Regeling landbouwgrond Meststoffenwet

«Meststoffenwet»

22 december 1997

Nr. J. 9714165

Directie Juridische Zaken

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

in overeenstemming met de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op de artikelen 13al, onderdeel a, en 25a van de Meststoffenwet;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a) wet: Meststoffenwet;

b) bureau: Bureau Heffingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, te Assen;

c) formulier: door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij vastgesteld formulier grondgebruiksverklaring Meststoffenwet;

d) gebruiker: persoon of rechtspersoon die, of samenwerkingsverband van personen of rechtspersonen dat een bedrijf voert ten aanzien waarvan een heffing wordt geheven als bedoeld in artikel 13 of artikel 13h of een bedrijf voert waarop artikel 13x van toepassing is, en die landbouwgrond, genoemd in artikel 2, eerste lid, in gebruik heeft.

Artikel 2

1. Voor de toepassing van hoofdstuk IV, behoudens artikel 13x, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt, in afwijking van artikel 1, eerste lid, onderdeel q, en vierde lid, van de wet onder de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond ook gerekend:

a. de in het buitenland gelegen landbouwgrond, indien die grond:

1° binnen 25 kilometer van de grens met Nederland is gelegen, en

2° in België is gelegen en tot het bedrijf behoort op grond van eigendom, of

3° in de Bondsrepubliek Duitsland is gelegen en tot het bedrijf behoort op grond van eigendom of op grond van een in de Bondsrepubliek Duitsland geregistreerde pachtovereenkomst;

b. de landbouwgrond die door het bedrijf in gebruik is op grond van een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtings-wet;

c. de landbouwgrond die blijkens een formulier in gebruik is bij het bedrijf.

2. Het formulier wordt overeenkomstig de daarbij aangegeven wijze, volledig en naar waarheid ingevuld en door zowel de gebruiker als door de eigenaar, respectievelijk de erfpachter, vruchtgebruiker of pachter van de desbetreffende grond ondertekend.

3. Voor de toepassing van het eerste lid dient de betreffende grond in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik te zijn en dient aan het bepaalde in de artikelen 3 en 4 te zijn voldaan.

Artikel 3

1. Indien sprake is van gebruik van de grond als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, verzendt de gebruiker aan het bureau een overeenkomstig artikel 2, tweede lid, ingevuld en ondertekend formulier.

2. De verzending als bedoeld in het eerste lid vindt plaats binnen 14 dagen na de datum waarop de grond blijkens het ingevulde formulier in gebruik is genomen.

3. Indien de grond blijkens het ingevulde formulier vóór 15 februari 1998 in gebruik is genomen, vindt, in afwijking van het tweede lid, de verzending als bedoeld in het eerste lid, plaats vóór 1 maart 1998.

Artikel 4

De gebruiker overlegt desgevraagd:

a) indien sprake is van gebruik van de grond op basis van eigendom als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, 2° en 3°: een afschrift van de akte van eigendom;

b) indien sprake is van gebruik van de grond op basis van een geregistreerde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, 3°: een afschrift van de geregistreerde pachtovereenkomst;

c) indien sprake is van gebruik van de grond als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b: een afschrift van een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in artikel 189 van de Landinrichtingswet, en, in het geval dat dit plan voor de opgegeven grond is gewijzigd ingevolge artikel 193 of 194 van de Landinrichtingswet, het door de landinrichtingscommissie opgemaakte proces-verbaal, respectievelijk de door de rechter-commissaris vastgestelde wijziging van het plan;

d) indien sprake is van gebruik van de grond als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c: een afschrift van het aan het bureau toegezonden formulier en een door het bureau aan de gebruiker toegezonden bevestiging van registratie van het formulier.

Artikel 5

Artikel 2, eerste lid, onderdeel c, artikel 3 en artikel 4, onderdeel d, vervallen met ingang van 1 januari 1999.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling landbouwgrond Meststoffenwet.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1998.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 22 december 1997. De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,
J.J. van Aartsen.

Toelichting

1. Algemeen

Met ingang van 1 januari 1998 wordt een stelsel van regulerende mineralenheffingen ingevoerd. Dit heffingenstelsel is uitgewerkt in de wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet (Stb. 360).

In het nieuwe stelsel worden ten aanzien van een veehouderijbedrijf forfaitaire of verfijnde mineralenheffingen geheven, als bedoeld in titel 1, respectievelijk in titel 2 van hoofdstuk IV van de gewijzigde Meststoffen-wet. In verband met de toepassing van dit hoofdstuk IV is van belang welke grond kan worden gerekend tot de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond.

In artikel 1, eerste lid, onderdeel q, van de gewijzigde Meststoffenwet is een omschrijving gegeven van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Ingevolge deze bepaling valt hieronder de in Nederland gelegen landbouwgrond die tot het bedrijf behoort op grond van eigendom, een zakelijk gebruiksrecht of een door de grondkamer goedgekeurde pachtovereenkomst als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Pachtwet, en die in het kader van een normale bedrijfsvoering bij dat bedrijf in gebruik is. Artikel 1, vierde lid, van de Meststoffenwet regelt dat voor de vaststelling van de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond in het kader van hoofdstuk IV tevens grond in aanmerking wordt genomen die tot het bedrijf behoort ingevolge een kortlopende door de grondkamer goedgekeurde of geregistreerde pachtovereenkomst.

Ingevolge artikel 13al, onderdeel a, van de Meststoffenwet kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld over de gevallen waarin en de voorwaarden waaronder voor de toepassing van hoofdstuk IV van de wet, ook in de grensgebieden gelegen landbouwgrond buiten Nederland of landbouwgrond die anders dan de in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, en vierde lid, van de wet genoemde titels in gebruik is, onder de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond wordt gerekend. In de onderhavige regeling wordt hieraan uitvoering gegeven. Het betreft kortweg grond in de grensgebieden die bij het bedrijf behoort op basis van eigendom (Bondsrepubliek Duitsland en België) of geregistreerde pacht (Bondsrepu-bliek Duitsland), grond op basis van een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in de Landinrichtingswet en grond waarvoor een formulier grondgebruiksverklaring Meststoffenwet wordt overgelegd. Voor deze situaties kan de opgegeven titel van gebruik worden gecontroleerd.

De in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, en vierde lid, van de Meststoffenwet opgenomen eis dat de grond ook daadwerkelijk in het kader van een normale bedrijfsvoering bij het bedrijf in gebruik moet zijn, geldt onverkort voor grondgebruik als genoemd in de onderhavige regeling.

In verband met de toepassing van hoofdstuk IV van de gewijzigde Meststoffenwet is de tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond relevant voor de vaststelling van het toelaatbare verlies, van de aanvoernorm, van de opname van meststoffen door het gewas (forfaitaire mineralenheffingen) of van de mineralenafvoer met akker- en tuinbouwproducten andere dan ruwvoer (verfijnde mineralenheffingen).

Voor grond die niet in gebruik is op basis van een van de in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, vierde lid, of de in de onderhavige regeling genoemde titels kan geen verliesnorm worden gehanteerd, hetgeen het mineralenverlies op het betreffende bedrijf ongunstig kan beïnvloeden en tot heffingen zal kunnen leiden.

Het bedrijf dat de grond in gebruik geeft, kan voor deze grond evenmin aanspraak op de verliesnorm maken, omdat de grond niet daadwerkelijk, in het kader van een normale bedrijfsvoering, bij dat bedrijf in gebruik is.

De onderhavige regeling is, evenmin als artikel 1, vierde lid, van de Meststoffenwet, niet relevant in verband met de gemiddelde veebezetting per hectare als bedoeld in artikel 13x, eerste lid, onderdeel a, van de wet, waarin de vrijstelling voor extensieve bedrijven is geregeld. Bij de bepaling van de gemiddelde veebezetting wordt uitgegaan van het begrip “tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond” zoals gedefinieerd in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, van de wet. Kortlopende pacht en de in de onderhavige regeling aangewezen titels tellen niet mee. Zo wordt voorkomen dat bedrijven, enkel door de korte duur van de bedrijfstitel, het ene jaar zijn vrijgesteld en het andere jaar niet.

In deze regeling is uitgegaan van de nummering van de artikelen van voornoemde wet van 2 mei 1997, houdende wijziging van de Meststoffenwet. Zodra de artikelen van de Meststoffenwet doorlopend zijn genummerd, zal artikel 13al zijn genummerd: 53, en artikel 25a: 67.

2. De in het buitenland gelegen grond

In de onderhavige regeling wordt de mogelijkheid geschapen ook de in de grensgebieden gelegen gronden mee te laten tellen. Hiertoe is wel vereist dat de in het buitenland gelegen grond binnen 25 kilometer van de grens met Nederland is gelegen en is voorts vereist dat de grond op basis van eigendom (België) dan wel op basis van eigendom of van geregistreerde pacht (Bondsrepubliek Duitsland) tot het bedrijf behoort. Ten bewijze daarvan dient een afschrift van een akte van eigendom dan wel, indien van toepassing, van een geregistreerde pachtovereenkomst te kunnen worden overgelegd.

De eis van registratie wordt gesteld in verband met de mogelijkheid van controle op de opgegeven titels van gebruik. In zowel de Bondsrepubliek Duitsland als in België wordt de eigendom geregistreerd. Voor wat betreft de pachtovereenkomsten is er een verschil tussen beide landen: in de Bondsrepubliek Duitsland dienen de pachtovereenkomsten te worden geregistreerd, terwijl België niet een dergelijke verplichting kent. Om deze reden kan in België gelegen grond slechts meetellen indien de grond tot het bedrijf behoort op grond van, wel geregistreerd, eigendom.

3. Grond in gebruik op basis van een plan van tijdelijk gebruik als bedoeld in de Landinrichtingswet

Artikel 189 van de Landinrichtingswet voorziet in de mogelijkheid dat de landinrichtingscommissie, indien het belang van de landinrichting zulks vordert, gronden tijdelijk in gebruik geeft overeenkomstig een daartoe vastgesteld plan van tijdelijk gebruik.

De procedure gaat als volgt. Een door de landinrichtingscommissie opgesteld ontwerp van een plan van tijdelijk gebruik wordt ter inzage gelegd. Belanghebbende gebruiksgerechtigden kunnen vervolgens binnen 14 dagen bezwaren indienen bij de landinrichtingscommissie. Indien binnen die termijn geen bezwaren zijn ingediend staat het plan van tijdelijk gebruik vast. De landinrichtingscommissie maakt daarvan proces-verbaal op. Indien er wel bezwaren zijn ingediend kan de landinrichtingscommissie het plan van tijdelijk gebruik bijstellen. Indien de landinrichtingscommissie en degene die bezwaar heeft ingediend niet tot overeenstemming kunnen komen, wordt de kwestie voorgelegd aan de rechter-commissaris.

Deze kan het plan van tijdelijk gebruik dan definitief vaststellen, waarbij het plan zo nodig wordt gewijzigd (artikelen 189 tot en met 194 van de Landinrichtingswet).

Grond die in gebruik is op basis van een plan van tijdelijk gebruik, is per definitie niet in gebruik op basis van één van de titels als genoemd in artikel 1, eerste lid, onderdeel q, of vierde lid, van de gewijzigde Meststoffenwet. Evenmin bestaat de mogelijkheid om de grond te verwerven op basis van één van die titels.

De onderhavige regeling voorziet erin dat ook grond die in gebruik is op grond van een plan van tijdelijk gebruik, in het kader van hoofdstuk IV van de gewijzigde Meststoffenwet behoort tot de tot een bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond. Daartoe dient de gebruiker van de grond te beschikken over een afschrift van het door de landinrichtingscommissie aan de gebruiker toegezonden plan van tijdelijk gebruik. Dit plan wordt, voor de voor de gebruiker relevante gronden, in de praktijk aan de gebruiker van de grond toegezonden met de toevoeging ‘opgave grondgebruik’. Indien dit plan nadien met betrekking tot de door de gebruiker opgegeven gronden nog is gewijzigd, dient de gebruiker tevens te beschikken over de aan de gebruiker toegezonden relevante wijzigingen in de vorm van een proces-verbaal van de landinrichtingscommissie of in de vorm van een beslissing van de rechter-commissaris. De vastgestelde plannen van tijdelijk gebruik vormen voldoende waarborg dat het bedrijf de opgegeven grond inderdaad in gebruik heeft op basis van de aangevoerde titel. Vanzelfsprekend blijft de algemene eis gelden dat de grond in het kader van een normale bedrijfsvoering ook daadwerkelijk in gebruik is bij het bedrijf.

4. Grond waarvoor een formulier grondgebruiksverklaring Meststoffenwet is overgelegd

Voor het kalenderjaar 1998 kan in het kader van hoofdstuk IV van de Meststoffenwet ook de grond meetellen waarvoor bij het Bureau Heffingen een door de Minister vastgesteld formulier grondgebruiksverklaring Meststoffenwet wordt overgelegd. Dit formulier dient volledig ingevuld te zijn en te zijn ondertekend door zowel de degene die de grond in gebruik neemt als door degene die de grond in gebruik geeft (de eigenaar, respectievelijk de erfpachter, vruchtgebruiker of pachter). Op het ingevulde formulier is aangegeven op welke datum in 1998 de grond in gebruik is genomen. Binnen 14 dagen na die datum dient de gebruiker van de grond het formulier te verzenden aan het Bureau Heffingen. Indien de grond blijkens het ingevulde formulier reeds in de maand januari of in de eerste helft van de maand februari van 1998 in gebruik is genomen, geldt een ruimere termijn voor inzending, namelijk tot 1 maart 1998. De gebruiker van de grond dient tevens te beschikken over een afschrift van het formulier en, ten bewijze van de toezending van het formulier aan het Bureau Heffingen, over een door het Bureau Heffingen toegezonden bevestiging van registratie van het formulier.

Het formulier grondgebruiksverklaring Meststoffenwet biedt een voorziening voor grond die buiten de Pachtwet om in gebruik is gegeven. Dit formulier kan slechts voor het kalenderjaar 1998 worden gebruikt. Eind 1998 is een afronding van de evaluatie van de Pachtwet voorzien. Aan de hand van de uitkomsten van deze evaluatie, zal worden bezien of een grondgebruiksverklaring Meststoffenwet na 1998 nog zinvol wordt geacht.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

J.J. van Aartsen.

Naar boven