Regeling toelating radio-elektrische inrichtingen

17 december 1997

Nr. HDTP/97/2687/CG

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de hoofdstukken C en F van het Besluit radio-elektrische inrichtingen, en artikel 101 van het Schepenbesluit 1965;

Besluit:

§ 1. Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de Hoofddirecteur: de Hoofddirec-teur Telecommunicatie en Post

van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;

b. de Directeur: de directeur Rijksdienst voor Radiocommunicatie van de Hoofddirectie Telecommunicatie en Post van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat;

c. het Hoofd van de Scheepvaartinspec-tie: het Hoofd van de Scheepvaart-inspectie, bedoeld in artikel 10 van de Schepenwet;

d. testinstelling: een instelling die radio-elektrische inrichtingen test ten behoeve van toelating van die radio-elektrische inrichtingen;

e. STERLAB: Nederlandse Stichting voor de Erkenning van Laboratoria;

f. besluit: Besluit radio-elektrische inrichtingen.

§ 2. De aanvraag tot erkenning als testinstelling, gelijkstelling met een erkende testinstelling en voorlopige erkenning als testinstelling

Artikel 2

1. Een aanvraag tot erkenning als testinstelling, tot gelijkstelling met een erkende testinstelling of tot een voorlopige erkenning als testinstelling wordt ingediend bij de Hoofddirecteur.

2. De aanvraag, bedoeld in het eerste lid, bevat ten minste de volgende gegevens:

a. gegevens omtrent de aard van de bedrijfsactiviteiten van de aanvrager;

b. gegevens ten behoeve van de identificatie van degene op wiens naam de erkenning, gelijkstelling of voorlopige erkenning moet worden gesteld.

Artikel 3

1. Bij de aanvraag tot erkenning als testinstelling worden als bijlagen overgelegd:

a. een certificaat afgegeven door STERLAB waaruit blijkt dat de aanvrager voldoet aan de normen voor kwaliteitsborging;

b. gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager volledige rechtspersoonlijkheid bezit.

2. Bij de aanvraag tot gelijkstelling met erkende instellingen wordt als bijlage overgelegd een document waaruit blijkt dat de in een andere lid-staat van de Europese Unie of in een van de overige staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte gevestigde instelling door die lidstaat is erkend voor het testen van radio-elektrische inrichtingen.

3. Bij de aanvraag tot voorlopige erkenning als testinstelling worden als bijlagen overgelegd:

a. gegevens waaruit blijkt dat de aanvrager volledige rechtspersoonlijkheid bezit;

b. een afschrift van de door de aanvrager bij STERLAB ingediende aanvraag voor certificatie;

c. een verklaring van STERLAB dat zij met het onderzoek van de onder b bedoelde aanvraag is begonnen.

§ 2a. Wederzijdse erkenning van testen van radio-elektrische inrichtingen

Artikel 3a

Indien een testinstelling als bedoeld in artikel C.4.1, derde lid, van het besluit een radio-elektrische inrichting heeft getest op conformiteit met eisen die gelijkwaardig zijn aan eisen als bedoeld in artikel 8, wordt die inrichting niet opnieuw getest, voorzover de resultaten van de desbetreffende testen van de testinstelling ter beschikking kunnen worden gesteld.

§ 3. De verklaring van conformiteit en toelating van radio-elektrische inrichtingen

Artikel 4

Een verklaring van conformiteit wordt opgesteld volgens het model opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling.

Artikel 5

1. Een aanvraag tot toelating van radio-elektrische inrichtingen, genoemd in de onderdelen I, II, III en IV.A van bijlage 2 wordt ingediend bij de Directeur.

2. Een aanvraag tot toelating van een radio-elektrische inrichting, genoemd in onderdeel IV.B van bijlage 2, wordt ingediend bij het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

3. De aanvraag bevat ten minste de volgende gegevens:

a. een omschrijving van het product;

b. vermelding van het fabrikaat of handelsmerk;

c. vermelding van het type inrichting.

4. De vereiste verklaring van conformiteit met bijlagen wordt met de aanvraag meegezonden.

Artikel 6

Een verklaring van toelating wordt afgegeven volgens het model opgenomen in bijlage 3 bij deze regeling.

§ 4. Ontvanginrichtingen van een toegelaten type

Artikel 7

Ontvanginrichtingen dienen van een toegelaten type te zijn, indien zij een gebruiksgeheel vormen met zendinrichtingen die ingevolge artikel C.2.1 van het besluit van een toegelaten type dienen te zijn.

§ 5. Technische eisen

Artikel 8

De technische eisen voor radio-elektrische inrichtingen zijn neergelegd in de eisenbladen vermeld in bijlage 2 bij deze regeling.

§ 6. Keurmerken

Artikel 9

1. Het keurmerk dat op de radio-elektrische inrichtingen moet worden aangebracht moet aan de volgende eisen voldoen:

a. het keurmerk wordt aangebracht op een rechthoekig etiket. De afmetingen zijn minimaal 30 □ 10mm.

Materiaal: Het etiket moet, nadat het is aangebracht, niet zonder beschadiging kunnen worden verwijderd.

Opdruk: blauw (volgens specificatie PMS 293), tekst diapositief geplaatst. De ondergrond moet voldoende contrasterend zijn met het blauw PMS 293.

Lettertype: Helvetica onderkast.

Voorbeeld:

ministerie van verkeer en waterstaat NL 90010101

b. De tekst ’ministerie van verkeer en waterstaat’ moet op het bovenste deel van het merk zijn aan gebracht.

c. Het toelatingsnummer wordt links onder geplaatst.

Het toelatingsnummer wordt medegedeeld in de verklaring van toelating die voor de onderhavige radio-elektrische inrichting is afgegeven.

d. Het deel rechts onder op het merk is bedoeld voor aanvullende informatie zoals bijvoorbeeld een CEPT markering, of informatie zoals dat in de verklaring van toelating is vermeld. Als geen aanvullende informatie wordt voorgeschreven blijft deze ruimte leeg en dus blauw.

e. Het etiket moet op de buitenzijde van de radio-elektrische inrichting worden aangebracht, of als dat niet mogelijk is, op de verpakking, de gebruiksaanwijzing of het garantiebewijs. Het is daarnaast toegestaan het keurmerk tevens aan te brengen op de verpakking.

f. Het keurmerk mag onderdeel vormen van een groter etiket, maar moet ook dan voldoen aan bovenvermelde specificaties. Tevens moet de ondergrond voldoende contrasterend zijn met het blauw PMS 293.

g. In de plaats van het aanbrengen van een etiket op de

radio-elektrische inrichting wordt toegestaan het keurmerk in reliëf bij de produktie van de behuizing daarin aan te brengen.

§ 7. Slotbepalingen

Artikel 10

In afwijking van artikel 9 is artikel 9 van de Regeling toelating radio-elektrische inrichtingen (Stcrt. 1992, 64), zoals dit luidde op 1 april 1992, van toepassing op radio-elektrische inrichtingen die tot en met 31 augustus 1996 in de handel zijn gebracht.

Artikel 11

De Regeling toelating radio-elektrische inrichtingen (Stcrt. 1992, 64) wordt ingetrokken.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag waarop het Besluit radio-elektrische inrichtingen in werking treedt.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toelating radio-elektrische inrichtingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van de bijlagen die ter inzage worden gelegd bij de Rijksdienst voor Radiocommunicatie van de Hoofddirectie Telecommunicatie en Post, Emmasingel 1, 9726 AH Groningen, en, voorzover de bijlagen van toepassing zijn op radar, radartransponder, ARPA, APIRB en richtingzoeker, bij het Directoraat-Generaal Goederenvervoer, Willem Witsenplein 6, 2500 EX Den Haag.


Den Haag, 17 december 1997. De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink.

Toelichting

Deze regeling strekt tot vervanging van de regeling van de

Minister van Verkeer en Waterstaat van 30 maart 1992, houdende regels voor de toelating van radio-elektrische inrichtingen (Stcrt. 64) (Regeling toelating radio-elektrische inrichtingen). Een aantal technische voorschriften van deze regeling, waarvan indicatief de artikelen 5, 7, 9 en een aantal van de in bijlage 2, onderdeel IV, onder a en b, genoemde eisenbladen worden genoemd, werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109)1. Om alsnog aan de verplichting tot notificatie te voldoen is deze regeling in ontwerp aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen genotificeerd en heeft de regeling op nationaal niveau de wetgevingsprocedure doorlopen (zie ook kamerstukken II 1996/97, 25 389).

De technische voorschriften die zonder onderscheid van toepassing zijn op Nederlandse en ingevoerde radio-elektrische inrichtingen zijn uit hoofde van een doeltreffende bescherming van de openbare orde en de consument noodzakelijk. Ook zijn zij evenredig aan de met deze voorschriften beoogde doelen. Voorzover deze regeling kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 30 EG-Verdrag bevat, zijn zij derhalve gerechtvaardigd ter bescherming van de bovenbedoelde belangen.

Voor een toelichting op de achtergronden van deze regeling wordt verwezen naar de toelichting op de oorspronkelijke regeling (Stcrt. 1992, 64).

Een ontwerp van deze regeling is op 2 september 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de eerdergenoemde richtlijn nr. 83/189/EEG. Zij is op 29 september 1997 tevens gemeld via het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Een aankondiging van de desbetreffende notificatie is gepubliceerd in Stcrt. 197.

De tekst van de regeling is identiek met de tekst van de ingetrokken regeling, met uitzondering van het volgende. In de eerste plaats is een nieuw artikel 3a ingevoegd met betrekking tot de wederzijdse erkenning van testresultaten van radio-elektrische inrichtingen. In de tweede plaats zijn de nieuwe - wetstechnische - artikelen 10 tot en met 13 opgenomen. Voorts is naar aanleiding van een tussentijdse reactie van de Commissie in het kader van de notificatieprocedure besloten om een aantal regels voor ontvanginrichtingen die niet met zendinrichtingen een gebruiksgeheel vormen, te laten vervallen. In haar reactie refereerde de Commissie aan het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 24 maart 1994 (zaak C-80/92, Jur. 1994, I-1019), op grond waarvan is geconcludeerd dat artikel 7 van de ontwerp-regeling diende te worden gewijzigd en bijlage IV van de ontwerp-regeling diende te vervallen. De ontwerp-regeling is dienovereenkomstig aangepast. In dit verband is van belang op te merken dat de bij deze regeling ingetrokken Regeling toelating radio-elektrische inrichtingen (Stcrt. 1992, 64) identieke regels stelde voor dergelijke ontvanginrichtingen. Aangezien deze regels echter sedert de datum van het bovengenoemde arrest niet waren toegepast en in de toekomst bij nader inzien ook niet zullen worden toegepast, was hernieuwde vaststelling daarvan ook in dit opzicht niet aangewezen. Overigens zijn van de lid-staten van de Europese Unie en van de overige leden van de Wereldhandelsorganisatie geen opmerkingen ontvangen in het kader van de notificatieprocedure.

Ten slotte is een aantal aanpassingen van redactionele aard doorgevoerd. Om verwarring te voorkomen zijn de citeertitel en de artikelnummering van de onderhavige regeling ten opzichte van de ingetrokken regeling intact gelaten.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink.

1 Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 94/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100). Een bijgewerkte integrale tekst van de richtlijn is gepubliceerd in PbEG 1997, C 78.

Naar boven