Subsidieregeling informatie- en communicatietechnologie in het primair en voortgezet onderwijs

19 december 1997

nr. WJZ/1997/40327

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

overwegende dat het wenselijk is informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs te integreren,

dat het tevens wenselijk is dit doel te bevorderen door aan onderwijsinstellingen en aan andere een subsidie toe te kennen om de streefdoelen, zoals geformuleerd in het actie- en implementatieplan ’Investeren in voorsprong’, te realiseren,

Besluit:

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, of de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

b. instelling:

1. voor zover het betreft primair onderwijs:

a. een school voor basisonderwijs, bekostigd uit de openbare kas op basis van de Wet op het basisonderwijs,

b. een school of instelling waaraan speciaal of voortgezet speciaal onderwijs wordt verzorgd, bekostigd uit de openbare kas op basis van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs,

2. voor zover het betreft voortgezet onderwijs:

een school of inrichting voor voortgezet onderwijs, bekostigd uit de openbare kas op basis van de Wet op het voortgezet onderwijs,

c. primair onderwijs: basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs,

d. voorhoedeschool: een voorhoedeschool als bedoeld in artikel 4,

e. procesmanagement ICT: het procesmanagement ICT als bedoeld in de Instellingsbeschikking procesmanagement ICT,

f. ondersteuningsinstelling:

1. de drie landelijke pedagogische centra, te weten het Algemeen Pedagogisch Studiecentrum, het Christelijk Pedagogisch Studiecentrum en het Katholiek Pedagogisch Centrum,

2. het Centrum voor Innovatie van Opleidingen,

3. het Instituut voor Toetsontwikkeling, en

4. het Instituut voor Leerplanontwikkeling.

Artikel 2. Doel van de regeling

Het doel van de regeling is het, met het oog op het integreren van informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs, toekennen van subsidie aan instellingen en aan andere, om de streefdoelen zoals geformuleerd in het actie- en implementatieplan ’Investeren in voorsprong’, te realiseren.

Artikel 3. Toekennen subsidie

1. De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor:

a. de aanschaf van multimediale computers, geschikt voor aansluiting op een netwerk, met randapparatuur, besturingssysteem, programmatuur en ondersteuning,

b. de aanschaf van computer-servers,

c. de aanschaf en aanleg van lokale netwerken,

d. de vergoeding van de kosten voor exploitatie, beheer en vervanging in verband met de onderdelen a, b en c,

e. de ontwikkeling en aanschaf van educatieve software, en

f. scholing in verband met ICT.

2. De minister verstrekt zonder aanvraag aan alle instellingen voor primair onderwijs subsidie als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en f.

3. De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor:

a. de uitvoering van een voorbeeldproject, en

b. de uitvoering van een ontwikkelingsproject, onder andere voor de ontwikkeling van educatieve software.

4. De minister kan op aanvraag subsidie verstrekken voor andere activiteiten, gericht op het integreren van informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs.

Artikel 4. Toekenningscriteria voor subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid

Voor subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, komen uitsluitend voorhoedescholen in aanmerking. De minister merkt een instelling aan als voorhoedeschool indien het projectplan, bedoeld in artikel 14, voldoet aan de voorwaarden voor toekenning van subsidie, zoals opgenomen in bijlage 1 of 2.

Artikel 5. Toekenningscriteria voor voorbeeldprojecten

1. De subsidie voor de uitvoering van een voorbeeldproject als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel a, wordt verleend onder de voorwaarde dat door andere dan instellingen een bijdrage wordt verleend. De subsidie bedraagt 10% van het totaal van de in de vorige volzin bedoelde bijdragen met een maximum van f 250.000. Subsidie als bedoeld in dit artikel wordt slechts eenmaal aan de aanvrager toegekend.

2. Voor subsidie komen in aanmerking instellingen als bedoeld in deze regeling en andere die voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. er is een samenwerkingsverband van een of meer instellingen met een of meer schoolbegeleidingsdiensten, ondersteuningsinstellingen, lokale of regionale overheden of ondernemingen,

b. het voorbeeldproject heeft relaties met andere doelen van het onderwijs en onderwijsbeleid en is gericht op het onderwijsbeleid in de school,

c. het voorbeeldproject levert voorbeelden op voor andere instellingen ten behoeve van veranderingen in hun eigen onderwijspraktijk, en

d. er worden voorzieningen getroffen om op verzoeken om informatie en demonstratie, tegen een redelijke vergoeding, adequaat te reageren.

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere dan instellingen die een aanvraag tot subsidie voor een voorbeeldproject op basis van een plan indienen.

4. De minister kan ten behoeve van de beslissing op de aanvraag het advies inwinnen van een externe deskundige.

5. De aanvraag wordt ingediend bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Procesmanagement ICT, Postbus 25000, 2700 LZ Zoetermeer.

Artikel 6. Toekenningscriteria voor ontwikkelingsprojecten

1. De subsidie voor de uitvoering van een ontwikkelingsproject als bedoeld in artikel 3, derde lid, onderdeel b, wordt verleend op basis van een door de aanvrager ingediend plan waaruit blijkt dat wordt voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in het tweede lid.

2. Voor subsidie komen in aanmerking instellingen als bedoeld in deze regeling en andere voor zover wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

a. het project betreft het ontwikkelen van een nieuw instrument, zoals educatieve software, met als doel het integreren van ICT in de onderwijspraktijk,

b. het project heeft onderwijskundige relaties met andere doelen van het onderwijs en onderwijsbeleid,

c. bij de opzet en uitvoering van het project wordt expertise betrokken van binnen en buiten de instellingen,

d. het project heeft een innovatief karakter,

e. het project is gericht op een overdraagbaar resultaat,

f. er worden voorzieningen getroffen om op verzoeken om informatie en demonstratie, tegen een redelijke vergoeding, adequaat te reageren.

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op andere dan instellingen die een aanvraag tot subsidie voor een ontwikkelingsproject op basis van een plan indienen.

4. De minister kan ten behoeve van de beslissing op de aanvraag het advies inwinnen van een externe deskundige.

5. De aanvraag wordt ingediend bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Procesmanagement ICT, Postbus 25000, 2700 LZ Zoetermeer.

Artikel 7. Toekenningscriteria voor andere activiteiten

Andere dan instellingen komen voor subsidie in aanmerking ten behoeve van andere activiteiten dan bedoeld in de artikelen 5 en 6, indien zij:

a. een gemotiveerde aanvraag en een gedocumenteerd projectplan indienen, en

b. naar het oordeel van de minister een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de streefdoelen zoals geformuleerd in het actie- en implementatieplan ’Investeren in voorsprong’.

Artikel 8. Berekeningsgrondslag subsidie

De grondslag voor het bepalen van de hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, is opgenomen in de bijlage 1 of 2 bij deze regeling.

Artikel 9. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

1. Voor de subsidies, bedoeld in artikel 3, stelt de minister jaarlijks een subsidieplafond vast. Het subsidieplafond is opgenomen in de bijlage 1 en 2 bij deze regeling.

2. Subsidie ten laste van de begroting van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen die nog niet is vastgesteld of goedgekeurd, wordt verleend onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld.

Artikel 10. Uitgangspunten toekenning

1. Bij de toekenning van subsidies, bedoeld in artikel 3, eerste lid, gaat de minister uit van de mate waarin de instelling en het door de instelling ingediende projectplan voldoen aan de toekenningscriteria, met dien verstande dat de mate waarin deze criteria worden toegepast, per beleidsterrein kan verschillen.

2. Bij de toekenning van subsidies, bedoeld in artikel 3, derde en vierde lid, gaat de minister uit van de mate waarin het projectplan voldoet aan de toekenningscriteria, met dien verstande dat de minister afwijzend op een aanvraag beschikt indien het subsidieplafond door het totaal van voorafgaande toezeggingen met betrekking tot eerder ingediende aanvragen, is uitgeput dan wel dat bedrag door toezegging van de gevraagde subsidie zou worden overschreden.

3. De verdeling van het beschikbare bedrag geschiedt zonder onderscheid tussen openbaar en bijzonder onderwijs en met inachtneming van een behandeling van de instellingen naar dezelfde maatstaf.

Artikel 11. Gronden voor afwijzing en aanhouding aanvraag en voor weigering subsidie

1. De aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, wordt:

a. afgewezen indien zij niet voldoet aan de in artikel 13, tweede lid, bedoelde criteria voor de selectie van instellingen, of

b. aangehouden indien zij wel voldoet aan die criteria.

2. Onverminderd artikel 4:35 van de Wet van 20 juni 1996, Stb. 333 (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht) kan de subsidie worden geweigerd indien uit de aanvraag, bedoeld in artikel 14, onvoldoende blijkt dat de subsidie naar verwachting op evenwichtige wijze wordt besteed aan ICT-activiteiten in die zin dat sprake is van integrale invoering van ICT in de onderwijspraktijk.

Artikel 12. Surseance van betaling of faillietverklaring van de aanvrager

De minister geeft geen beschikking, indien een verzoek tot verlening van surseance aan of faillietverklaring van de aanvrager bij de rechtbank is ingediend, totdat op dat verzoek is beslist dan wel, indien surseance van betaling is verleend, totdat een maand na de beëindiging van de surseance van betaling is verstreken. Gedurende die periode worden de termijnen, bedoeld in de artikelen 4:13 en 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht, opgeschort.

Hoofdstuk 2. Subsidieaanvraag

Artikel 13. Aanvraagprocedure voorhoede-instellingen

1. Om voor verlening van subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, in aanmerking te komen, dient een instelling een aanvraag in, met inachtneming van de volgende leden.

2. De aanvraag om subsidie bevat een beschrijving van de bestaande situatie op de instelling, uitgaande van de criteria die voor de selectie van instellingen bepalend zijn. De criteria voor de selectie van instellingen zijn opgenomen in bijlage 1 of 2 bij deze regeling.

3. Indien de aanvraag ingevolge artikel 11, eerste lid, wordt aangehouden, dient de instelling een projectplan in. Artikel 14 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 14. Aanvraag door indienen projectplan

1. Een aanvraag om subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste, derde en vierde lid, wordt ingediend door het indienen van een projectplan bij het procesmanagement ICT.

2. Om voor subsidieverlening als bedoeld in artikel 3, eerste lid, in aanmerking te komen, dienen de aanvragen uiterlijk in het bezit te zijn van het procesmanagement ICT op een in de bijlagen 1 of 2 bij deze regeling aan te geven datum.

Artikel 15. Vereisten projectplan

Een projectplan wordt zodanig ingedeeld dat blijkt dat wordt voldaan aan elk van de onderscheiden toekenningscriteria, bedoeld in de artikelen 4, 5, 6 of 7.

Hoofdstuk 3. Subsidieverlening en verplichtingen van de instelling

Artikel 16. Beslistermijn voor subsidies

De minister beslist binnen de termijnen van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 17. Voorwaarden en verplichtingen

1. Aan de subsidieverlening zijn de in dit hoofdstuk en de in de bijlagen 1 of 2 bij deze regeling opgenomen verplichtingen verbonden.

2. Subsidie voor het aanbrengen van bouwkundige voorzieningen wordt verleend onder de voorwaarde dat de aanvrager een verklaring overlegt waaruit blijkt dat de eigenaar of de zakelijk gerechtigde van het gebouw daarvoor toestemming heeft verleend.

3. De instelling bewaart de boeken en bescheiden en informatie op andere informatiedragers die verband houden met de toepassing van deze regeling, gedurende tenminste 5 jaar na datum waarop de toekenning heeft plaatsgevonden.

Artikel 18. Besteding subsidie bij nader aangegeven ondernemingen

Instellingen mogen de subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a, b, c en f, slechts besteden aan door de minister aan te geven producten van door de minister aan te geven ondernemingen.

Artikel 19. Besteding overeenkomstig doel

1. Instellingen moeten de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste en tweede lid, in ieder geval besteden aan de aanschaf van het aantal multimediale computers, zoals gerelateerd aan het aantal leerlingen, dat de grondslag vormt voor de toekenning van subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, zoals aangegeven in de bijlagen 1 en 2 bij deze regeling. Bij de toepassing van de eerste volzin wordt mede in aanmerking genomen het aantal voor aansluiting op een netwerk geschikte computers dat reeds voor het onderwijs op de instelling wordt gebruikt.

2. Onverminderd het eerste lid, mag de subsidie uitsluitend worden besteed:

a. aan activiteiten waarop de aanvraag, bedoeld in artikel 13, derde lid, of artikel 14, betrekking heeft, of

b. indien het subsidie betreft als bedoeld in artikel 3, tweede lid, aan scholing als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel f.

Artikel 20. Bijhouden administratie

1. De instelling voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit op eenvoudige en duidelijke wijze alle aangegane verplichtingen en verrichte betalingen omtrent de activiteiten kunnen worden afgelezen.

2. De instelling doet onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan of faillietverklaring van haar bij de rechtbank is ingediend, daarvan mededeling aan de minister.

Artikel 21. Toezicht

1. De minister kan voor de door hem verstrekte subsidies een of meer toezichthouders aanwijzen die zijn belast met het toezicht op de naleving van de aan de instelling opgelegde verplichtingen.

2. Aan subsidies op grond van deze regeling is de verplichting verbonden dat de instelling gehouden is aan de door de minister aangewezen personen alle gevraagde bescheiden ter inzage te geven en de gevraagde inlichtingen te verstrekken die van belang zijn voor het toezicht.

Artikel 22. Rekening en verantwoording

1. De instelling legt rekening en verantwoording af omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten.

2. Het afleggen van rekening en verantwoording geschiedt:

a. voor zover het betreft instellingen voor primair onderwijs in de vorm van een afzonderlijke verantwoording, voorzien van een verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die onderdeel is van de aanvraag voor de rijksvergoeding van de instelling die betrekking heeft op het laatste jaar waarvoor de subsidie is verleend, en waaruit blijkt dat de subsidie is besteed overeenkomstig deze regeling en de beschikking tot subsidieverlening,

b. voor zover het betreft instellingen voor voortgezet onderwijs en instellingen voor visueel gehandicapten, in de vorm van een herkenbaar onderdeel van de jaarrekening van de instelling die betrekking heeft op het laatste jaar waarvoor de subsidie is verleend, en waaruit blijkt dat de subsidie is besteed overeenkomstig deze regeling en de beschikking tot subsidieverlening, en

c. voor zover het betreft andere in de vorm van een afzonderlijke verantwoording, voorzien van een verklaring van een accountant, als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die wordt ingediend binnen zes maanden na afloop van de periode waarover de subsidie is verleend en waaruit blijkt dat de subsidie is besteed overeenkomstig deze regeling en de beschikking tot subsidieverlening.

3. Indien een subsidie wordt toegekend over een langere periode dan een jaar, geschiedt het afleggen van rekening en verantwoording, onverminderd het tweede lid, in de vorm van een herkenbaar onderdeel van elke jaarrekening van de instelling die betrekking heeft op het jaar of de jaren waarvoor de subsidie is verleend, en waaruit blijkt dat de subsidie is besteed overeenkomstig deze regeling en de beschikking tot subsidieverlening.

Hoofdstuk 4. Subsidievaststelling

Artikel 23. Vaststelling van subsidie

1. De instellingen dienen binnen zes maanden na afloop van de periode waarover ingevolge deze regeling subsidie op aanvraag is verleend, bij het procesmanagement ICT een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie. Daarbij toont de instelling in de vorm van een activiteitenverslag aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig deze regeling en de beschikking tot subsidieverlening.

2. De minister stelt de subsidie vast binnen twaalf maanden na de ontvangst van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie.

3. De minister kan voorschotten verlenen.

Artikel 24. Terugvordering

Voor zover uit de verantwoording, bedoeld in de artikelen 22 en 23, blijkt dat de subsidie niet is besteed overeenkomstig deze regeling en de beschikking tot subsidieverlening, vordert de minister het betreffende bedrag terug.

Hoofdstuk 5. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 25. Toepassing Awb derde tranche

Tot het tijdstip waarop de Wet van 20 juni 1996, Stb. 333 (Derde tranche Algemene wet bestuursrecht) in werking treedt, zijn de artikelen 4:21 tot en met 4:57 en 5:11 tot en met 5:20 van die wet van overeenkomstige toepassing.

Artikel 26. Expiratie

Deze regeling vervalt met ingang van de dag waarop het bij koninklijke boodschap van 13 oktober 1997 ingediende voorstel van Wet overige OCenW-subsidies (Kamerstukken II 1997/98, 25 671, nrs. 1-2) tot wet wordt verheven en in werking treedt, met dien verstande dat met betrekking tot de op dat tijdstip nog niet vastgestelde of uitgekeerde of verantwoorde bedragen de regeling van toepassing blijft.

Artikel 27. Bekendmaking

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden bekendgemaakt.

Artikel 28. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de derde dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin deze regeling is geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 1997.

Artikel 29. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling informatie- en communicatietechnologie in het primair en voortgezet onderwijs.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
J.M.M. Ritzen.

Bijlage 1 Uitwerking voor het primair onderwijs

1. Procedure en data voor de selectie van voorhoede-instellingen in 1997 en 1998 (artikel 14)

De instellingen zullen in tranches elk eenmaal in aanmerking worden gebracht voor deze subsidie. De selectieprocedure voor de eerste tranche verloopt in de volgende stappen:

1. Alle instellingen voor primair onderwijs hebben op 20 augustus als bijlage bij een begeleidende brief een aanvraagformulier ontvangen.

2. Het ingevulde aanvraagformulier moet voor 1 oktober 1997 aan de schoolbegeleidingsdienst van de desbetreffende instelling worden gezonden.

3. De schoolbegeleidingsdiensten maken op basis van de hierna in punt 2 genoemde criteria, een groslijst waarop de aanvragen geselecteerd worden.

4. De schoolbegeleidingsdiensten dienen de groslijst in bij het coördinatiepunt binnen hun ICT-regio.

5. Elk coördinatiepunt ICT beziet of de procedure zorgvuldig is doorlopen en doet daarna op basis van de door de schoolbegeleidingsdiensten ingezonden groslijsten een voordracht van 10 instellingen aan het Procesmanagement ICT.

6. Het Procesmanagement ICT legt na toetsing op zorgvuldigheid en evenwichtigheid maximaal 100 aanvragen voor aan de minister van OCenW.

7. De minister wijst voor 15 december 1997 maximaal 100 scholen aan die door middel van de indiening van een projectplan als bedoeld in artikel 13, derde lid, subsidie aan kunnen vragen.

8. Het Procesmanagement ICT zendt bericht aan de geselecteerde scholen.

9. De geselecteerde scholen dienen binnen zes weken na de bekendmaking van de hierna in punt 4, onder a, genoemde bedragen en verdeelsleutels een projectplan in. Daarbij houden zij zich aan de inrichtingseisen zoals vermeld onder nummer twee van deze bijlage. Het Procesmanagement ICT en de schoolbegeleidingsdienst waarbij de school is aangesloten, begeleiden de scholen zo nodig bij het opstellen van dit plan.

10. De minister neemt binnen de in de subsidieregeling genoemde termijn een beslissing over de verlening van subsidie. Daarbij beoordeelt hij de plannen op basis van de onder nummer drie genoemde criteria.

2. Criteria voor de selectie van voorhoede-instellingen in 1997 en 1998 (artikel 13, tweede lid)

De aanhouding van de aanvraag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder b, geschiedt op grond van de volgende selectiecriteria waaraan de volgende zwaarte is gegeven:

Criteria waaraan de instelling altijd moet voldoen

1. Indien de instelling wordt geselecteerd als voorhoede-instelling zullen alle aan de instelling verbonden leraren worden bijgeschoold op ICT-gebied.

2. De overdracht van kennis en informatie en de voorlichting naar andere scholen is uitermate belangrijk. De school moet zich bereid verklaren om zich open te stellen voor andere scholen die van de activiteiten kennis willen nemen, zonder daarvoor een tegenprestatie te vragen.

3. De school moet zich bereid verklaren regelmatig aan het Procesmanagement ICT te rapporteren over de implementatie van ICT in het onderwijs.

Criteria die zeer zwaar wegen bij het beoordelen van de aanvragen

1. De hoeveelheid geld die reeds wordt geïnvesteerd in ICT-voorzieningen.

2. De motivering van de instelling om zich aan te melden als voorhoede-instelling.

3. De wijze waarop informatie- en communicatie technologie reeds wordt toegepast binnen het reguliere onderwijs.

4. De onderwijskundige toepassingen van ICT.

5. De wijze waarop de instelling op ICT-gebied samenwerkt met andere instellingen, hbo- of wo-instellingen of overige zich met het onderwijs bezig houdende instituten.

Criteria die zwaar wegen bij het beoordelen van de aanvragen

1. Percentage leraren dat de computer in de klas gebruikt.

2. De hoeveelheid tijd die per klas voor ICT wordt ingezet .

3. De hoeveelheid tijd die per dag per leerling wordt besteed aan ICT-gebruik.

4. De omvang van de weektaak van de ICT-activiteitencoördinator.

5. Het gebruik van educatieve software.

6. De aanwezigheid in de instelling van een intern computer netwerk.

7. De beschikbaarheid van de instelling over een internet-aansluiting.

8. De hoeveelheid computers die reeds in de instelling aanwezig zijn.

9. Het type computers dat reeds in de instelling aanwezig is.

10. Het gebruik door de instelling van een geautomatiseerd leerling-volgsysteem.

11. De beschikbaarheid buiten schooltijd van leerlingen of leraren over de Informatie- en communicatie voorzieningen van de school.

12. De door de instelling reeds gehanteerde administratieve toepassingen van ICT.

13. De overige toepassingen van ICT door de instelling.

14. De aanwezigheid in de instelling van een ICT-activiteitencoördinator.

15. De wijze waarop de instelling in staat is om buiten de voor materiële instandhouding bestemde tegoeden, financiële bronnen aan te boren ten behoeve van de ontwikkeling van ICT in de instelling.

16. De wijze waarop de aan de instelling verbonden leraren en ICT-activiteitencoördinator worden bijgeschoold op het gebied van ICT.

17. Het percentage van de leraren dat aan ICT-bijscholing deelneemt of heeft deelgenomen.

Algemene criteria van spreiding

Bij de uiteindelijke afweging vindt tevens een beoordeling plaats op grond van:

1. Mate van denominatieve en regionale spreiding.

2. De schoolgrootte.

3. Aantal allochtone leerlingen op de school.

In afwijking van de bovengenoemde criteria geldt voor instellingen voor voortgezet speciaal onderwijs dat de onderdelen 10 en 15 van de zwaar wegende criteria bij de selectie niet van toepassing zijn.

3. Voorwaarden waaraan een projectplan van voorhoede-instellingen in 1997 en 1998 moet voldoen (artikel 4, eerste lid)

De school moet een beschrijving geven van de doelen van het project en de wijze waarop de school die doelen wil gaan verwezenlijken. Deze beschrijving moet op de volgende punten worden gegeven:

1. Duidelijk moet blijken dat het personeel betrokken is bij de integratie van ICT in het onderwijsproces alsmede op welke wijze dit personeel is betrokken en op welke wijze de scholing conform de streefdoelen uit het implementatieplan gerealiseerd worden.

2. Duidelijk moet blijken op welke wijze ICT bijdraagt aan de realisering en vernieuwing van onderwijskundige en pedagogisch-didactische doelstellingen.

3. De doelen in het projectplan moeten voldoende zijn geoperationaliseerd en onderbouwd.

4. Er moet voldoende rekening worden gehouden met andere relevante beleidstrajecten.

5. Het plan dient voorzien te zijn van een voldoende onderbouwde financiële raming.

6. Er moet voldoende expertisecapaciteit worden ingezet ter uitvoering van het plan.

7. Er moet sprake zijn van financiële en personele risicobeheersing.

8. Niet meer dan 20% van het beschikbare budget mag worden besteed aan overhead.

4. Berekeningsgrondslag voor de hoogte van de subsidie in 1997 en 1998 (artikel 8)

a. Subsidie aan voorhoede-instellingen (artikel 3, eerste lid)

De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt berekend op grond van een nader bekend te maken bedrag per computer. Per 10 leerlingen, die op 1 oktober 1997 aan de instelling ingeschreven zijn, ontvangt het bevoegd gezag subsidie voor één computer. Voor de bepaling van het leerlingaantal is artikel 7 van het Formatiebesluit WBO 1992 niet van toepassing.

Na toepassing van de bovenstaande verdeelsleutel wordt op het berekende bedrag het bedrag in mindering gebracht dat het bevoegd gezag op grond van artikel 3, tweede lid, voor het daar genoemde onderdeel a heeft ontvangen.

De hoogte van de subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen b, c, d, e en f, wordt berekend op grond van nader door de minister bekend te maken verdeelsleutels en bedragen.

b. Subsidie voor alle scholen in het primair onderwijs (artikel 3, tweede lid)

Het aantal computers waarvoor het bevoegd gezag op grond van artikel 3, tweede lid, een nader bekend te maken bedrag ontvangt, wordt per instelling berekend op basis van het aantal aan de instelling op 1 oktober 1997 ingeschreven leerlingen, zonder toepassing van artikel 7 van het Formatiebesluit WBO 1992, en volgens de onderstaande verdeelsleutel.

Bij aantal leerlingen per instelling Aantal computers dat vergoed wordt

1 t/m 199 1

200 t/m 299 2

300 t/m 399 3

400 t/m 499 4

500 t/m 599 5

600 t/m 699 6

700 t/m 799 7

800 t/m 899 8

900 t/m 999 9

De hoogte van de subsidie die het bevoegd gezag ontvangt ten behoeve van de scholing in verband met ICT, wordt berekend op grond van nader door de minister bekend te maken verdeelsleutels en bedragen.

De minister kan voor zover dat noodzakelijk is voor de aanschaf van computers die zijn aangepast aan de handicaps van de aan die instellingen ingeschreven leerlingen, aan het bevoegd gezag van instellingen voor speciaal onderwijs aan lichamelijk of visueel gehandicapte, dove, slechthorende of meervoudig gehandicapte kinderen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Interimwet op het speciaal onderwijs en het voortgezet speciaal onderwijs, in afwijking van de bovenstaande grondslag een hogere vergoeding per computer toekennen.

In afwijking van het voorgaande worden de volgende voorzieningen voor speciale doelgroepen vergoed:

- scholen voor ligplaatsonderwijs aan varende kinderen als bedoeld in artikel C1, eerste lid, van het Besluit trekkende bevolking WBO, ontvangen een nader te bepalen vergoeding voor de aanschaf van één multi-media computer,

- scholen voor onderwijs aan kinderen van woonwagenbewoners als bedoeld in artikel D1 van het Besluit trekkende bevolking WBO, ontvangen een nader te bepalen vergoeding voor de aanschaf van een laptop multimedia computer.

Nadat de uitkomsten van de Europese aanbesteding omtrent ICT beschikbaar zijn, zal de subsidie worden verleend. Instellingen kunnen in januari 1998 een subsidiebedrag tegemoet zien. Indien de resultaten van de aanbesteding niet tijdig bekend zijn, zal vooruitlopend op de subsidieverlening, in januari 1998 betaalbaarstelling plaatsvinden van een deel van het subsidiebedrag voor alle instellingen, om hen in staat te stellen reeds met de besteding voor ICT-activiteiten vroeg in 1998 aan te vangen. De bevoegde gezagsorganen van alle instellingen zullen medio december 1997 bij brief over de procedure en de wijze van toekenning van de subsidie ingevolge artikel 3, tweede lid, nader worden geïnformeerd.

5. Subsidieplafond voor 1998 (artikel 9)

Het subsidieplafond bedraagt voor 1998 in totaal 51 miljoen gulden. Dit bedrag zal door de minister nader worden gespecificeerd.

Bijlage 2 Uitwerking voor het voortgezet onderwijs

1. Procedure en data voor de selectie van voorhoede-instellingen in 1997 en 1998 (artikel 14)

De instellingen zullen in tranches elk eenmaal in aanmerking worden gebracht voor deze subsidie. De selectieprocedure voor de eerste tranche verloopt in de volgende stappen:

1. De aanvraag om te mogen behoren tot de eerste tranche, moet uiterlijk 1 oktober 1997 zijn ingediend bij het Procesmanagement ICT.

2. Aanwijzing van de scholen wier aanvraag wordt aangehouden geschiedt voor 8 november 1997. Deze scholen wordt gevraagd een projectplan te schrijven.

3. Indiening van het ICT-projectplan door de onder 2 bedoelde scholen vindt plaats vóór 15 december 1997.

4. De minister neemt binnen de in de subsidieregeling genoemde termijn een beslissing over de verlening van subsidie. Daarbij beoordeelt hij de plannen op basis van de onder nummer twee genoemde criteria.

2. Criteria voor de selectie van voorhoede-instellingen in 1997 en 1998 (artikel 13, tweede lid)

De aanhouding van de aanvraag, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder b, geschiedt op grond van de volgende selectiecriteria waaraan de volgende zwaarte is gegeven:

Criteria waaraan de instelling altijd moet voldoen

1. Van groot belang is dat in ieder geval alle leraren die de als prioriteit aangemerkte vakken geven (Nederlands, moderne talen en beroepsgerichte vakken van het VBO) aan ICT-bijscholing meedoen.

2. De overdracht van kennis en informatie en de voorlichting naar andere scholen is uitermate belangrijk. De school moet zich bereid verklaren om zich open te stellen voor andere scholen die van de activiteiten kennis willen nemen, zonder daarvoor een tegenprestatie te vragen.

3. De school moet zich bereid verklaren regelmatig aan het Procesmanagement ICT te rapporteren over de implementatie van ICT in het onderwijs.

Criteria die zeer zwaar wegen bij het beoordelen van de aanvragen

1. Het aantal en de soort van vakken waarbij nu al met ICT wordt gewerkt.

2. Het aantal leerlingen dat bij ICT in het onderwijs is betrokken en het aantal uur per jaar dat daaraan per leerling wordt besteed.

3. De mate waarin buiten de reguliere lestijden met ICT wordt gewerkt.

4. De beschikbaarheid over een intern netwerk op de school.

5. Het aantal en type van computers waarmee reeds wordt gewerkt.

6. De educatieve software waarmee reeds wordt gewerkt.

7. De mate waarin de school ICT aanwendt om andere onderwijsvernieuwingen te versterken, zoals basisvorming, vernieuwing VBO/mavo en/of het Studiehuis.

8. De aanwezigheid en het gebruik van computerlokalen, werkplekken of mediatheek in de school.

Criteria die zwaar wegen bij het beoordelen van de aanvragen

1. Samenwerking op het terrein van ICT met een Nieuwe Lerarenopleiding.

2. Samenwerking op het terrein van ICT met ondersteuningsinstellingen.

3. Samenwerking op het terrein van ICT met een andere instelling, zoals een universiteit of een hogeschool.

4. Samenwerking op het terrein van ICT met andere scholen in de regio, bijvoorbeeld in een samenwerkingsverband mavo/VBO/VSO, netwerken tweede fase.

5. Samenwerking op het terrein van ICT met het bedrijfsleven, waaronder educatieve uitgeverijen.

Algemene criteria van spreiding

Bij de uiteindelijke afweging vindt tevens een beoordeling plaats op grond van:

1. Mate van denominatieve en regionale spreiding.

2. Mate van spreiding naar schoolsoort en de breedte van de scholengemeenschap.

3. Aantal allochtone leerlingen op de school.

3. Voorwaarden waaraan een projectplan van voorhoede-instellingen in 1997 en 1998 moet voldoen (artikel 4, eerste lid)

De school moet een beschrijving geven van de doelen van het project en de wijze waarop de school die doelen wil gaan verwezenlijken. Deze beschrijving moet op de volgende punten worden gegeven:

1. Beleid van de school.

De school maakt zichtbaar hoe te komen tot een vormgeving van het inhoudelijk beleid rond VBO/mavo, basisvorming en tweede fase, en de ondersteunende rol die de ICT hierin gaat innemen; vastgelegd moet zijn hoe de investering in personeel hierbij verwezenlijkt gaat worden. Daarnaast wordt aangegeven op welke wijze de vraag om ondersteuning en nascholing wordt geformuleerd.

2. Als prioriteit aangemerkte vakken.

Aangegeven wordt hoe de school zich voorbereidt op het onderwijs in de ICT-leerstof zoals uitgedrukt in de kerndoelen en examenprogramma’s van de als prioriteit aangemerkte vakken en hoe de school zich voorbereidt op de integratie van ICT in die vakken.

3. ICT-coördinator, aard en omvang van deze functie.

De beschrijving dient te zijn toegespitst op de werkzaamheden van applicatiebeheerder en helper bij toepassing van die applicaties. De taak van systeembeheer in de zin van technisch beheer en onderhoud zal in de regel buiten de school worden neergelegd.

4. Materiële infrastructuur.

Beschrijving van de materiële infrastructuur voor en na het project en de planning van aanschaf op de volgende punten:

a. Hardware: computers en randapparatuur. De school moet garanderen dat na afloop van het project er een verhouding van 1 computer per 10 leerlingen is gerealiseerd.

b. Software: gebruikte en te gebruiken pakketten.

c. Intern netwerk: eventueel aanwezig netwerk en/of aan te leggen netwerk.

d. Aansluiting op EduNet/internet.

5. Scholing.

Scholen moeten garanderen dat:

1. in principe alle docenten in de als prioriteit aangemerkte vakken na 2,5 jaar de basisvaardigheden ICT beheersen en hiervoor gecertificeerd zijn,

2. alle docenten in de als prioriteit aangemerkte vakken na 2,5 jaar in staat zijn de ICT-leerstof in hun vakken te onderwijzen,

3. alle docenten in de als prioriteit aangemerkte vakken na 2,5 jaar betrokken zijn bij een invoeringstraject van ICT in hun eigen vak en deel hebben aan een langer lopend scholingplan voor de scholing op het gebied van didactische toepassingen van ICT.

6. Organisatorische infrastructuur van de school in relatie tot het project en andere samenwerkingsverbanden.

Ook dient aandacht te worden besteed aan toekomstige samenwerkingsverbanden die tot doel hebben om ICT-ervaringen over te dragen.

7. Planning.

Er moet een planning voor het project worden aangegeven over het tijdvak van 2,5 jaar op de onder 1 t/m 6 genoemde punten. Daarnaast moeten in de planning de volgende punten worden opgenomen:

a. Vaststelling en toezending van voortgangsverslagen vóór of op de data 1-6-98/ 1-12-98/ 1-6-99/ 1-12-99. Deze verslagen worden door het PM-ICT beoordeeld.

b. Een totaaloverzicht van de financiën die met het project gemoeid zijn. Van het overzicht moeten deel uitmaken een begroting (per begrotingsjaar, per kostensoort) en een inzichtelijke dekking, waarbij onderscheiden wordt tussen additionele en eigen middelen.

4. Berekeningsgrondslag voor de hoogte van de subsidie in 1997 en 1998 (artikel 8)

De hoogte van de subsidie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen a tot en met f, wordt berekend op grond van een nog nader door de minister vast te stellen bedrag per leerling op basis van het aantal leerlingen dat in de aanvraag is opgegeven.

5. Subsidieplafond voor 1998 (artikel 9)

Het subsidieplafond bedraagt voor 1998 in totaal 36 miljoen gulden. Dit bedrag zal door de minister nader worden gespecificeerd.

Toelichting

1. Algemeen

De verworvenheden en mogelijkheden van informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs (ICT) zijn buitengewoon belangrijk voor het onderwijs. ICT kan het onderwijs effectiever en aantrekkelijker maken en vormt een belangrijk hulpmiddel voor het realiseren van noodzakelijke vernieuwingen in het onderwijsproces. Het leveren van maatwerk en het bevorderen van zelfstandig leren staan daarbij centraal. Ook is investeren in ICT voor het onderwijs noodzakelijk om te voorkomen dat het onderwijs gaat achterlopen bij de ontwikkelingen in de rest van de samenleving.

Het actie- en het implementatieplan ’Investeren in voorsprong’ (in april en juni 1997 uitgegeven door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen) beogen een forse impuls te geven aan de integratie van ICT in het onderwijs. Met name in de paragrafen 2 en 3 van het actieplan zijn de streefdoelen opgenomen.

Bij de uitwerking van het streefbeeld in eindtermen voor het po en het vo is reeds een aantal belangrijke stappen gezet. In de nieuwe kerndoelen voor de basisvorming zijn bijvoorbeeld al ICT-elementen opgenomen. Deze hangen op dit moment voor bij de Tweede Kamer. Bij de in voorbereiding zijnde kerndoelen voor het basisonderwijs voor 1998, bevindt zich een leergebied overstijgend kerndoel met betrekking tot nieuwe media. Het gebruik van ICT maakt van dit kerndoel, evenals van enkele leergebied specifieke kerndoelen, onderdeel uit. De concept-kerndoelen worden thans interdepartementaal voorbereid en zullen, na behandeling in de ministerraad, binnenkort naar de Raad van State worden gestuurd.

Op basis van de Subsidieregeling informatie- en communicatietechnologie in het primair en voortgezet onderwijs worden gedurende een periode van maximaal 4 jaar subsidies verstrekt om informatie- en communicatietechnologie in het onderwijs te integreren. Daarna worden de middelen aan de instellingen verstrekt via de gebruikelijke bekostiging.

De instellingen komen niet alle tegelijk voor de volle omvang in aanmerking voor subsidie. Zij komen via een geleidelijk proces in gelijke mate - en uiteindelijk alle voor de volle omvang - voor subsidie in aanmerking. Om aan de geleidelijkheid van dit proces uitdrukking te geven, wordt onderscheid gemaakt tussen voorhoede-instellingen en andere.

2. Aanvraagprocedure

Om voor een subsidie in aanmerking te komen moeten de instellingen een plan indienen waarin zij aangeven op welke wijze de integratie van ICT in het onderwijsproces zal worden vormgegeven. In de regeling is aangegeven aan welke voorwaarden het plan moet voldoen.

Een speciale regeling geldt ten aanzien van de voorhoede-instellingen. Voor zover het gaat om de subsidie voor de aanschaf van computer-hardware en software en voor scholing in verband met ICT, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de regeling, geldt een aanvraagprocedure die in twee stappen is onderverdeeld. De eerste stap betreft de aanvraag om voor selectie als voorhoedeschool in aanmerking te komen. Daarbij moet de instelling aangeven welke ICT-relevante mogelijkheden reeds aanwezig zijn.

De opzet en indeling van deze aanvraag geschiedt overeenkomstig de criteria voor de selectie van voorhoedescholen, zoals aangegeven in de toepasselijke bijlage bij de regeling. Deze aanvraag is een beschrijving van de feitelijk aanwezige situatie. Indien de aanvraag niet voldoet aan de criteria voor de selectie van voorhoedescholen wordt deze afgewezen. Indien de aanvraag wel voldoet, wordt zij aangehouden.

Met de beslissing tot aanhouding van de aanvraag wordt de tweede stap gezet: van de instelling wordt dan verwacht dat zij een projectplan indient binnen de daarvoor geregelde termijn. Het projectplan bevat een weergave van de voornemens die de instelling ordent en inricht volgens de criteria voor de toekenning van subsidie aan voorhoede-instellingen. Het projectplan wordt vervolgens getoetst aan de daarvoor in de regeling en in de toepasselijke bijlagen opgenomen toekenningscriteria.

De concrete toekenning van subsidies gebeurt altijd door de minister (in mandaat door het agentschap Centrale Financiën Instellingen). Het procesmanagement ICT heeft een taak bij de voorbereiding van de besluiten.

3. Juridische grondslag

Deze regeling heeft het karakter van een beleidsregel. Voor de nabije toekomst wordt een wettelijke grondslag voor subsidies op het terrein van ICT beoogd met het voorstel van Wet overige OCenW-subsidies (kamerstukken II 1997/98, 25 671, nrs. 1-3).

4. Toelichting voor het primair onderwijs

4.1. Algemeen

In het primair onderwijs zijn er voor wat betreft de subsidie aan de onderwijsinstellingen in het schooljaar 1997-1998 twee belangrijke actielijnen te onderscheiden.

1. voorzieningen voor alle instellingen:

De subsidie waar het hier om gaat, is gebaseerd op artikel 3, tweede lid. Iedere instelling ontvangt in 1998 een subsidie voor een of meer multimedia computers en een subsidie voor scholing van directeuren, interne WSNS-begeleiders en ICT-activiteitencoördinatoren. De hoogte van de subsidie wordt berekend op basis van het aantal leerlingen aan de instelling en is mede afhankelijk van de uitkomsten van de Europese aanbesteding omtrent ICT.

2. voorzieningen voor voorhoede-instellingen:

Op advies van en in samenwerking met de SBD’s wordt verspreid over twaalf daartoe ingestelde SBD-ICT-regio’s een aantal voorhoede-instellingen geselecteerd. Deze selectie vindt plaats op basis van een ingediend aanmeldingsformulier dat zal worden beoordeeld op basis van de criteria die in bijlage 1, onder 2, zijn genoemd. De geselecteerde voorhoede-instellingen worden uitgenodigd om een projectplan in te dienen. Na goedkeuring van het projectplan dat zal worden beoordeeld op basis van de in bijlage 1, onder 3, vermelde criteria, ontvangen de voorhoede-instellingen een vergoeding voor een infrastructuur op het gebied van computers (1 computer op tien leerlingen), interne netwerken waarop de computers worden aangesloten, een aansluiting op EduNet en scholing van docenten en management.

Bij het bepalen van de hoogte van de subsidie die bestemd is om één computer per tien leerlingen te realiseren, wordt uiteraard rekening gehouden met hetgeen reeds aan de onder 1 genoemde subsidie is ontvangen.

4.2. Exploitatie

Voor de exploitatie van de apparatuur die aangeschaft wordt op basis van artikel 3, tweede lid, van de regeling zal in het kader van de reguliere bekostigingssystematiek bij de vaststelling van de programma’s van eisen voor 1999 rekening worden gehouden. Voor de exploitatie van de apparatuur die op basis van artikel 3, eerste lid, wordt aangeschaft, zal in het kader van deze regeling subsidie worden verstrekt.

5. Toelichting voor het voortgezet onderwijs

5.1. Algemeen

In hoofdlijn komt de subsidieregeling voor het voortgezet onderwijs er op neer dat:

- alle scholen in tranches in aanmerking komen voor ICT-subsidie,

- op termijn alle scholen een eenmalige subsidie krijgen voor de eerste inrichting voor de ICT-ontwikkelingen; deze is bedoeld voor aankoop van hardware, intranet en nascholing,

- alle scholen gelijkberechtigd worden door een berekeningsgrondslag voor de berekening van de subsidie die ze voor de extra ICT-faciliteiten zullen ontvangen,

- alle scholen een aanvullend bedrag voor exploitatiekostenvergoeding krijgen vanaf het begrotingsjaar waarin ze de subsidie voor de ICT-faciliteiten ontvangen. Deze is bedoeld voor exploitatie en onderhoud, bijscholing en voor verhoging van de koopkracht van de scholen op de markt van educatieve programmatuur.

5.2. De procedure

De scholen die voor de eerste tranche in aanmerking willen komen, hebben voor 1 oktober 1997 hun aanvraag ingediend. Een deel van die scholen zal gevraagd worden een ICT-projectplan te schrijven op grond waarvan de definitieve beslissing zal worden genomen inzake de toekenning van de ICT-faciliteiten. De aanvraag van deze geselecteerde voorhoede-scholen zal voor dat doel worden aangehouden. De andere scholen zullen een afwijzing ontvangen. Zij komen in een volgende tranche aan de beurt indien zij voldoen aan de voorschriften uit de regeling.

5.3. Het projectplan

Het projectplan, waarbij de aanvraag om subsidie gestalte krijgt, dient twee functies. De school levert hiermee in de eerste plaats een inhoudelijke beschrijving van de ICT-implementatie. In de tweede plaats legt de school zich met dit plan vast om de aangevraagde subsidie en de eigen middelen aan bepaalde bestemmingen te besteden.

In het projectplan moet door een beschrijving worden duidelijk gemaakt dat de school investeert in mensen, programmatuur en hardware. De verschillende elementen in de beschrijving moeten qua gewicht en timing goed op elkaar zijn afgestemd. Verder moet worden aangegeven welke vormen van samenwerking er zijn en nodig zijn om de vraag naar ondersteuning, nascholing en educatieve programmatuur goed te kunnen articuleren. Bovendien moet concreet zichtbaar gemaakt worden hoe een en ander feitelijk georganiseerd wordt en uitgevoerd wordt. Essentieel voor alle onderdelen van de beschrijving is de visie op de inschakeling van ICT ten behoeve van de kwaliteit van het onderwijs aan de school.

Bij de beschrijving zijn ook feiten en cijfers noodzakelijk. De doelen en de planning moeten gekwantificeerd zijn zodat achteraf objectief is vast te stellen in hoeverre ze gerealiseerd zijn. In het projectplan moet verder concreet worden aangegeven welk bedrag de school uit eigen middelen voor ICT zal aanwenden. Hiervoor zijn enige componenten in de reguliere bekostiging aan te wijzen. Zo ontvangt de school jaarlijks reeds een bedrag van f 25,30 per leerling voor ICT-onkosten. De school ontvangt ook jaarlijks een budget voor nascholing en onderwijsondersteuning.

De scholen krijgen van het procesmanagement nadere toelichting bij het schrijven van het projectplan.

5.4. De subsidie

Nadat het ICT-projectplan is goedgekeurd zullen de ICT-faciliteiten in de vorm van een vast eenmalig bedrag per leerling worden uitgekeerd. Dat bedrag wordt in een keer uitgekeerd. Daarnaast ontvangt de school een exploitatiekostenvergoeding. Deze zal later worden toegezegd. Deze exploitatiekostenvergoeding zal in de materiële bekostiging worden opgenomen zodra alle scholen deze ontvangen. Tot die tijd zal deze vergoeding apart op basis van deze subsidieregeling worden verstrekt. In geval van extra noodzakelijke bouwkosten in verband met asbest, betondoorboringen of graafwerk, kan in de aanvraag om een extra toeslag worden verzocht

5.5. De verantwoording en eindafrekening

De verantwoording van het incidentele subsidiebedrag en van de exploitatiekostenvergoeding wordt geleverd tot en met het begrotingsjaar waarin het eenmalig toegekende bedrag wordt uitgeput, inclusief de inkomsten uit reservering. Dat is dus voor een periode van 2,5 jaar vanaf het moment dat van de eerste beschikking tot verlening van ICT-faciliteiten op grond van deze regeling. Als bij de eindafrekening blijkt dat een deel van de middelen niet conform het door de school ingediende projectplan is besteed, zal de subsidie voor dat deel teruggevorderd worden, of verrekend kunnen worden met nog toe te kennen subsidie aan de school.

5.6. Het voortgezet speciaal onderwijs

Het voortgezet speciaal onderwijs valt onder bijlage 1, de bijlage voor primair onderwijs. Uit de begripsbepalingen blijkt dat onder primair onderwijs zowel basisonderwijs als speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs valt. Voor de toepassing van de regeling worden scholen en instellingen voor (voortgezet) speciaal onderwijs dus op dezelfde wijze behandeld als scholen voor basisonderwijs.

6. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Begripsbepalingen

De regeling is van toepassing op instellingen die op grond van de onderwijswetgeving worden bekostigd. Dit betekent dat bij fusie, oprichting van nieuwe scholen en beëindiging van bekostiging ook de onderwijswetgeving van belang is voor de toepassing van de regeling.

Ook andere dan instellingen kunnen in aanmerking komen voor subsidie op grond van deze regeling. Men denke aan de vergoeding van kosten, verbonden aan het organiseren van een congres omtrent ICT. Ook bijvoorbeeld schoolbegeleidingsdiensten en educatieve uitgevers kunnen op grond van deze bepaling voor subsidie in aanmerking komen.

De regeling bevat de basis om ook subsidie toe te kennen aan andere dan instellingen. Hiermee is beoogd om initiatieven uit de samenleving te ondersteunen die bijdragen aan het realiseren van de streefdoelen uit het actie- en implementatieplan Investeren in voorsprong. Het gaat hierbij dan ook om een onbepaalde categorie aanvragers. Het is dus mogelijk dat subsidie wordt verstrekt aan commerciële bedrijven. Ook die kunnen immers bijdragen aan de realisatie van de streefdoelen, bijvoorbeeld door het uitvoeren van ontwikkelingsprojecten. Te denken valt aan educatieve uitgeverijen.

Artikel 3. Toekennen subsidie

In dit artikel zijn de elementen genoemd waarvoor subsidie kan worden toegekend. Gelet op het doel van deze regeling (niet gericht op personele inzet) maakt een wachtgeldopslag als bedoeld in de Regeling wachtgeldopslag voor PO, VO, WOV en BVE (Uitleg OCenW-Regelingen 20 december 1995, nr. 31a, en 19 juni 1996, nr.17) geen deel uit van de subsidie.

Onder andere activiteiten als bedoeld in het vierde lid moet onder meer worden begrepen subsidie voor onderzoek over de aanpak bij een specifieke doelgroep, zoals allochtonen.

Bij de ontwikkeling van educatieve software verdient de ontwikkeling van volledig gemultimedialiseerde leermethoden de voorkeur. Gezien de ontwikkeltijd hiervoor zullen volledig gemultimedialiseerde leermethoden niet altijd direct beschikbaar zijn. De instellingen krijgen daarnaast dan ook de ruimte educatieve software te ontwikkelen die gebruikt kan worden in combinatie met bestaande leermiddelen en leermethoden.

De middelen die uit hoofde van deze regeling worden toegekend, zijn niet gericht op personele inzet voor zover het de voorhoedescholen po en vo en de voorzieningen voor alle scholen in het po betreft. Dat laat onverlet dat een (beperkt) deel van de middelen door de instellingen kan worden bestemd ten behoeve van personeel. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een tijdelijk projectleiderschap. Indien het ingediende projectplan daaromtrent een voorziening bevat, zal dit bij de beoordeling worden meegenomen.

Artikel 9. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud

De minister stelt jaarlijks een subsidieplafond vast. Dit is een maximumbedrag dat voor subsidies ingevolge deze regeling beschikbaar is. Omdat er sprake is van een maximumbedrag, moeten er regels gelden voor de verdeling. De verdelingsregel voor de subsidies ingevolge deze regeling is opgenomen in artikel 10: de mate waarin de instelling en het door de instelling ingediende projectplan voldoen aan de toekenningscriteria.

Wat betreft het subsidieplafond merk ik op dat een subsidieplafond alleen bij of krachtens wettelijk voorschrift kan worden vastgesteld. Zodra de Wet overige OCenW-subsidies het Staatsblad heeft bereikt, vormt die wet de grondslag voor deze regeling en tevens voor het vaststellen van het subsidieplafond.

Tot dat tijdstip biedt het overgangsrecht bij de Derde tranche Algemene wet bestuursrecht (nadat die wet in werking is getreden) een voorziening. Immers, op grond van artikel III, derde lid, van die wet kan hetgeen ingevolge de subsidietitel van de Awb bij wettelijk voorschrift kan of moet worden bepaald, bij beleidsregel worden bepaald. Dit voorschrift geldt voor alle subsidies, gelijksoortig aan die, welke reeds voor de inwerkingtreding overeenkomstig bekendgemaakt beleid werden verstrekt.

Artikel 10. Uitgangspunten toekenning

Dat de minister bij de toekenning uitgaat van de mate waarin de instelling en het door de instelling ingediende projectplan voldoen aan de toekenningscriteria, betekent uiteraard niet dat sprake kan zijn van gedeeltelijke toekenning omdat een plan op enkele onderdelen wel aan de vereisten voldoet en op andere onderdelen niet. Om voor subsidie in aanmerking te komen moeten de school en het plan voldoen aan alle vereisten.

Voor de toekenning van subsidie aan instellingen gaat de minister uit van het aantal leerlingen, zoals bij de aanvraag is vermeld. Validatie van die gegevens geschiedt in het kader van de rekening en verantwoording.

Artikel 11. Gronden voor afwijzing en aanhouding aanvraag en voor weigering subsidie

Met de zinsnede ’dat de subsidie naar verwachting op evenwichtige wijze wordt besteed aan ICT-activiteiten’ wordt aangegeven dat sprake moet zijn van integrale invoering van ICT in de onderwijspraktijk. Aan alle elementen van ICT moet aandacht worden besteed in het plan en bij de integratie van ICT binnen de school. Zowel hardware, software als scholing moeten op evenwichtige wijze aan de orde komen.

Artikel 14. Aanvraag door indienen projectplan

Bij de data voor het indienen van de aanvragen gaat het om fatale data, waarna een aanvraag niet meer in behandeling wordt genomen.

Artikel 19. Besteding overeenkomstig doel

Uit de formulering blijkt dat er een zekere bestedingsruimte bestaat. De instelling moet zich wat betreft de voorgenomen besteding houden aan de voornemens in het projectplan. Indien de subsidie met de besteding volgens het projectplan nog niet is uitgeput, mag de instelling een besteding zoeken die passend is in het kader van de integrale en evenwichtige invoering van ICT in het onderwijs van die instelling. In ieder geval zal de subsidie overeenkomstig de doelstellingen van het door de instelling ingediende projectplan besteed moeten worden aan activiteiten, gericht op het integreren van ICT in het onderwijs.

De subsidie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, zal in ieder geval besteed moeten worden aan de aanschaf van computers. Daarbij geldt dat op elke instelling een ratio moet worden bereikt van 1 computer op elke 10 leerlingen. Voor deze ratio wordt meegeteld de op de instelling reeds aanwezige apparatuur die al geschikt is voor aansluiting op een netwerk. Instellingen die met de subsidie boven de ratio van 1 computer op 10 leerlingen uit zullen komen, kunnen het meerdere besteden aan andere ICTactiviteiten. Er zij opgemerkt dat de ratio van 1 computer op 10 leerlingen is gekozen om de voorhoede-instellingen ook een voorbeeldwerking te geven. Voorhoede-instellingen die meer computers tot hun beschikking krijgen, verliezen deze voorbeeldwerking.

De subsidie, bedoeld in artikel 3, tweede lid, zal in ieder geval besteed moeten worden aan de aanschaf van computers (overeenkomstig bijlage 1) en aan scholing.

Over het bestaan van schotten tussen de diverse subsidies merk ik het volgende op. Omdat de school de subsidie moet uitgeven overeenkomstig het projectplan dat door de school zelf is ingediend, is er in zekere zin dus sprake van schotten bij de besteding. Echter, indien de subsidie na besteding volgens het projectplan nog niet is uitgeput, mag de school de aanvullende vergoeding gebruiken voor andere ICT-doelen. Bij de besteding van een eventueel overschot, is dus geen sprake van schotten.

Overigens is het overeenkomstig de aard van subsidiëring dat er voor de toekenning en de besteding van middelen voor verschillende activiteiten verschillende criteria bestaan.

Artikel 21. Toezicht

De Awb derde tranche gaat ervan uit dat toezichthouders kunnen worden aangewezen. Het toezicht kan alleen financiële aspecten betreffen omdat sprake is van een subsidierelatie. Bij het toezicht, bedoeld in dit artikel, gaat het overigens niet om de vraag of de instelling alle activiteiten heeft verricht en of inhoudelijk is voldaan alle verplichtingen. Dat komt aan de orde bij de aanvraag tot vaststelling. Daarbij toont de instelling in de vorm van een activiteitenverslag aan dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig deze regeling en de beschikking tot subsidieverlening. Het gaat bij het toezicht, bedoeld in dit artikel, wel om de vraag of wordt voldaan aan de voorschriften van de regeling zelf.

Artikel 23. Vaststelling van subsidie

De instelling moet in de vorm van een activiteitenverslag aantonen dat de activiteiten hebben plaatsgevonden overeenkomstig de regeling en de beschikking tot subsidieverlening. Wanneer een instelling een jaarverslag opstelt, kan het activiteitenverslag deel uitmaken van het jaarverslag.

Artikel 25. Toepassing Awb derde tranche

Met deze bepaling wordt de subsidietitel (en daarmee bepalingen over op te leggen verplichtingen, over intrekking en wijziging en over terugvordering) en de bepalingen over toezicht op de naleving (en daarmee bepalingen over vorderen van inlichtingen) van toepassing verklaard. Inwerkingtreding van de Awb derde tranche is voorzien per 1 januari 1998.

Artikel 26. Expiratie

De Subsidieregeling ICT voor het po en vo zal op de Wet overige OCenW-subsidies worden gebaseerd zodra die wet tot stand is gekomen. Zodra die wet het Staatsblad bereikt, zal de regeling opnieuw worden gepubliceerd.

Artikel 28. Inwerkingtreding

In de regeling is terugwerkende kracht opgenomen omdat in juli en augustus 1997 de eerste brieven omtrent ICT aan de scholen zijn verzonden. Ook het procesmanagement ICT functioneert vanaf 1 juli 1997.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

J.M.M. Ritzen.

Naar boven