dit laatste speelt bij voorbeeld bij deelprogrammacommissies in het kader van onderzoek. In voorkomende gevallen zal zulks expliciet worden opgenomen in de betreffende raadsbesluiten. Het structureel regelen daarvan in dit algemene mandate- ringsbesluit is in verband met de diversiteit en het veelal ad hoc karakter niet goed mogelijk. Voor de bestaande situaties is een overgangsregeling getroffen in het derde en vierde lid van artikel 11.

Artikel 9 De commissie toezicht uitvoeringsorganisatie heeft bepaalde beslissingsbevoegdheden gedelegeerd gekregen. Het gaat daarbij in ieder geval om het beslissen over het verantwoord zijn van kosten. Dergelijke besluiten van de commissie zijn soms bepalend voor de uiteindelijke toekenning die aan de algemeen secretaris is. Overeenkomstig de bestaande situatie dienen zij in acht te worden genomen.

Artikel 10 De in dit artikel bedoelde verplichting tot rapportage sluit aan op de rapportageplicht bij uitvoering volgens het Delegatiebesluit.

Artikel 11 De bestaande delegatie voor subsidiebesluiten vindt haar voltooiing in het subsidiebesluit. De basis daarvoor in het Delegatiebesluit wordt ingetrokken. Ook de verankering in oude subsidiebesluiten moet worden ingetrokken. Hierin voorziet het eerste lid.

Omdat het mandaat voor uitvoeringsbesluiten zo veel als mogelijk in het onderhavige mandateringsbesluit wordt vastgelegd is intrekking van eerder verleend mandaat nodig. Het tweede lid voorziet hierin.

De overgangsregeling in het derde en vierde lid betreft de problematiek die ook al aan de orde geweest bij de toelichting op artikel 8. De soms voorkomende hoorplicht bij uitvoeringsbesluiten wordt voor bestaande gevallen gehandhaafd. De oude mogelijkheid tot het geven van richtlijnen door andere commissies dan de commissie financiering en de commissie zorg wordt vervangen door de mogelijkheid van die andere commissie tot het geven van instructies overeenkomstig artikel 8. Voor aansluiting op artikel 8 is gekozen omdat het in deze gevallen gaat om subsidieaangelegenheden.

Artikelen 12 en 13.

Het besluit gaat in per 1 januari 1998. Dit is de dag waarop de Derde tranche Awb naar verwachting in werking treedt.

Naar boven