Zweminrichtingen

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST ZWEMINRICHTINGEN

AI Nr. 8911

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van Cadans namens de Werkgeversvereniging Bad- en Zweminrichtingen als partij te ener zijde mede namens CFO, ABVAKABO en NOVON als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst Zweminrichtingen, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Nederlandse Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek schriftelijk bezwaar is ingebracht door: de Vereniging Reformatorisch Maatschappelijke Unie Werknemers (RMU);

Dat dit bezwaar als volgt kan worden samengevat: Het bezwaar richt zich tegen artikel 9 van de CAO regelende de arbeidsduur en werktijden. Hierin wordt er impliciet van uit gegaan dat op bepaalde zondagen in de maand gewerkt moet worden. Volgens bezwaarde hanteert de Arbeidstijdenwet (ATW) als uitgangspunt, dat arbeid op zondag in beginsel verboden is. Op grond van artikel 5:4 van de ATW kan slechts in twee situaties van dit verbod worden afgeweken. In beide situaties gaat het om een dubbele eis waaraan de werkgever zal moeten voldoen. Volgens bezwaarde is de gekozen formulering in de CAO in strijd met doel en strekking van de ATW. Ook wordt in de CAO geen rekening gehouden met de positie van de individuele werknemer, die uit principiële overwegingen gewetensbezwaren heeft tegen het verrichten van arbeid op zondag. Bezwaarde verzoekt derhalve niet tot algemeen verbindendverklaring over te gaan, omdat deze strijdig is met artikel 5:4 van de ATW en strijdig met het algemeen belang.

Overwegende dienaangaande: In de ATW is in artikel 5:4 bepaald dat op zondag geen arbeid wordt verricht, behalve voor zover het tegendeel is bedongen en uit de aard van de arbeid voortvloeit. Van het verbod tot zondagsarbeid kan worden afgeweken, indien de bedrijfsomstandigheden dit noodzakelijk maken en indien de werkgever daartoe overeenstemming heeft bereikt met het medezeggenschapsorgaan of, bij het ontbreken daarvan, met de perso- neelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, met de belanghebbende werknemers. In geval van arbeid op zondag is de werkgever gehouden aan het bepaalde in artikel 5:4 van de ATW. Dit betekent dat voor zover de aard van de arbeid met zich meebrengt dat op zondag gewerkt wordt, dit moet worden bedongen. Het tegendeel bedingen kan zowel in een individuele arbeidsovereenkomst als in een CAO. Ook kan dit in principe mondeling worden overeengekomen tussen werkgever en werknemer. Zonder beding geldt echter de regel dat op zondag niet wordt gewerkt. In andere gevallen, waarin de bedrijfsomstandigheden arbeid op zondag noodzakelijk maken, is overeenstemming met het medezeggenschapsorgaan vereist. Het bepaalde in de CAO laat dit onverlet.

Overwegende tenslotte, dat het bezwaarschrift van de RMU van dien aard is, dat het algemeen verbindendverklaring van de daarvoor in aanmerking komende bepalingen van de CAO niet in de weg staat;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Gezien het overleg met de Stichting van de Arbeid;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 23 december 1996 (Stcrt. 1996, nr. 250), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindend verklaren van artikel 32 van de collectieve arbeidsovereenkomst Zweminrichtingen alsmede de bij dit artikel behorende statuten en reglementen van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Bad- en Zweminrichtingen, zulks met inachtneming van hetgeen onder V en VI is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 maart 1998 (en voorzover het betreft artikel 34 alsmede het bijbehorend reglement Werkgelegenheidsfonds tot en met 31 december 1997 en artikel 32 van de CAO Zweminrichtingen alsmede de bij dit artikel behorende statuten en reglementen van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Bad- en Zweminrichtingen tot en met 31 mei 2000) de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst Zweminrichtingen alsmede statuten en reglementen van de Stichting Ondersteuning Arbeidsvoorwaarden Bad- en Zweminrichtingen, zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV, V en VI is bepaald:

Artikel 1 Algemene bepalingen en werkingssfeer

  • A. In deze overeenkomst wordt, tenzij in een artikel van deze overeenkomst van het tegendeel blijkt, verstaan onder:

    • 1. zweminrichting: iedere privaatrechtelijke onderneming of afdeling van een dergelijke onderneming, waarin gelegenheid tot zwemmen en/of baden wordt gegeven, voorzover het zwembad in de onderneming of afdeling groter is dan 125 m2;

    • 2. werkgever: iedere natuurlijke of rechtspersoon, die in enige vorm een zweminrichting als bedoeld in het voorgaande lid exploiteert;

    • 3. werknemer: de werknemer die op basis van een arbeidsovereenkomst in dienst is van de onder 2 bedoelde werkgever, een van de functies vervult als bedoeld in artikel 4 van deze CAO.

    • 4. basisloon: het loon volgens de loonklasse, waarin de werknemer is ingedeeld;

    • 5. loon: het basisloon, vermeerderd met de toeslagen genoemd in de artikelen 7, 8 en 11, voorzover daar recht op bestaat.

    • Het begrip „loon" in de artikelen 13, 14, 15, 16 en 28 omvat uitsluitend de toeslagen, genoemd in artikel 7 en 8 voorzover daar recht op bestaat.

    • 6. uurloon: het basisloon per maand gedeeld door 165.

  • B. De werknemers worden voor de toepassing van deze CAO onderscheiden in:

    • 1. werknemers, die een functie vervullen, die in één der loonklassen is ingedeeld en die tot de vaste staf van de zweminrichting kunnen worden gerekend;

    • 2. werknemers, die een functie vervullen, die in één der loonklassen is ingedeeld en die voor ten hoogste zes maanden in verband met seizoenwerkzaamheden in dienst worden genomen;

    • 3. werknemers, die in afwijking van het bepaalde in A sub 3. voor ten hoogste zes weken in verband met seizoenwerkzaamheden in dienst worden genomen, en niet zijn ingedeeld in één der loonklassen (vakantiewerkers).

  • C.

    • 1. Op de werknemers genoemd in B sub 2. van dit artikel zijn niet van toepassing de artikelen de 10 en 13 lid 4, 5 en 7, tenzij anders is bepaald.

    • 2. Op de werknemers genoemd in B sub 3. van dit artikel zijn niet van toepassing de artikelen 4, 5, 6, 7, 8, 10 en 13 lid 4, 5 en 7, tenzij anders is bepaald.

    • Deze werknemers worden beloond op basis van de Wet Minimumloon en minimumvakantietoeslag.

    • 3. Uitgezonderd van de werkingssfeer van deze CAO is de werknemer die voor meer dan 50% van de met hem overeengekomen arbeidsduur op basis van zijn functie-omschrijving werkzaamheden verricht in een onderneming als omschreven in de Horeca-CAO's (CAO-Horeca, Horeca-vut-CAO en SAVA-CAO), en op wie uit dien hoofde de Horeca-CAO's van toepassing zijn.

Artikel 2 Wederzijdse verplichtingen

De werkgever en de werknemer zijn verplicht tijdens de duur van deze collectieve arbeidsovereenkomst de in de navolgende artikelen omschreven arbeidsvoorwaarden in acht te nemen.

Artikel 3 Indienstneming

  • 2. De schriftelijke arbeidsovereenkomst moet inhouden:

    • a. de datum van indiensttreding;

    • b. de functie en de klasse, waarin aanstelling plaatsvindt;

    • c. het basisloon, waarop de aanstelling plaatsvindt;

    • d. vermelding of de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde dan wel voor bepaalde tijd wordt aangegaan.

  • 3. Indien bij de aanstelling van de werknemer een proeftijd wordt bedongen, dient zulks schriftelijk te worden vastgelegd.

  • 4. Indien een werknemer in een andere functie blijvend te werk wordt gesteld, geeft de werkgever hem, onder opgave van het daarop betrekking hebbende basisloon, daarvan schriftelijk kennis.

  • 5. De werknemer, waarmede een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor een gedeelte van de normale werktijd, volgens artikel 9 van deze overeenkomst, heeft recht op een evenredig gedeelte van de aanspraken, die hij zou kunnen doen gelden, indien hij voor de normale werktijd een overeenkomst was aangegaan, tenzij in de CAO anders is bepaald.

  • 6. Een oproepcontract, volgens welke een werknemer bij oproep arbeid dient te verrichten danwel zich beschikbaar dient te houden voor een oproep om arbeid te verrichten, bedraagt minimaal 20 uur per maand, waarbij in ieder geval over dit minimum aantal uur van 20 per maand, loon dient te worden betaald.

  • Dit minimum van 20 uur per maand geldt niet als de werknemer niet verplicht is bij oproep arbeid te verrichten danwel niet verplicht is zich beschikbaar te houden voor een oproep om arbeid te verrichten.

Artikel 4 Functie-indeling

  • 1. De functie, die de werknemer vervult, staat vermeld in bijlage A. Bij de functie is een loonklasse vermeld.

  • De werkgever bepaalt welke van de in bijlage A vermelde functie door de werknemer wordt vervuld, aan de hand van de in bijlage B opgenomen functiebeschrijvingen.

  • 2. Voor de functie van zwemonderwijzer C, zwemonderwijzer B en zwemonderwijzer A, alsmede die van hoofd zwemzaken B en hoofd zwemzaken A komen slechts in aanmerking werknemers, die minimaal in het bezit zijn van het diploma zwemonderwijzer of een ander daarmee gelijk te stellen diploma.

Artikel 5 Lonen voor volwassen werknemers

  • 1. De functies genoemd in artikel 4 worden, voor de vaststelling van het basisloon ingedeeld in de loonklassen, vermeld in bijlage A.

  • 2. De werknemer van 21 jaar en ouder wordt bij indiensttreden het minimum-basisloon van zijn loonklasse toegekend.

  • 3. De werkgever is bevoegd de werknemer boven het minimum-basisloon in dienst te nemen.

  • 4. Het basisloon van de werknemer wordt telkens met een periodiek verhoogd per de eerste dag van de maand, waarin zijn aantal dienstjaren met een vol jaar is vermeerderd, totdat hij het maximum van zijn loonklasse heeft bereikt.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in lid 4 van dit artikel is de werkgever bevoegd bij toepassing van een beoordelingsregeling als bedoeld in het Statuut Sociaal Beleid, opgenomen in deze CAO, op basis van een beoordeling te besluiten om in enig jaar geen, één danwel meerdere periodieken toe te kennen.

  • 6. Bij indiensttreding van werknemers in loonklasse A wordt met betrekking tot de salarisinpassing rekening gehouden met de in relatie tot de functie elders in een soortgelijke functie opgedane ervaring.

  • Indien relevante ervaring ontbreekt, geschiedt inpassing in de loonklasse in beginsel op het niveau van de eerste periodiek, hetgeen naar opleiding en praktijk wordt benut om te groeien naar de vaardigheden, respectievelijk opleidings- en/of functie-eisen, zoals deze in Bijlage B zijn beschreven.

  • 7. Zodra aan de functie-eisen wordt voldaan, doch in ieder geval niet later dan 2 jaar na indiensttreding, volgt inpassing in minimaal de derde functieperiodiek per de eerstvolgende periodiekdatum.

Artikel 6 Lonen voor jeugdige werknemer

  • 1. Het basisloon voor een jeugdige werknemer bedraagt:

  • op 16-jarige leeftijd 50%

  • op 17-jarige leeftijd 55%

  • op 18-jarige leeftijd 65%

  • op 19-jarige leeftijd 75%

  • op 20-jarige leeftijd 90%

  • van het minimumbasisloon van de loonklasse, waarin zijn functie is ingedeeld.

  • 2. Verhoging van het basisloon, op grond van het bereiken van een hogere leeftijd, gaat in per de eerste dag van de maand, waarin de verjaardag van de werknemer valt.

Artikel 7 Toeslag voor werk op zaterdag en zondag

  • 1. De werknemer, die op zaterdag en/of zondag arbeid – geen overwerk zijnde – verricht, ontvangt voor elk uur een toeslag van 40%, respectievelijk 100% van het uurloon, met dien verstande dat het totaalbedrag van deze toeslagen over een maand nimmer meer kan bedragen dan 24% van het voor die maand geldende totaalbedrag aan uurloon.

  • 2. De in lid 1 genoemde toeslagen dienen ook betaald te worden, indien volgens rooster op een zaterdag of zondag arbeid zou moeten worden verricht, doch het bad sluit wegens bijzondere omstandigheden, welke ten tijde van de bekendmaking van het rooster nog niet waren voorzien.

  • 3. In plaats van de voorgaande bepalingen van dit artikel, gelden voor seizoenpersoneel, bedoeld in artikel 1 onder B, sub 2, de volgende bepalingen:

    • a. seizoenpersoneel ontvangt een vaste toeslag van 12% op het basisloon;

    • b. seizoenpersoneel dat niet op zondag werkt ontvangt in afwijking van het sub a. gestelde een vaste toeslag van 5% op het basisloon;

    • c. seizoenpersoneel dat niet in het weekend werkt ontvangt in het geheel geen toeslag.

  • 4. Het bepaalde in dit artikel is niet van toepassing op de werknemers die zijn ingeschaald in de loonklassen G en H van de CAO-Zweminrichtingen.

Artikel 8 Diensttijdtoeslag

  • 1. De werknemer wordt een diensttijdtoeslag toegekend.

  • 2. Deze toeslag bedraagt een percentage van het basisloon en wel:

    • voor een werknemer die bij dezelfde werkgever 6 jaar het maximum van zijn loongroep heeft genoten: 3%;

    • twee jaar na toekenning van de eerste diensttijdtoeslag een verhoging naar 4%.

    • twee jaar na toekenning van de tweede diensttijdtoeslag een verhoging naar 5%.

  • 3. De toeslag gaat in per de eerste dag van de maand, waarin de in lid 2 genoemde diensttijd zal worden bereikt.

Artikel 9 Arbeidsduur en werktijden

  • 1. De normale arbeidsduur bedraagt in een periode van vier weken ten hoogste 152 uur danwel 165 uur per maand.

  • 2. Voor werknemers van 55 jaar tot en met 59 jaar geldt een arbeidsduur van ten hoogste 143 uur in een periode van vier weken danwel 155 uur per maand. Voor werknemers van 60 jaar en ouder geldt een arbeidsduur van ten hoogste 133 uur in een periode van vier weken danwel 144 uur per maand.

  • 3.1 De vermindering van arbeidsduur welke vóór 1 september 1993 volgens de toen geldende regeling is ingegaan, vervalt niet of vermindert niet door wijziging van dit artikel.

  • 4. Voor werknemers met wie een arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een gedeelte van de normale werktijd als bedoeld in lid 1 van dit artikel, wordt de vermindering van de arbeidsduur naar evenredigheid berekend. De aldus berekende vermindering wordt toegekend mits de vermindering 4 uur of meer per vier weken bedraagt voor werknemers van 55 tot en met 59 jaar respectievelijk 10 uur of meer per vier weken voor werknemers van 60 jaar en ouder.

  • 5. De werknemer heeft per periode van 4 weken recht op 8 dagen waarin geen arbeid behoeft te worden verricht, waaronder begrepen tweemaal een aaneengesloten zaterdag en zondag.

  • 6. Voor de werknemer werkzaam in een overdekte zweminrichting bedraagt de normale werktijd maximaal 8½ uur per dag en maximaal 48 uur per week.

  • Voor de werknemer werkzaam in een openlucht zweminrichting bedraagt de normale werktijd maximaal 10 uur per dag en maximaal 55 uur per week.

  • 7. De arbeidstijd moet op elke dag waarop langer dan 5½ uur arbeid wordt verricht, worden onderbroken door een onafgebroken rusttijd van tenminste een half uur. Voor zover deze rustpauze op verzoek van de werkgever op de werkplek wordt doorgebracht, wordt het loon doorbetaald.

  • 8. Voor de werknemers, die in ploegendienst werken, wordt een dienstrooster vastgesteld.

  • Over een wijziging van dat rooster pleegt de werkgever overleg met de belanghebbende werknemers. Partijen te anderer zijde zijn bevoegd met de werkgever overleg over het rooster te plegen.

  • 9. Een dienstrooster dient zodanig vastgesteld te zijn, dat:

    • a. de werknemer in het algemeen per week en ononderbroken rustperiode van 36 uur wordt verzekerd;

    • b. in ondernemingen, waarin zondagsarbeid wordt verricht, niet meer dan 26 zondagen per kalenderjaar binnen de werktijd vallen;

    • c. aan de werknemer in de week volgende op de zondag, welke binnen zijn werkrooster viel, een dienstvrije dag zal worden verzekerd;

    • d. wanneer op een zondag door een werknemer 5 uur of minder arbeid wordt verricht vóór 13.00 uur, dan wordt geacht, dat 12 uren van de ononderbroken vrijetijdsruimte van 36 uur, als vermeld onder a. van dit lid, zijn genoten op deze zondag.

  • 10. In plaats van de voorafgaande bepalingen van dit artikel, geldt voor seizoenpersoneel, bedoeld in artikel 1 onder B, sub 2 en 3 de volgende bepaling:

    • de normale arbeidsduur voor seizoenwerknemers bedraagt in een periode van vier weken ten hoogste 152 uur.

Artikel 10 Erkende feestdagen

  • 1. Onder feestdagen wordt in dit artikel verstaan:

    • a. 1 januari

    • b. Eerste en Tweede Paasdag

    • c. Hemelvaartsdag

    • d. Eerste en Tweede Pinksterdag

    • e. Eerste en Tweede Kerstdag

    • f. Koninginnedag

    • g. 5 mei, alleen in lustrumjaren

  • 2. Indien het dienstbelang het toelaat, wordt de accommodatie op feestdagen gesloten.

  • 3. Aan werknemers, die volgens het rooster hadden moeten werken op een feestdag, waarop het bad gesloten is, wordt verlof verleend met behoud van loon.

  • 4. De werknemer, die op een feestdag, geen zaterdag of zondag zijnde, uit hoofde van vakantie of het rooster was vrijgesteld van werkzaamheden, heeft alsnog recht op vrijaf met behoud van loon en wel 8 uren indien de werknemer een overeenkomst is aangegaan voor de normale werktijd volgens artikel 9 van deze overeenkomst.

  • Indien een arbeidsovereenkomst is aangegaan voor een gedeelte van de normale werktijd bedraagt het aantal uren vrijaf een met dat gedeelte evenredig deel van 8 uur, afgerond op hele uren.

  • 5. De werknemer, die op een feestdag, geen zaterdag of zondag zijnde, werkzaamheden – geen overwerk zijnde – heeft verricht, heeft binnen een periode van twee weken recht op evenzoveel uren vrijaf met behoud van loon, als er uren op feestdagen zijn gewerkt.

  • 6. De werknemer, die op één van de in lid 1 onder a. tot en met f. genoemde feestdagen werkzaamheden, geen overwerk zijnde, verricht, ontvangt voor ieder gewerkt uur, boven het loon een feestdagtoeslag van 100% van het uurloon.

  • Daarnaast kunnen toeslagen uit hoofde van andere bepalingen in deze CAO van toepassing zijn.

  • 7. Voor werkzaamheden verricht op 5 mei bestaat alleen recht op een feestdagentoeslag van 100% van het uurloon in lustrumjaren en voor de eerste maal in 1995.

Artikel 11 Overwerk

  • 1. Werknemers hebben in geval van overwerk recht op een toeslag.

  • 2. Als overwerk wordt beschouwd, iedere arbeid boven de normale arbeidsduur volgens artikel 9, lid 1, respectievelijk lid 2.

  • 3. In geval van overwerk zal het uurloon worden vermeerderd met een overwerktoeslag. Deze toeslag bedraagt een percentage van het uurloon, en wel:

    • a. voor uren op maandag tot en met vrijdag: 50%;

    • b. voor uren op zaterdag en zondag, niet zijnde een vrije dag, feestdag of roostervrije dag: 100%

    • c. voor uren op vrije dagen, feestdagen en roostervrije dagen: 200%.

  • 4. De overwerktoeslag wordt in beginsel in geld uitbetaald.

  • De werknemer kan echter in overleg met de werkgever bepalen, dat de overwerktoeslag wordt vervangen door een daarmee corresponderend aantal uren vrijaf met behoud van loon.

  • 5. Ter compensatie van de gemaakte overuren wordt aan de werknemer binnen een periode van zes maanden evenzoveel uren vrijaf met behoud van loon gegeven als er overuren zijn gewerkt.

  • Indien het bedrijfsbelang zich tegen toekenning van deze vrije uren verzet, kan de werkgever – met instemming van de werknemer – bepalen dat de overwerkuren in geld worden uitbetaald.

  • 6. Indien het overwerk wordt verricht gedurende een periode van een half uur of korter voorafgaande aan of aansluitend op de bij rooster vastgestelde werktijd, komt deze periode niet voor vergoeding in aanmerking.

  • 7. Indien het overwerk wordt verricht gedurende een periode, langer dan een half uur, wordt deze periode afgerond op een heel uur.

  • 8. Indien het overwerk wordt verricht gedurende een periode, langer dan een uur, wordt deze periode naar boven afgerond op halve, respectievelijk hele uren.

  • 9. Overwerk wordt – met inachtname van de wettelijke voorschriften – verricht, indien dit naar het oordeel van de werkgever in het belang van de onderneming dringend noodzakelijk is.

  • 10. In plaats van de voorgaande bepalingen van dit artikel, gelden voor seizoenpersoneel, bedoeld in artikel 1 onder B, sub 2, en 3. (vakantiewerkers) de volgende bepalingen:

    • a. onder overwerk wordt verstaan het aantal uren dat door de seizoenwerkers in een periode van vier weken langer is gewerkt dan 152 uur;

    • b. de vergoeding voor overwerk bedraagt per uur het uurloon, vermeerderd met 50%.

  • 11. Het bepaalde in de leden 3 en 4 van dit artikel is niet van toepassing op de werknemers die zijn ingeschaald in de loonklassen G en H van de CAO-Zweminrichtingen.

Artikel 11A Overschrijding overeengekomen arbeidsduur door part-timers

  • 1. In afwijking van het bepaalde in artikel 11 kunnen werknemers voor wie de overeengekomen arbeidsduur minder is dan de normale arbeidsduur volgens artikel 9 lid 1 respectievelijk lid 2, niet verplicht worden om langer te werken dan is overeengekomen, tenzij de werknemer met de overschrijding van de arbeidsduur instemt.

  • 2. In geval van structurele overschrijding van de overeengekomen arbeidsduur door de werknemer als bedoeld in het eerste lid, kan de werknemer aan de werkgever verzoeken het arbeidscontract aan te passen aan de gemiddelde werkelijk gewerkte arbeidstijd.

  • 3. Onder structurele overschrijding van de overeengekomen arbeidsduur wordt verstaan een overschrijding van het aantal overeengekomen arbeidsuren met meer dan 5%, gerekend over een periode van 26 weken (de referteperiode).

  • Overschrijdingen ten gevolge van vervanging wegens ziekte of vakantie voor zover deze korter duren dan 4 weken, worden niet als structurele overschrijding aangemerkt.

  • 4. Het verzoek van de werknemer, als bedoeld in lid 2, dient binnen één week na afloop van de referteperiode van 26 weken aan de werkgever te worden gedaan. De werkgever dient het verzoek van de werknemer in te willigen indien aan de voorwaarden, als genoemd in lid 3, is voldaan.

  • De verhoging van het aantal arbeidsuren wordt gegeven voor de duur van het oorspronkelijke contract.

  • 5. Een verzoek tot aanpassing van de overeengekomen arbeidsduur kan door de werknemer herhaaldelijk worden gedaan indien er wederom minimaal 26 weken verstreken zijn en ook aan de overige voorwaarden als genoemd in lid 3, wordt voldaan.

Artikel 12 Vervanging

In geval van vervanging van een werknemer die in een hogere functie-groep is ingedeeld, ontvangt de vervangende werknemer een toeslag op zijn basisloon van 8%, indien de vervanging minimaal een periode van vijf aaneengesloten werkdagen beslaat. Met inachtneming van het bepaalde in de vorige zin wordt de toeslag verstrekt met terugwerkende kracht vanaf de eerste vervangingsdag en voor de duur van de vervangingsperiode. De vervangingstoeslag geldt niet in geval van vakantie van de te vervangen werknemer.

Artikel 131 Vakantie

  • 1. Het vakantiejaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 2. De werknemer heeft in elk jaar aanspraak op 192 vakantie-uren.

  • 3. De werknemer heeft in enig jaar aanspraak op extra vakantie-uren op grond van leeftijd of diensttijd volgens onderstaande tabel.

Leeftijd ofdiensttijd bij dezelfde werkgeverExtra vakantie-uren
18 jaar24
19 jaar16
20 jaar8
40–45 jaar10–15 jaar16
45–50 jaar15–20 jaar24
50–55 jaar20–25 jaar32
55–60 jaar25–30 jaar40
60 jaar of ouder30 jaar en langer48
  • 4. Werknemers van 55 jaar of ouder, die uit hoofde van vroegere regelingen thans aanspraak hebben op meer extra vakantie-uren dan hierboven genoemd, behouden deze eenmaal verworven rechten.

  • 5. Voor de werknemer, die niet een geheel jaar een dienstverband heeft, wordt het aantal vakantie-uren evenredig verminderd.

  • 6. De werkgever is verplicht de werknemer desgevraagd vakantierechten toe te kennen in een aaneengesloten periode van drie opeenvolgende weken. De werknemer kan worden verplicht om in de periode tussen 30 april en 1 oktober een aaneengesloten vakantie van twee opeenvolgende weken op te nemen.

  • 7. De overige vakantie-uren kunnen verspreid over het jaar worden genoten, op zo'n manier dat er niet voor de werknemer ongewenste versnippering van vakantie-uren ontstaat. Als vakantie-uren mogen niet worden aangemerkt die uren, waarop ten gevolge van overmacht niet kan worden gewerkt.

  • 8. De werkgever stelt de tijdstippen van aanvang en einde van de vakantie vast na overleg met de werknemer. Dit overleg en deze vaststelling vinden zo tijdig plaats, dat de werknemer de gelegenheid heeft tot het treffen van voorbereidingen voor de besteding van de vakantie.

  • 9. De werknemer, die gedurende de vakantie-uren ongeschikt is om te werken ten gevolge van ziekte of ongeval, ontvangt zijn vakantie-uren zo mogelijk in een andere periode, mits de werknemer van de ziekte c.q. het ongeval onmiddellijk kennis heeft gegeven aan de werkgever.

  • 10. Over de vakantie-uren wordt het loon als bedoeld in artikel 1 sub A lid 5 doorbetaald.

  • 11. De werkgever heeft het recht te veel genoten vakantie-uren te doen inhalen of te verrekenen met nog te verwerven vakantie-uren. In geval de dienstbetrekking wordt beëindigd op verzoek van de werknemer, heeft de werkgever het recht te veel genoten vakantie-uren te verrekenen met het loon.

  • 12. Op verzoek van de werkgever of van de werknemer kan met de volgende werkgever schriftelijk worden overeengekomen, dat deze laatste de vakantie, die de werknemer nog niet had genoten, zal geven.

  • 13. Het recht op vakantie kan niet worden vervangen door uitbetaling in geld, uitgezonderd bij beëindiging van de dienstbetrekking.

  • 14. De werknemer, die in een kalenderjaar geen vakantie, dan wel niet de volle vakantie heeft kunnen genieten, behoudt aanspraak op het niet genoten aantal vakantie-uren. Deze worden zoveel mogelijk in het volgende kalenderjaar opgenomen, met dien verstande, dat de werknemer in enig jaar geen aanspraak kan doen gelden op meer dan anderhalf maal het hem normaliter toekomend aantal vakantie-uren. Het eventueel dan nog resterende aantal vakantie-uren wordt overgeschreven naar het daarop volgende jaar. De aanspraak op vakantie vervalt als de vakantie binnen twee jaar na het einde van het kalenderjaar waarin de aanspraak ontstond, niet wordt opgenomen.

Artikel 141 Vakantiebijslag

  • 1. De werknemer, die gedurende het gehele jaar een dienstbetrekking heeft, ontvangt een vakantiebijslag.

  • 2. De vakantiebijslag bedraagt 8% van het voor de werknemer geldende loon, als bedoeld in artikel 1 sub A lid 5, per jaar.

  • 3. De vakantiebijslag voor de werknemer van 21 jaar en ouder die een volledige betrekking vervult, bedraagt niet minder dan f 2.100,00.

  • 4. Voor de werknemer, die niet het gehele jaar een dienstverband heeft, bedraagt de vakantiebijslag voor elke maand één twaalfde deel van de toeslag, berekend volgens de vorige bepalingen van dit artikel.

  • 5. De vakantiebijslag is opeisbaar op 31 mei, dan wel op de datum van beëindiging van het dienstverband.

  • 6. De vakantiebijslag, waarop de werknemer bij het beëindigen van het dienstverband aanspraak heeft, wordt zo mogelijk tegelijk met zijn laatste loonbetaling uitgekeerd.

  • 7. De bij vertrek te veel betaalde vakantiebijslag wordt met zijn laatste loonbetalingen verrekend.

Artikel 15 Bijzonder verlof

  • 1. De werknemer wordt, indien dit binnen de arbeidstijd noodzakelijk is, verlof met behoud van loon, als bedoeld in artikel 1 sub A lid 5, toegestaan in de navolgende gevallen voor de daarnevens vermelde tijd:

    • a. voor het voldoen van een door de wet of overheid opgelegde verplichting, de benodigde tijd. De werknemer is verplicht aan de werkgever opgave te verstrekken van de eventuele vergoeding, die hij ontvangt voor het vervullen van deze verplichting. Geen loonuitbetaling vindt plaats, indien deze verplichting is ontstaan door schuld of nalatigheid van de werknemer of indien en voor zover loonderving wordt vergoed;

    • b. bij ondertrouw van de werknemer: één dag:

    • c. bij huwelijk van de werknemer: vier dagen;

    • d. bij huwelijk van ouders (onder wie begrepen pleeg- of stiefouders), schoonouders, broers, zusters, zwagers, schoonzusters, eigen kinderen, stief- of pleegkinderen en kleinkinderen van de werknemer: één dag;

    • e. bij 25-, 40- en 50-jarig huwelijk van de werknemer: één dag:

    • f. bij 25-, 40- en 50- en 60-jarig huwelijk van de ouders, schoonouders en grootouders: één dag;

    • g. bij bevalling van de echtgenote van de werknemer: twee dagen of in bijzondere gevallen, ter beoordeling van de behandelend geneesheer, meerdere dagen;

    • h. bij overlijden van de echtgeno(o)t(e), ouders (onder wie begrepen pleeg- en stiefouders), schoonouders, eigen kinderen, stief- en pleegkinderen: van de dag van overlijden tot en met de dag van uitvaart;

    • i. bij overerlijden van broers, zusters, schoonzusters, zwagers en grootouders: gedurende de dag van de uitvaart;

    • j. bij 25- of 40-jarig ambtsjubileum: respectievelijk 1 en 3 dagen;

    • k. voor het bijwonen van vergaderingen van zijn vakorganisatie, indien de werknemer lid is van een adviescommissie of lid van het bestuur van een vakgroep van één der vakorganisaties: de benodigde tijd tot een maximum van 6 dagen per jaar;

    • m. voor het volgen van vakbondsscholing indien de werknemer lid is van één van de vakorganisaties: 2 dagen per jaar. Hierbij geldt als restrictie dat er maximaal twee personen per onderneming tegelijkertijd van het vakbondsscholingsverlof gebruik kunnen maken.

    • n. voor het afleggen van examens, verband houdend met de dienstbetrekking van de werknemer: de benodigde tijd;

    • o. voor het volgen van partieel onderwijs één dag per week, wanneer de werknemer valt onder de bepalingen van de partiële leerplicht voor werkende jongeren;

    • p. voor bezoek ter consultering van een geneeskundige voor zover dit niet buiten werktijd kan geschieden: de benodigde tijd;

    • q. in nader door de werkgever te bepalen omstandigheden.

  • 2. Het onder a t/m q genoemde bijzonder verlof moet door de werknemer in de regel 48 uur van te voren worden aangevraagd bij de directe chef.

  • Is het de werknemer niet mogelijk geweest vooraf bijzonder verlof aan te vragen dan wordt, indien hij dit ten genoege van bedoelde chef kan aantonen, het verlof geacht op de voorgeschreven wijze te zijn verleend. Bijzonder verlof wordt door de werkgever alleen geweigerd, indien ernstige belangen van de onderneming zich hiertegen verzetten, voorbehoudens in de gevallen hiervoor bedoeld onder a., b., c., g., h en i.

  • 3. Voor de toepassing van het gestelde onder d., g., h. en i, in het eerste lid, worden samenlevingsverbanden van twee personen, die een samenlevingscontract hebben afgesloten, danwel die langer dan 1 jaar volgens de Burgerlijke Stand op één en hetzelfde adres zijn ingeschreven, gelijkgesteld met de huwelijkse staat. In verband hiermee wordt onder het begrip „echtgeno(o)t(e)" verstaan „relatie-partner".

Artikel 15A Onbetaald verlof

  • 1. De werkgever kan de werknemer op diens verzoek onbetaald verlof verlenen.

  • 2. De werknemer behoudt het recht op terugkeer in de eigen functie na afloop van de periode van onbetaald verlof.

Artikel 16 Loonbetaling bij arbeidsongeschiktheid en WAO-gat verzekering

Loonbetaling bij ziekte

  • 1. De werknemer, die wegens ziekte niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, is gehouden:

    • a. de werkgever terstond van de arbeidsongeschiktheid en zo mogelijk van de vermoedelijke duur daarvan in kennis te stellen;

    • b. zich te houden aan de meldingscontrole en andere voorschriften die door of vanwege de werkgever op grond van wettelijke voorschriften zijn afgekondigd;

    • c. na zijn herstel de werkgever terstond daarvan in kennis te stellen en de werkzaamheden te hervatten.

Wachtdagen

  • 2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid geldt in een kalenderjaar bij de tweede en bij de derde ziekmelding telkens één wachtdag.

  • Over een wachtdag bestaat voor de werkgever geen verplichting tot doorbetaling van het loon.

  • 3. De werknemer die wegens ziekte niet in staat is de bedongen arbeid te verrichten, behoudt met inachtneming van het bepaalde over wachtdagen en gedurende de hierna genoemde periode, in aanvulling op hetgeen in artikel 7: 629 BW is bepaald, recht op 100% van het netto loon.

  • De werknemer behoudt het recht op 100% van het netto loon over de hierna vermelde periode, die afhankelijk is van de lengte van het dienstverband op het tijdstip waarop het ziektegeval wordt gemeld bij de werkgever.

  • De duur van de periode waarover recht bestaat op 100% van het netto loon is:

    • a. bij een dienstverband van korter dan één jaar: 24 weken;

    • b. bij een dienstverband vanaf één jaar en korter dan twee jaar: 36 weken;

    • c. bij een dienstverband vanaf twee jaar en korter dan drie jaar: 52 weken;

    • d. bij een dienstverband vanaf drie jaar: 78 weken.

  • 4. De werknemer heeft het in lid 3 bedoeld recht op volledige loondoorbetaling niet of niet langer:

    • a. indien hij op grond van artikel 7:629 BW geen recht heeft op doorbetaling van 70% van zijn loon;

    • b. indien, na 52 weken arbeidsongeschiktheid, geen uitkering op grond van de AAW/WAO wordt toegekend;

    • c. zodra een uitkering op grond van de AAW/WAO, die na 52 weken arbeidsongeschiktheid is toegekend, wordt ingetrokken;

    • d. indien voor aanvang van het ziektegeval ontslag is verleend, genomen en geëffectueerd.

  • 5. Onder het netto loon wordt verstaan het gemiddelde netto loon, afgeleid van het (bruto) loon als bedoeld in artikel 1 sub A lid 5 van de CAO, dat de werknemer over 13 weken onmiddelijk voorafgaand aan de arbeidsongeschiktheid heeft verdiend.

  • Indien het gemiddelde netto loon over de voorafgaande 13 weken in vergelijking met hetgeen de werknemer gemiddeld over de voorafgaande 52 weken heeft genoten kennelijk geen goede maatstaf is, geldt het jaargemiddelde.

  • 6.

    • a. Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 3 worden ziektegevallen die elkaar met een tussenpoos van minder dan 4 weken opvolgen, als één ziektegeval gezien.

    • b. Doorbetaling van loon bij ziekte vindt alleen plaats voorzover en zolang het dienstverband voortduurt.

WAO-gat verzekering

  • 7. De werkgever is verplicht voor de in lid 2 genoemde werknemers een verzekering af te sluiten ter dekking van het WAO-gat, zijnde het verschil tussen de wettelijke WAO-uitkering krachtens de Wet Terugdringing Beroep op de Arbeidsongeschiktheidsregelingen (TBA) en 70% van het WAO-dagloon bij volledige arbeidsongeschiktheid conform de normen van de WAO. Bij gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid conform de indeling van de WAO ontstaat een uitkering naar evenredigheid.

  • De werkgever is verplicht hiertoe deel te nemen in een door CAO-partijen met AMEV Schadeverzekering N.V. te Utrecht afgesloten collectieve verzekering.

  • 8. Deelname is verplicht voor de werknemer in de zin van artikel 1 A onder 3 van de CAO.

  • 9. Deelname is niet verplicht voor de werknemer die uit hoofde van een voor hem geldende andere CAO gehouden is deel te nemen aan een dergelijke verzekering.

  • 10. De premie komt geheel ten laste van de werknemer en wordt berekend over het WAO-premieloon.

  • 11. De hoogte van de premie, de administratieve voorwaarden en richtlijnen verbonden aan de uitvoering van de collectieve verzekering worden, uit hoofde van artikel 3 onder c. van de statuten van de Stichting OABZ, vastgesteld door het bestuur van de Stichting en zijn vastgelegd in het Reglement WAO-aanvullingsverzekering (bijlage C) dat integraal onderdeel uitmaakt van deze CAO.

  • 12. De werkgever kan op zijn verzoek worden vrijgesteld van de verplichting genoemd in lid 7 indien hij voor de in lid 8 bedoelde werknemers reeds een gelijkwaardige verzekering tegen gelijke of betere voorwaarden heeft afgesloten.

  • 13. De werknemer kan op zijn verzoek worden vrijgesteld van deelname aan de collectieve verzekering, indien hij wegens gemoedsbezwaren tegen de WAO-verzekering ontheffing heeft verkregen van de daartoe bevoegde instantie, tot het betalen van bijdragen in het kader van de sociale verzekeringswetten.

  • 14. Een verzoek om vrijstelling als bedoeld in de leden 12 en 13 wordt beoordeeld door het bestuur van de Stichting OABZ.1

  • De vrijstellingsprocedure is vastgelegd in het Reglement WAO-aanvullingsverzekering (bijlage C) dat integraal onderdeel uitmaakt van deze CAO.

Artikel 17 Jubileumgratificatie

  • 1. Werknemers hebben recht op een jubileumgratificatie op de datum, waarop zij 10, 20, 30 of 40 jaar een onafgebroken dienstverband hebben bij hun werkgever.

  • De gratificatie bedraagt:

  • 10 jaar 1/4 van het basisloon per maand

  • 20 jaar 3/4 van het basisloon per maand

  • 30 jaar 1 maal het basisloon per maand

  • 40 jaar 2 maal het basisloon per maand

  • 2. In bedrijven, waarin reeds een jubileumgratificatie wordt toegepast geldt de volgende overgangsregeling:

  • Met als peildatum 1 juli 1992 worden voor alle in dienst zijnde werknemers de data vastgesteld, waarop zij volgens de bestaande regeling voor een jubileumgratificatie in aanmerking zullen komen.

  • Met dezelfde peildatum worden voor alle werknemers de data vastgesteld, waarop zij volgens de CAO-regeling recht hebben op een jubileumgratificatie.

Artikel 18 Bereikbaarheidsdienst

  • 1. Onder bereikbaarheidsdienst wordt verstaan de omstandigheid dat de werknemer zich in opdracht van de werkgever, gedurende vastgestelde perioden boven de voor hem geldende werktijd, per semafoon beschikbaar moet houden om op oproep werkzaamheden te verrichten.

  • 2. Voor de bereikbaarheidsdienst ontvangt de werknemer een toeslag van f 15,25 per aaneengesloten periode van maximaal 12 uur.

  • 3. De werkgever kan in plaats van de onder lid 2 genoemde toeslag aan de werknemer een vaste maandelijkse toelage toekennen. De hoogte van deze toelage komt tenminste overeen met de hoogte van de toelage die de werknemer op basis van lid 2 zou ontvangen.

Artikel 19 Dienstkleding

  • 1. De werkgever verstrekt dienstkleding en schoeisel aan iedere werknemer, werkzaam in en aan het bad en machinekamer. Deze kleding en dit schoeisel houden verband met de door de werknemers te verrichten arbeid.

  • 2. Dienstkleding en -schoeisel blijven eigendom van de werkgever, die zorgdraagt voor reparatie en bewassing. Dit laatste kan aan de werknemer overgelaten worden, mits daarvoor een vergoeding wordt verstrekt. Deze vergoeding bedraagt:

    • bij een werktijd van 0 tot 55 uur per maand f 6,10 per maand;

    • bij een werktijd van 55 tot 110 uur per maand f 9,15 per maand;

    • bij een werktijd boven de 111 uur per maand f 14,20 per maand.

Artikel 20 Reiskostenregeling woon/werkverkeer

De werkgever is verplicht een reiskostenregeling woon/werkverkeer in te voeren en aan de werknemers bekend te maken.

De reiskostenregeling dient tenminste te voorzien in vergoedingen voor afstanden vanaf 10 kilometer tot en met 20 kilometer enkele reis tussen woonadres en werkadres.

In op 1 juni 1997 reeds bestaande reiskostenregelingen dienen als gevolg van het bovenstaande geen verslechteringen op te treden.

Met name wordt gewezen op de rol die op grond van de wet aan ondernemingsraden is toebedeeld bij het invoeren van een reiskostenregeling woon- werkverkeer in het bedrijf.

Artikel 21 Spaarloonregeling

De werkgever is verplicht de werknemers een spaarloonregeling aan te bieden.

Artikel 22A Werkoverleg

  • 1. Het bepaalde in artikel 35b van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) is te allen tijde van toepassing op een onderneming die doorgaans minder dan 35 werknemers in dienst heeft.

  • 2. Ter uitvoering van het gestelde in het voorgaande lid zal door de werkgever periodiek open werkoverleg worden bevorderd, waaronder tenminste wordt verstaan het bespreken van:

    • de inhoud van de totale te verrichten taak, alsmede van alle onderdelen daarvan;

    • de wijze waarop deze taak, respectievelijk taken worden verricht;

    • het te voeren personeelsbeleid.

  • 3. Het werkoverleg zal zoveel mogelijk plaatsvinden binnen de voor de werknemers normale arbeidstijd.

  • 4. Indien het werkoverleg niet kan plaatsvinden binnen de voor de werknemer(s) normale arbeidstijd, wordt het loon doorbetaald aan de werknemer(s) die het werkoverleg bijwonen.

  • 5. Voor het bijwonen van werkoverleg buiten de normale arbeidstijd wordt geen overwerktoeslag of weekendtoeslag toegekend.

Artikel 23 Verplichtingen van de werknemer

  • 1. De werknemer is verplicht de belangen van de onderneming van de werkgever als goede werknemer te behartigen, ook wanneer daartoe geen uitdrukkelijke opdracht is gegeven.

  • 2. De werknemer is verplicht alle door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden, die in verband staan met de onderneming, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften, ook ten aanzien van de plaats en de tijd, waarop die werkzaamheden moeten worden verricht, in acht te nemen voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

Artikel 24 Verplichtingen van de werkgever

  • 1. Tenzij uitdrukkelijk anders overeengekomen zullen door de werkgever aan de werknemer geen werkzaamheden worden opgedragen:

    • a. welke moeten worden verricht buiten de onderneming, in de ruimste zin, van de werkgever;

    • b. welke geen verband houden of hebben met het doel van de onderneming, in de ruimste zin, van de werkgever.

  • 2. De werkgever houdt in principe geen werknemers in dienst, die de 65-jarige leeftijd hebben bereikt, noch neemt hij in principe personen in dienst, die die leeftijd hebben bereikt.

  • 3. De jeugdige werknemer wordt in de gelegenheid gesteld, indien hij avondonderwijs wil genieten, dat onderwijs te volgen.

Artikel 25 Opleidingen

  • 1. De werkgever is verplicht om, in overleg met de Ondernemingsraad, c.q. de personeelsvergadering als bedoeld in artikel 35b van de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) jaarlijks een opleidingsplan op te stellen. Met betrekking tot het behalen van een geldig EHBO-diploma gelden de volgende bepalingen:

    • a. de werknemer die door de werkgever wordt belast met het zelfstandig geven van zweminstructie of het zelfstandig houden van toezicht dient in het bezit te zijn van een geldig EHBO-diploma met reanimatie-aantekening;

    • b. de werkgever stelt het werkrooster zodanig samen dat de werknemer als bedoeld onder a., in de gelegenheid is om de cursussen bij te wonen die nodig zijn voor het behouden en/of behalen van het EHBO-diploma; de werkgever betaalt voor de werknemer als bedoeld onder a., de opleidingskosten;

    • c. voor de EHBO-opleiding danwel de verplichte cursussen tot behoud van het geldig EHBO-diploma, wordt geen studieverlof verstrekt door de werkgever;

    • d. de werknemer voor wie het bezit van een geldig EHBO-diploma verplicht is gesteld, ontvangt jaarlijks een toelage van (bruto) f 168,15 ongeacht de overeengekomen arbeidsduur. De werkgever bepaalt, na overleg met de werknemer, het tijdstip van betaling van de toelage.

  • In afwijking van het bepaalde in de vorige alinea kunnen, op verzoek van de werknemer, in plaats van de toelage, acht vrije uren worden toegekend met behoud van loon.

  • Onderdeel d en de laatste alinea luiden met ingang van 1 januari 1998 als volgt:

  • d.de werknemer voor wie het bezit van een geldig EHBO-diploma, al dan niet met reanimatie-aantekening, verplicht is gesteld ontvangt jaarlijks een toelage van (bruto) fl. 210,00 ongeacht de overeengekomen arbeidsduur. De werkgever bepaalt, na overleg met de werknemer, het tijdstip van betaling van de toelage.

  • In afwijking van het bepaalde onder d., kunnen op verzoek van de werknemer in plaats van de toelage, vrije uren worden toegekend met behoud van loon.

  • 2. Met betrekking tot de overige opleidingen (niet EHBO) gelden de volgende studie-faciliteiten:

    • a. indien de werknemer in opdracht van de werkgever een opleiding of cursus volgt worden de opleidingskosten volledig vergoed;

    • Voor het volgen van een verplicht gestelde cursus of opleiding wordt een volledig opleidingsverlof met behoud van loon toegekend;

    • b. indien de werknemer niet verplicht, maar met toestemming van de werkgever, een opleiding of cursus volgt, worden de opleidingskosten voor 75% vergoed.

    • De werkgever is niet verplicht om opleidingsverlof met behoud van loon toe te kennen. De werkgever stelt het werkrooster zodanig samen, dat de werknemer in de gelegenheid is de opleiding te volgen.

  • 3. Voor het volgen van opleidingen en cursussen worden geen overwerk- en/of weekendtoeslagen toegekend.

  • 4. Onder opleidingskosten worden verstaan de cursuskosten, de examenkosten, de reiskosten en de kosten van het cursusmateriaal.

  • Onder opleidingsverlof wordt verstaan de tijd benodigd voor het bijwonen van cursusbijeenkomsten alsmede het afleggen van examens.

  • 5. De werknemer is gebonden de in lid 2 bedoelde kosten terug te betalen wanneer hij:

    • a. gedurende de opleiding danwel binnen een periode van twee jaren, gerekend na het behalen van het diploma, de dienst van de werkgever op eigen verzoek of ten gevolge van aan hemzelf te wijten omstandigheden verlaat en;

    • b. de opleiding niet binnen de normale cursusduur met het behalen van het diploma afsluit, tenzij de werkgever van oordeel is, dat bijzondere omstandigheden het behalen van het diploma hebben verhinderd.

Artikel 27 Verhuiskostenvergoeding

Indien een werknemer in opdracht van de werkgever verhuist, wordt hem een vergoeding toegekend van de werkelijk gemaakte transportkosten en de werkelijk gemaakte inrichtingskosten; deze laatste echter tot een bedrag van maximaal 10% van het bruto jaarlijks basisloon.

Artikel 281 Wettelijke overlijdensuitkering

  • 1. In geval van overlijden van de werknemer wordt door de werkgever aan de echtgeno(o)t(e) van wie de werknemer niet duurzaam gescheiden leefde of bij ontstentenis van deze aan diens minderjarige kinderen en diens meerderjarige kinderen, voor zover deze laatsten voor kinderbijslag in aanmerking komen, een uitkering verstrekt op basis van zijn laatstgenoten loon als bedoeld in artikel 1 sub A lid 5, over de periode vanaf de dag van overlijden tot en met de laatste dag van de derde maand na die, waarin het overlijden plaatsvond.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde uitkering wordt na de maand van overlijden belasting- en premievrij uitbetaald.

  • 3. Indien de overledene geen betrekking nalaat als hierboven genoemd, kan de werkgever de uitkering of een gedeelte daarvan doen toekomen aan de persoon en personen, die daarvoor naar het oordeel van de werkgever op grond van billijkheidsoverwegingen in aanmerking komt/komen.

  • 4. De overlijdensuitkering als bedoeld in het eerste lid wordt verminderd met het bedrag van de uitkering ter zake van overlijden krachtens de Ziektewet of de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 30 Beëindiging van het dienstverband

  • 1. Het dienstverband eindigt:

    • a. door ontslagname;

    • b. door ontslagverlening;

    • c. door overlijden van de werknemer;

    • d. bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd;

    • f. van rechtswege, door het verstrijken van de termijn, waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan, met inachtneming van het bepaalde in lid 2 van dit artikel.

  • 2. In afwijking van het in lid 1 f. gestelde dient bij een tijdelijk dienstverband dat voor meer dan negen maanden wordt aangegaan, de werkgever uiterlijk twee maanden voor het verstrijken van de periode, waarvoor de arbeidsovereenkomst is aangegaan te bepalen of verlenging van het dienstverband voor onbepaalde tijd plaatsvindt. Geschiedt zulks niet, dan gaat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd stilzwijgend over in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.

  • 3. Voor en tegenover werknemers, die voor onbepaalde tijd in dienst zijn genomen, geldt een opzegtermijn van:

    • a. tenminste zoveel weken als de dienstbetrekking, na meerderjarigheid van de werknemer, tijdvakken van gehele jaren heeft geduurd, met een maximum van 13 weken en een minimum van één kalendermaand, indien de opzegtermijn geschiedt door de werkgever;

    • b. tenminste zoveel weken als de dienstbetrekking, na de meerderjarigheid van de werknemer, tijdvakken van 2 hele jaren heeft geduurd, met een maximum van 6 weken en een minimum van één kalendermaand indien de opzegging geschiedt door de werknemer.

  • 4. Indien de opzegging geschiedt door de werkgever, wordt voor werknemers/sters van 45 jaar en ouder de opzegtermijn voor elk vol jaar dat het dienstverband na het 45e jaar heeft geduurd met één week extra uitgebreid, zulks tot een maximum van 26 weken.

  • 5. Met inachtneming van het bepaalde in de leden 1, 2, 3 en 4 geschiedt de opzegging zodanig dat het dienstverband afloopt op het einde van de kalendermaand.

  • 6. Opzegging van de arbeidsovereenkomst wordt door degene, die opzegt, schriftelijk bevestigd, met opgave van redenen.

Artikel 31 Getuigschrift

Op verzoek van de werknemer wordt hem, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7:656 van het Burgerlijk Wetboek, bij beëindiging van het dienstverband een getuigschrift uitgereikt.

Artikel 32 Vrijwillig vervroegd uittreden

  • 1. In dit artikel wordt verstaan onder:

    • a. de Stichting:

    • De Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Bad- en Zweminrichtingen (VUTBZ), statutair gevestigd te Amsterdam.

    • b. Werkgever:

    • De werkgever als bedoeld in artikel 1 onder A. sub 2. van deze CAO.

    • c. Werknemer:

    • De werknemer als bedoeld in artikel 1 onder A. sub 3, met uitzondering van de werknemer als bedoeld in artikel 1 onder C. sub 3. van deze CAO.

    • d. loonsom:

    • Het totaal brutoloon sociale verzekeringen van de werknemers als bedoeld onder c. van dit artikel, verdiend in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de bijdrage, als bedoeld in lid 3 van dit artikel, aan de Stichting plaatsvindt. Dit brutoloon wordt verhoogd met een opslag in verband met de te verwachten loonontwikkeling in het jaar waarin de bijdrage plaatsvindt. Tot de loonsom behoren niet de overhevelingstoeslagen.

  • 2. De Stichting heeft onder meer ten doel om onder de voorwaarden, als in het Uitkeringsreglement van de Stichting nader is bepaald, uitkeringen te verstrekken (ter vervanging van salaris) aan de werknemer die vrijwillig vervroegd het dienstverband (gedeeltelijk) beëindigt.

  • 3. De werkgever is aan de Stichting een bijdrage verschuldigd van 3,51% van de loonsom.

  • Ten behoeve van de berekening van de verschuldigde bijdrage doet de werkgever aan de Stichting opgave van de loonsom, overeenkomstig de bepalingen van het Financieringsreglement van de Stichting.

  • Bij gebreke van deze opgave is de Stichting gerechtigd de betreffende gegevens naar beste weten te schatten. De wijze van betalen van de bijdrage is nader geregeld in het Financieringsreglement van de Stichting, opgenomen in bijlage C bij deze CAO.

  • 4. Het doen van een aanvraag en de wijze van verkrijging van een uitkering als bedoeld in lid 2 is nader bepaald in het Uitkeringsreglement van de Stichting, opgenomen in bijlage C bij deze CAO.

  • Na 31 mei 1999 kunnen geen nieuwe uitkeringen voor het eerst worden aangevraagd.

  • 5. Vrijgesteld van dit artikel is op diens verzoek de werkgever:

    • a. voor die werknemers voor wie, vóór de datum van inwerkingtreding van de eerste algemeen verbindendverklaring van dit artikel, te weten 3 december 1984 een, bij algemeen verbindend verklaarde CAO ingestelde, regeling voor vervroegde uittreding geldt;

    • b. die, voor de datum van inwerkingtreding van de eerste algemeen verbindendverklaring van dit artikel, ten behoeve van c.q. samen met zijn werknemers vrijwillig is toegetreden tot een pensioenregeling op grond waarvan aan alle personeelsleden in de onderneming de mogelijkheid wordt geopend vervroegd uit te treden.

    • Indien dit artikel van toepassing is voor een afdeling van de onderneming, dan is vrijgesteld van dit artikel op diens verzoek de werkgever:

    • c. voor die werknemers voor wie vóór 1 januari 1990 een bij algemeen verbindendverklaarde CAO ingestelde regeling voor vervroegde uittreding geldt;

    • d. die, vóór 1 januari 1990, ten behoeve van c.q. samen met zijn werknemers vrijwillig is toegetreden tot een pensioenregeling op grond waarvan aan alle werknemers in de afdeling van de onderneming de mogelijkheid wordt geopend vervroegd uit te treden.

  • 7. De statuten en reglementen van de Stichting maken integraal deel uit van deze CAO en zullen geen bepalingen bevatten in strijd met de CAO.

Artikel 33 Werkgeversbijdrage Stichting OABZ

  • 1. Door partijen is de Stichting Ondersteuning Arbeidsvoorwaarden Bad- en Zweminrichtingen (OABZ) opgericht. De Stichting heeft als algemene doelstelling: het financieren en subsidiëren van activiteiten van werkgevers- en werknemersorganisaties die rechtstreeks verband houden met het uitvoeren en naleven van de CAO. Hieronder vallen ook de kosten die door de stichting en/of de genoemde organisaties worden gemaakt ten behoeve van voorlichting en onderzoek op het gebied van de bij de CAO geregelde of te regelen arbeidsvoorwaarden.

  • 2. De statuten en reglementen van de Stichting OABZ maken integraal deel uit van deze CAO en zullen geen bepalingen bevatten in strijd met de CAO.

  • 3. De werkgever is per kalenderjaar ten behoeve van de Stichting OABZ een bijdrage verschuldigd.

  • De bijdrage wordt besteed overeenkomstig de doelstelling, als omschreven in artikel 3 van de statuten van de Stichting OABZ.

  • 4. De bijdrage is verschuldigd over de loonsom van de bij de werkgever in dienstbetrekking werkzame werknemers.

  • 5. De bijdrage per kalenderjaar bedraagt bij:

een loonsom totƒ 200.000,=ƒ 190,=
een loonsom vanafƒ 200.000,= tot ƒ 500.000,=ƒ 350,=
een loonsom vanafƒ 500.000,=ƒ 500,=
  • 6. Voor de berekening van de bijdrage aan de Stichting OABZ wordt per werkgever de loonsom aangehouden, die op grond van artikel 32 lid 1 onder d. voor de berekening van de bijdrage aan de Stichting VUTBZ wordt gehanteerd.

Artikel 34 Werkgelegenheidsfonds

  • 1. Door partijen is een werkgelegenheidsfonds ingesteld, dat ten doel heeft het creëren van additionele werkgelegenheid, door het verstrekken aan de werkgever van subsidie voor scholing en loonkosten in verband met het aanstellen van langdurig werklozen uit bepaalde minderheidsgroeperingen.

  • 2. De werkgever is voor het jaar 1997 een bijdrage verschuldigd aan de Stichting OABZ.

  • De hoogte van de bijdrage is 0,5% van de loonsom op jaarbasis van de bij de werkgever in dienstbetrekking werkzame werknemers.

  • 3. Voor de berekening van de bijdrage ten gunste van het werkgelegenheidsfonds wordt per werkgever de loonsom aangehouden, die op grond van artikel 32 lid 1 onder d. voor de berekening van de bijdrage aan de Stichting VUTBZ wordt gehanteerd.

  • 4. De activiteiten van het Werkgelegenheidsfonds worden uitgevoerd door en onder verantwoordelijkheid van de Stichting OABZ, op grond van artikel 3 van de statuten van de Stichting en conform het Reglement van het Werkgelegenheidsfonds, die integraal onderdeel uitmaken van deze CAO (bijlage C).

Artikel 36 Geschillen

  • 1. Alle geschillen, welke uit deze overeenkomst mochten voortvloeien, zullen in onderling overleg worden behandeld door de partijen, welke de overeenkomst zijn aangegaan. Hiertoe wordt een geschillencommissie samengesteld, waarin de geschillen, zoals bedoeld in de eerste volzin, zullen worden beslecht.

  • 2.

    • a. De geschillencommissie bestaat uit drie leden:

      • één onafhankelijke voorzitter, die de hoedanigheid heeft van meester in de rechten;

      • één vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties;

      • één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisatie.

    • b. De leden worden benoemd op voordracht van CAO-partijen

    • c. Het secretariaat wordt gevoerd door de administrateur van de Stichting OABZ.

  • 3. De scheidslieden zullen rechtspreken naar billijkheid.

  • 4. De procesorde wordt door de arbiters geregeld.

  • 5. De plaats van de arbitrage zal gelegen zijn ten kantore van de administrateur van de Stichting OABZ.

  • 6. De scheidslieden zullen uitspraak moeten doen binnen zes maanden na de dag, waarop zij kennis hebben genomen van het geschil.

  • 7. Het bepaalde in dit artikel sluit niet uit de bevoegdheid van partijen om zich te wenden tot de burgerlijke rechter.

Artikel 37 Salarisverhoging

  • 1. De basislonen worden met ingang van 1 juni 1997 met 1,6% verhoogd1.

  • 2. De basislonen worden vervolgens met ingang van 1 januari 1998 wederom met een percentage verhoogd. Dat percentage zal als volgt worden vastgesteld: het percentage waarmee de afgeleide consumentenprijsindex voor werknemers met een laag gezinsinkomen voor de maand oktober 1997 is gestegen ten opzichte van dat van de maand oktober 1996, zal worden vermenigvuldigd met de factor 3/12.

STATUUT SOCIAAL BELEID

I. Algemeen

Het sociaal beleid is een geïntegreerd onderdeel van het totale beleid van de zweminrichting. De doelstelling is het nastreven van optimale arbeidsomstandigheden.

II. Doel

Het sociaal beleid als geïntegreerd onderdeel van het totale beleid heeft tot doel, binnen de mogelijkheden van de zweminrichting, nader te noemen „instelling":

  • a. gestalte geven aan een organisatie en een werkklimaat, waarin de werknemers een bijdrage aan het functioneren van de instelling willen en kunnen geven;

  • b. de werknemers van de instelling voldoening in hun werk te geven;

  • c. goede materiële voorzieningen voor de werknemers te scheppen;

  • d. mede te werken aan de ontplooiing van de werknemers in hun functies, waarbij voor de ouder wordende werknemer een geleidelijke overgang naar de pensionering aandacht krijgt;

  • e. het bevorderen van veiligheid in de ruimste zin van het woord en het invoeren van een goede arbozorg voor de werknemers in de instelling.

III. Doeluitwerking

Ter uitwerking van de doeleinden als hiervoor vermeld zal bijzondere aandacht worden geschonken aan:

  • a. de belangstelling en de achting voor de mens en zijn werk op alle niveaus;

  • b. de bevordering van goede arbeidsvoorwaarden voor de werknemers;

  • c. het zoveel mogelijk opdragen van zinvolle arbeid met een zo groot mogelijke eigen bevoegdheid en verantwoordelijkheid, aangepast aan aanleg, capaciteiten en ambities;

  • d. de bevordering van goed werkoverleg;

  • e. de bevordering van goed overleg met en in de ondernemingsraad, voor zover aanwezig;

  • f. een kwalitatief en kwantitatief juiste personeelsbezetting en kostenbesteding op basis van de totale activiteitenplanning op langere termijn. Bij wijziging in de personeelsbezetting ten gevolge van technische of organisatorische ontwikkeling zal ernstig rekening worden gehouden met de belangen van de werknemers;

  • g. de opleidingsactiviteiten, welke zijn gericht op vermeerdering van kennis in het eigen vak- of functiegebied en op het ontwikkelen en verkrijgen van vaardigheden om goed te kunnen functioneren in de organisatie;

  • h. de regelmatige beoordeling van de werknemers;

  • i. de bevordering van goede interne communicatie, zowel horizontaal als verticaal;

  • j. het publiceren van gezamenlijke aanbevelingen van werkgevers- en werknemerspartijen over de aanpak van de arbo-problematiek. Per instelling dienen twee werknemers in de gelegenheid te worden gesteld een ARBO-cursus te volgen, tijdens werktijd en betaald door de instelling.

WERKGELEGENHEIDSPARAGRAAF

Ten aanzien van de werkgelegenheid

In het algemeen zullen wijzigingen of omstandigheden, die belangrijke gevolgen hebben voor de werkgelegenheid of voor de bestaande organisatie in kwantitatieve zin of een aantasting van de bestaande rechtspositie van een belangrijk aantal medewerkers met zich meebrengen, tijdig worden voorgelegd aan de werknemersorganisaties en de Ondernemingsraad, – voor zover aanwezig – en ter kennis worden gebracht van het personeel. Onder tijdig wordt verstaan een zodanig tijdstip, dat de betreffende beleidsvoornemens nog door de werknemersorganisaties en de ondernemingsraad kunnen worden beïnvloed.

Uitgangspunt dient hierbij te zijn, ernaar te streven dat, als gevolg van natuurlijk verloop, VUT en arbeidsduurverkorting, ontstane ruimte wordt aangevuld.

Ten aanzien van het wervingsbeleid

  • a. Bij het ontstaan van nieuwe functies dan wel ter vervulling van vacatures zullen eerst de eigen werknemers in de gelegenheid worden gesteld te solliciteren. Pas daarna zal worden overgegaan tot een externe wervingsprocedure.

  • b. De werknemer, die vanwege de feitelijke verzorging van één of meer tot zijn gezin behorende kinderen in de leeftijd tot 4 jaar zijn dienstverband heeft beëindigd, behoudt – indien hij daarom bij ontslag schriftelijk verzoekt – de positie van interne sollicitant tot het tijdstip waarop dit kind, of de laatste van deze kinderen, 4 jaar wordt.

  • De werkgever kan deelname door de werknemer aan her- of bijscholing als voorwaarde tot herintreding stellen.

  • c. Indien vacatures niet binnen het eigen bedrijf kunnen worden vervuld, zal mede het Gewestelijk Arbeidsbureau worden ingeschakeld, onder vermelding van de inhoud van de functie (aard, niveau, werkomstandigheden, werktijden, enz.) en welke eisen aan de werknemer worden gesteld qua opleiding en ervaring. Bij vervulling van een vacature zal deze bij het Gewestelijk Arbeidsbureau worden afgemeld.

BIJLAGE A

Salarisschalen per maand per 1 juni 19971; de salarissen zijn met 1,6% verhoogd

LoonklasseFunctiebenamingBasisloon 01/06/19971
AAdministratief medewerker 2.326
 Medewerker civiele dienst2.404
 Onderhoudsmedewerker2.496
  2.558
  2.619
  2.684
  2.744
   
BReceptionist B2.514
 Technisch medewerker B2.584
 Sporthalmedewerker2.664
  2.739
  2.824
  2.896
   
CZwembadmedewerker2.584
  2.664
  2.739
  2.824
  2.896
  2.984
   
DZwemonderwijzer C2.619
 Administrateur/secretaresse2.684
 Receptionist A2.754
  2.824
  2.896
  2.987
  3.056
  3.125
   
EZwemonderwijzer B2.718
 Technisch medewerker A2.824
 Sporthalbeheerder2.896
  2.987
  3.077
  3.167
  3.265
  3.356
   
FZwemonderwijzer A2.824
 Hoofd administratie2.896
  2.987
  3.077
  3.167
  3.265
  3.356
  3.448
  3.538
  3.634
   
G*Hoofd technische Dienst B 3.259
 Hoofd zwemzaken B3.343
  3.446
  3.551
  3.656
  3.768
  3.872
  3.979
  4.083
  4.194
   
H*Vestigingsmanager3.886
 Hoofd technische dienst A3.994
 Hoofd zwemzaken A4.104
  4.211
  4.327
  4.432
  4.544

* Voor de loonklassen G en H geldt dat weekend- en overwerktoeslag worden geacht te zijn begrepen in het basisloon; zie de artt. 7 lid 4 en 11 lid 11.

BIJLAGE B

FUNCTIEBESCHRIJVINGEN CAO VOOR ZWEMINRICHTINGEN

Indicatieve functiebeschrijvingen ten behoeve van indeling van functies in functiegroepen.

(Voor alle mannelijke functieaanduidingen en persoonlijke voornaamwoorden dienen ook vrouwelijke te worden gelezen).

I. ALGEMENE MANAGEMENTFUNCTIES.

VESTIGINGSMANAGER

Is verantwoordelijk voor de totale bedrijfsvoering van een bedrijfsvestiging, die deel uitmaakt van een clusterorganisatie met meerdere vestigingen.

Ressorteert onder een manager.

Opleidings- en functie-eisen:

Minimaal MBO; diploma zwemonderwijzer en/of ClOS, aangevuld met meerdere applicaties voor doelgroepactiviteiten + cursus(sen) leidinggeven en organiseren. Enige jaren ervaring in de vakinhoudelijke werkzaamheden van de functie. (Bij-) scholing op het gebied van management.

II. TECHNISCHE FUNCTIES.

HOOFD TECHNISCHE DIENST A

Is verantwoordelijk voor het operationeel houden van de huisvesting en de technische voorzieningen van grotere accommodaties, geavanceerde installaties, dan wel van meerdere vestigingen van een cluster-organisatie.

Ressorteert rechtstreeks onder een manager.

De verantwoordelijkheden en taken binnen de functie omvatten:

  • Leidinggeven aan eventueel personeel.

  • Verantwoordelijkheid voor het voldoen aan wettelijke voorschriften op technisch, bouwkundig gebied.

  • Verantwoordelijkheid voor de planning, uitvoering van het onderhoud van gebouwen, installaties en terreinen en voor advisering aan de manager inzake het uitbestedingsbeleid.

  • Verantwoordelijkheid voor een optimale kwaliteit van het zwemwater en een optimale klimatologische toestand in het gebouw.

  • Verzorgen, binnen de goedgekeurde budgetten, van de inkopen op zijn werkterrein.

  • Verrichten van de nodige technisch-administratieve werkzaamheden.

Opleidings- en functie-eisen:

MTS of gelijkwaardig denk- en werkniveau; bijscholing op het gebied van waterbehandeling, elektrotechniek en regeltechniek.

HOOFD TECHNISCHE DIENST B

Is verantwoordelijk voor het operationeel houden van de huisvesting en de technische voorzieningen in kleinere accommodaties of organisaties.

Ressorteert rechtstreeks onder de manager.

De verantwoordelijkheden en taken binnen de functie omvatten:

  • Leidinggeven aan eventueel personeel.

  • Verantwoordelijkheid voor het voldoen aan wettelijke voorschriften op technisch, bouwkundig gebied.

  • Verantwoordelijkheid voor de planning, uitvoering van het onderhoud van gebouwen, installaties en terreinen en voor advisering aan de manager inzake het uitbestedingsbeleid.

  • Verantwoordelijkheid voor een optimale kwaliteit van het zwemwater en een optimale klimatologische toestand in het gebouw.

  • Verzorgen, binnen de goedgekeurde budgetten, van de inkopen op zijn werkterrein.

  • Verrichten van de nodige technisch-administratieve werkzaamheden.

Opleidings- en functie-eisen:

LTS of gelijkwaardig denk- en werkniveau; bijscholing op het gebied van waterbehandeling, elektrotechniek en regeltechniek.

TECHNlSCH MEDEWERKER A

Is belast met zelfstandige uitvoering van bedienings- en onderhoudswerkzaamheden.

Ressorteert onder een manager of een Hoofd Technische Dienst.

Verricht onder leiding een of meer van de volgende taken:

  • werkzaamheden ten behoeve van een goede waterkwaliteit.

  • eenvoudige administratieve werkzaamheden.

  • het op peil houden van voorraden chemicaliën.

Opleidings- en functie-eisen:

LTS of gelijkwaardig werk- en denkniveau; aanvullende scholing op het gebied van waterbehandeling, regeltechniek.

TECHNlSCH MEDEWERKER B

Is belast met uitvoering van instructies op het terrein van bedienings- en onderhoudswerkzaamheden.

Ressorteert onder een manager of een Hoofd Technische Dienst.

Verricht onder direct toezicht een of meer van de volgende taken:

  • werkzaamheden ten behoeve van een goede waterkwaliteit.

  • eenvoudige administratieve registratiewerkzaamheden.

  • het op peil houden van voorraden chemicaliën.

Opleidings- en functie-eisen:

LTS of gelijkwaardig werk- en denkniveau.

ONDERHOUDSMEDEWERKER

Is onder leiding van een chef belast met:

  • eenvoudige onderhouds- en schoonmaakwerkzaamheden.

  • assistentie bij de bediening van de technische installatie en bij de dagelijkse verzorging van het zwemwater.

Geen specifieke opleidings-eisen.

Praktische vaardigheid gewenst.

III. ZWEM- EN SPORTGERlCHTE FUNCTIES.

HOOFD ZWEMZAKEN A

Is verantwoordelijk voor de algemene dagelijkse leiding van alle publieksgerichte activiteiten, zoals zwemlessen, recreatief zwemmen, doelgroepactiviteiten, evenementen.

Ressorteert rechtstreeks onder de manager.

Nadere verantwoordelijkheden en taken binnen de functie omvatten:

  • Geven van algemene leiding aan personeel van de zwemzaal.

  • Handhaving van de orde en de huishoudelijke regels.

  • Verantwoordelijkheid voor de hygiëne van de inrichting.

  • Het verrichten van de bij zijn activiteiten behorende administratieve werkzaamheden.

Opleidings- en functie-eisen:

Diploma zwemonderwijzer en/of CIOS, aangevuld met meerdere applicaties voor doelgroepactiviteiten + cursus(sen ) leidinggeven en organiseren. Enige jaren ervaring in de vakinhoudelijke werkzaamheden van de functie.

Voorts: management-opleiding, bewezen leidinggevende en organisatorische capaciteiten.

HOOFD ZWEMZAKEN B

Is verantwoordelijk voor de vakinhoudelijke dagelijkse leiding van alle publieksgerichte activiteiten, zoals zwemlessen, recreatief zwemmen, doelgroepactiviteiten, evenementen.

Ressorteert rechtstreeks onder een manager of een Hoofd Zwemzaken A.

Nadere verantwoordelijkheden en taken binnen de functie:

  • de handhaving van de orde en de huishoudelijke regels.

  • de hygiëne van de inrichting.

  • het geven van vakinhoudelijke aanwijzingen aan het personeel van de zwemzaal.

  • het verrichten van bij zijn activiteiten behorende administratieve werkzaamheden.

Opleidings- en functie-eisen:

Diploma zwemonderwijzer en/of CIOS, aangevuld met meerdere applicaties voor doelgroepactiviteiten + cursus(sen) leidinggeven en organiseren. Enige jaren ervaring in de vakinhoudelijke werkzaamheden van de functie.

Bewezen leidinggevende en organisatorische capaciteiten.

ZWEMONDERWlJZER A

Is verantwoordelijk voor ontwerp, programma, coördinatie, organisatie, uitvoering en evaluatie van meerdere publieksgerichte activiteiten (zwemlessen, doelgroepactiviteiten, evenementen).

Ressorteert onder een manager, vestigingsmanager of hoofd Zwemzaken.

Nadere taken en verantwoordelijkheden binnen de functie:

  • toezichthouden op de bezoekers.

  • zonodig EHBO-werkzaamheden.

  • opruim- en schoonmaakwerkzaamheden.

  • overige werkzaamheden, die voor een goede gang van zaken redelijkerwijs gevraagd kunnen worden.

Opleidings- en functie-eisen:

Diploma zwemonderwijzer en/of CIOS, aangevuld met meerdere applicaties voor doelgroepactiviteiten + cursus(sen ) leidinggeven en organiseren. Enige jaren ervaring in de vakinhoudelijke werkzaamheden van de functie.

ZWEMONDERWIJZER B

Is belast met de uitvoering van publieksgerichte zwemactiviteiten (zwemlessen, doelgroepen en evenementen).

Vervangt zonodig hoofd zwemzaken en/of zwemonderwijzer A

Nadere taken en verantwoordelijkheden binnen de functie:

  • toezichthouden op de bezoekers.

  • zonodig EHBO-werkzaamheden.

  • opruim- en schoonmaakwerkzaamheden.

  • overige werkzaamheden, die voor een goede gang van zaken redelijkerwijs gevraagd kunnen worden.

Opleidings- en functie-eisen:

Minimaal: diploma zwemonderwijzer en/of CIOS, eventueel aangevuld met applicaties voor doelgroepactiviteiten.

ZWEMONDERWIJZER C

Is zelfstandig belast met de uitvoering van zwemlessen en het onder leiding uitvoeren van publieksgerichte activiteiten t.b.v. doelgroepen en evenementen.

Nadere taken en verantwoordelijkheden binnen de functie:

  • Toezicht op bezoekers in en rond de zwembassins.

  • Optreden als gastheer/vrouw.

  • EHBO-werkzaamheden.

  • Opruim- en schoonmaakwerkzaamheden.

  • Overige werkzaamheden, die voor een goede gang van zaken redelijkerwijs gevraagd kunnen worden.

Opleidings- en functie-eisen:

Diploma zwemonderwijzer en/of CIOS. Cursus gastvrijheid/klantgericht handelen.

ZWEMBADMEDEWERKER

Is zelfstandig belast met de uitvoering van zwemlessen en het onder leiding uitvoeren van publieksgerichte activiteiten t.b.v. doelgroepen en evenementen:

  • Toezicht op bezoekers in en rond de zwembassins.

  • Optreden als gastheer/vrouw.

  • EHBO-werkzaamheden.

  • Opruim- en schoonmaakwerkzaamheden.

  • Assisteren bij publieksgerichte activiteiten (zwemlessen, doelgroepen, evenementen, mits in bezit van diploma zwemleider A en B of hogere diploma's).

  • Overige werkzaamheden, die voor een goede gang van zaken redelijkerwijs gevraagd kunnen worden.

Opleidings- en functie-eisen:

Zwemmend redden, EHBO-diploma. Eventueel zwemleider A, B.

Cursus gastvrijheid/klantgericht handelen.

MEDEWERKER CIVIELE DIENST

Verricht onder leiding van een chef een of meer van de volgende taken:

  • schoonmaakwerkzaamheden in de ruimste zin.

  • het houden van toezicht en verlenen van assistentie bij garderobewerkzaamheden.

  • het in gereedheid brengen van de accommodatie voor gebruik door het publiek.

  • eenvoudige onderhoudswerkzaamheden.

  • overige werkzaamheden, die voor een goede gang van zaken redelijkerwijs gevraagd kunnen worden.

Geen specifieke opleidings- of functie-eisen.

SPORTHALBEHEERDER

Is verantwoordelijk voor het facilitair management van de sporthal en belast met de dagelijkse leiding.

Ressorteert onder een manager of direct onder het bestuur.

Nadere verantwoordelijkheden en taken binnen de functie:

  • leidinggeven aan eventuele sporthalmedewerkers en schoonmaakpersoneel.

  • logistieke organisatie van evenementen.

  • zonodig medewerken bij opruimen en schoonmaken.

  • eenvoudige administratieve werkzaamheden.

  • regelen van verhuur, opstellen verhuurroosters.

  • onderhoudswerkzaamheden.

  • houden van toezicht op de horeca-exploitatie en de naleving van een eventueel pachtcontract.

  • het opvangen van klachten en behandeling daarvan na overleg met zijn chef.

  • regelen sleutelbeheer.

  • overige werkzaamheden, die voor een goede gang van zaken redelijkerwijs gevraagd kunnen worden.

Opleidings- en functie-eisen:

LTS + aanvullende cursussen. EHBO.

SPORTHALMEDEWERKER

Verricht onder leiding van de manager, vestigingsmanager of sporthalbeheerder een of meer van de volgende taken:

  • opruim- en schoonmaakwerkzaamheden.

  • eenvoudige onderhoudswerkzaamheden.

  • overige werkzaamheden, die voor een goede gang van zaken redelijkerwijs gevraagd kunnen worden.

Geen specifieke opleidings- of functie-eisen.

IV. ADMINISTRATIEVE FUNCTIES.

HOOFD ADMINISTRATIE

Is verantwoordelijk voor alle administratieve processen en de administratieve organisatie, zoals kasbeheer. betalingsverkeer, aanleveren gegevens aan boekhouding, personeelsadministratie, facturering. (Uitgangspunt is, dat het voeren van de boekhouding en het opstellen van de hoofdlijnen van de administratieve organisatie extern is geregeld).

De functie komt alleen voor in grote accommodaties of organisaties.

Ressorteert rechtstreeks onder de manager.

Functie- en opleidingseisen:

HAVO, MEAO niveau, administratieve kennis en ervaring. PC-gebruiker.

ADMINISTRATEUR/SECRETARESSE

Is onder leiding van de manager of het hoofd administratie belast met een of meer van de volgende taken:

  • Algemene administratieve werkzaamheden.

  • Bijhouden agenda van de manager.

  • Administratieve controlewerkzaamheden.

Opleidings- en functie-eisen:

MAVO/MEAO of gelijkwaardig denk- en werkniveau. secretaresse-opleiding, typediploma, PC-ervaring (bijv. Wordperfect).

RECEPTIONIST A

Is verantwoordelijk voor de receptie- en kassawerkzaamheden.

Ressorteert onder de manager of vestigingsmanager.

Nadere verantwoordelijkheden en taken binnen de functie:

  • Leidinggeven aan eventuele receptiemedewerkers.

  • De verantwoording van ontvangen geldmiddelen.

  • Verkopen van entreebewijzen, verkoopartikelen.

  • Verkopen van consumpties en het administreren en houden van daarmee verband houdende voorraden.

  • Verstrekken van informatie aan bezoekers

  • Zorgdragen voor orde en netheid in de entreehal.

  • Behandelen van in- en externe telefoongesprekken.

  • Verzorgen van reserveringsafspraken.

  • Administratieve werkzaamheden in de ruimste zin.

  • Verzorgen beheer van gevonden voorwerpen.

  • Instructie aan eventuele overige receptiemedewerkers

  • Coördinerende werkzaamheden bij calamiteiten.

  • Overige werkzaamheden, die voor een goede gang van zaken redelijkerwijs gevraagd kunnen worden.

Opleidings- en functie-eisen:

MAVO, MDS, MEAO of gelijkwaardig werk- en denkniveau.

RECEPTIONIST B

Is onder leiding belast met uitvoering van werkzaamheden zoals:

  • de verantwoording van ontvangen geldmiddelen.

  • Verkopen van entreebewijzen, verkoopartikelen.

  • Verkopen van consumpties en het administreren en houden van daarmee verband houdende voorraden.

  • Verstrekken van informatie aan bezoekers.

  • Zorgdragen voor orde en netheid in de entreehal.

  • Behandelen van in- en externe telefoongesprekken.

  • Verzorgen van reserveringsafspraken.

  • Administratieve werkzaamheden in de ruimste zin.

  • Verzorgen beheer van gevonden voorwerpen.

  • Instructie aan eventuele overige receptiemedewerkers.

  • Coördinerende werkzaamheden bij calamiteiten.

  • Overige werkzaamheden, die voor een goede gang van zaken redelijkerwijs gevraagd kunnen worden.

Ressorteert onder de manager, de vestigingsmanager of een receptioniste A.

Opleidings- en functie-eisen:

MAVO, LDS, LEAO of gelijkwaardig werk- en denkniveau.

ADMINISTRATIEF MEDEWERKER

Verricht onder leiding een of meer van de volgende taken:

  • eenvoudig administratief (type-)werk, zonodig met een computer.

  • het verstrekken van informatie aan bezoekers.

  • het bedienen van de telefoon.

  • overige werkzaamheden, die voor een goede gang van zaken redelijkerwijs gevraagd kunnen worden.

Opleidings- en functie-eisen:

MAVO + typediploma (Wordperfect), LEAO met gericht vakkenpakket.

BIJLAGE C

STATUTEN STICHTING VUTBZ

Artikel 1 Naam en zetel

  • 1. De Stichting draagt de naam „Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Bad- en Zweminrichtingen (VUTBZ)".

  • 2. De Stichting is gevestigd te Amsterdam.

Artikel 2 Begripsbepalingen

  • 1. De Stichting: de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Bad- en Zweminrichtingen (VUTBZ), gevestigd te Amsterdam.

  • 2. Werkgever: de werkgever in de bad- en zweminrichtingen als bedoeld in het artikel van de CAO Zweminrichtingen regelende het Vrijwillig Vervroegd Uittreden.

  • 3. Werknemer: degene die in dienst van een werkgever tegen salaris arbeid verricht en niet de status van ambtenaar heeft in de zin van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet, tenzij in de reglementen anders is bepaald.

  • 4. Deelnemer: de werknemer wiens verzoek tot vervroegd uittreden door de werkgever is ingewilligd en die aan de reglementaire voorwaarden voldoet.

  • 5. Het Bestuur: het Bestuur van de Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden Bad- en Zweminrichtingen (VUTBZ).

  • 6. Administrateur: een natuurlijke rechtspersoon, die door het Bestuur belast wordt met de uitvoering van de Regeling Vervroegd Uittreden Bad- en Zweminrichtingen.

Artikel 3 Doel

De Stichting heeft ten doel om, op voet en onder de voorwaarden als in de betreffende reglementen nader is bepaald, uitkering te verstrekken (ter vervanging van salaris) aan degene die, op de leeftijd genoemd in de (algemeen verbindend verklaarde) bepaling(en) regelende vrijwillig vervroegd uittreden in de collectieve arbeidsovereenkomst Zweminrichtingen, vrijwillig hun dienstverband beëindigen. De Stichting stelt zich mede ten doel het innen en beheren van gelden ter financiering van voornoemde doeleinden.

Artikel 4 Duur

De Stichting is opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 5 Geldmiddelen

  • 1. De geldmiddelen van de Stichting bestaan uit:

    • a. bijdragen van werkgevers en werknemers welke zijn vastgesteld bij of krachtens de (algemeen verbindendverklaarde) bepaling c.q. bepalingen regelende de vrijwillig vervroegde uittreding in de collectieve arbeidsovereenkomst Zweminrichtingen.

    • b. hetgeen door erfstelling, legaat of schenking wordt verkregen;

    • c. de inkomsten uit het vermogen van de Stichting;

    • d. andere inkomsten en toevallige baten.

  • 2. Erfstellingen kunnen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.

Artikel 6 Uitkeringen

De geldmiddelen worden benut als volgt:

  • 1. Tot het doen van inkomensvervangende uitkeringen als bedoeld in artikel 3, onder inhouding van de door de deelnemers verschuldigde loonheffing en pensioenbijdragen.

  • 2. Tot het betalen van bijdragen die ten laste komen van de Stichting.

  • 3. Tot het betalen van, dan wel reserveren voor het betalen van, kosten verband houdende met de uitvoering van het reglement en de werkzaamheden van de Stichting.

Artikel 7 Bestuur

  • 1. Het Bestuur van de Stichting bestaat uit zes leden, waarvan drie leden worden aangewezen door de vakorganisaties en drie door de werkgeversorganisatie(s).

  • 2. De vakorganisaties en de werkgeversorganisatie(s) benoemen voor ieder bestuurslid een plaatsvervangend lid, dat zitting zal nemen in het Bestuur bij ontstentenis van het zittend bestuurslid.

  • 3. De leden en plaatsvervangende leden worden voor vier jaar aangewezen; zij zijn terstond herbenoembaar doch niet indien zij meer dan 10 jaar (plaatsvervangend) bestuurslid zijn geweest.

  • 4. Het bestuurslidmaatschap eindigt door overlijden, door bedanken, na verloop van de termijn van 4 jaar tenzij het bestuurslid is herbenoemd en na het verliezen van de functie in de organisatie waarin het bestuurslid werkzaam is.

  • 5. Indien door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg met het Bestuur en de Minister een waarnemer toegelaten. Waarnemers zijn gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangen alle voor bestuursleden bestemde stukken.

Artikel 8 Bestuursfuncties

  • 1. Het Bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter.

  • 2. De functie van de voorzitter wordt in de even jaren vervuld door een bestuurslid, benoemd door de werkgeversorganisaties en de functie van vice-voorzitter door een bestuurslid, benoemd door de vakorganisaties; in de oneven jaren geldt het omgekeerde.

  • 3. Het Bestuur benoemt een secretaris al dan niet uit zijn midden; het Bestuur kan een plaatsvervangend secretaris al dan niet uit zijn midden benoemen.

  • 4. Wanneer de secretaris niet uit het Bestuur is benoemd, heeft hij het recht de bestuursvergaderingen bij te wonen; hij heeft een adviserende stem.

Artikel 9 Bestuursbevoegdheden en vertegenwoordiging

  • 1. Het Bestuur is belast met het besturen van de zaken van de Stichting, het beheer van haar vermogen alsmede het innen van gelden en het doen van uitkeringen; het Bestuur is bevoegd, met inachtneming van het in deze statuten bepaalde, tot alle rechtshandelingen, gene uitgezonderd, met name ook het sluiten van die overeenkomsten, waarvoor het regelend recht een beperking kent.

  • 2. Het Bestuur beslist in alle zaken waarin de beslissing niet is opgedragen of gedelegeerd aan andere organen van de Stichting.

  • 3. De Stichting wordt in en buiten rechte vertegenwoordigd door twee van de volgende gezamenlijk handelende personen: de voorzitter, de vice-voorzitter en de secretaris.

  • 4. De bestuursleden zijn verplicht tot geheimhouding van datgene dat nadrukkelijk als zodanig is c.q. wordt aangegeven.

Artikel 10 Bestuursvergaderingen

  • 1. Het Bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of ten minste twee bestuursleden dit nodig vindt/vinden, doch ten minste éénmaal per jaar.

  • 2. De oproep tot een bestuursvergadering geschiedt door de secretaris of de voorzitter met een oproepingstermijn van ten minste 7 werkdagen, de dag van oproeping en van de vergadering zelve niet meegerekend.

  • 3. De oproep vermeldt de agenda met de te behandelen onderwerpen.

Artikel 11 Besluitvorming

  • 1. Het bestuur kan geen besluiten nemen indien niet ten minste twee bestuursleden van werkgeverszijde en twee bestuursleden namens de vakorganisaties als bedoeld in artikel 7 aanwezig zijn.

  • 2. Voorzover in deze statuten niet anders is bepaald, kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met volstrekte meerderheid der geldig uitgebrachte stemmen.

  • 3. Ieder bestuurslid heeft één stem.

  • 4. De leden van het Bestuur mogen zich door een daartoe schriftelijk gevolmachtigd ander lid van het Bestuur doen vertegenwoordigen.

  • 5. Stemmingen geschieden mondeling. Bij staking van stemmen over enig voorstel wordt dit in de volgende vergadering opnieuw in stemming gebracht. Staken dan de stemmen wederom, dan wordt het voorstel als verworpen beschouwd.

Artikel 12 Administrateur

Het administratief en geldelijk beheer wordt onder verantwoordelijkheid van het Bestuur en met inachtneming van een door het Bestuur vastgestelde instructie gevoerd door een door het Bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur.

Artikel 13 Begroting

  • 1. In het laatste kwartaal van elk kalenderjaar worden de begrotingen van inkomsten en van uitgaven voor het kalenderjaar vastgesteld.

  • 2. De begroting van inkomsten vermeldt in elk geval de geraamde opbrengst van de bijdragen bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a.

  • 3. De begroting van uitgaven vermeldt in elk geval ramingen ter zake van:

    • a. de kosten van de Stichting;

    • b. de kosten van de inning van de bijdrage bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a. indien de inning van deze bijdrage aan derden is opgedragen;

    • c. het bedrag bestemd voor financiering van het doen van uitkeringen als bedoeld in artikel 3.

Artikel 14 Boekjaar en jaarstukken

  • 1. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar met dien verstande dat het eerste boekjaar wordt gerekend vanaf de dag van oprichting der Stichting tot en met 31 december 1984.

  • 2. Het Bestuur is verplicht van de vermogenstoestand van de Stichting zodanige aantekeningen te (doen) houden, dat daaruit te allen tijde haar rechten en verplichtingen kunnen worden gekend.

  • 3. Jaarlijks, uiterlijk in de maand juni, na afloop van het boekjaar stelt het Bestuur van de Stichting een verslag op, dat een getrouw beeld geeft van de grootte en samenstelling van het vermogen van de Stichting en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar; in dit verslag wordt door het Bestuur rekenschap van het gevoerde beleid afgelegd.

  • 4. Het in het derde lid bedoelde verslag moet zijn gecontroleerd door een externe registeraccountant.

  • 5. Ten blijke van de vaststelling van voornoemd verslag worden de stukken getekend door de voorzitter en de secretaris van de Stichting.

  • 6. Het verslag wordt ter inzage van de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de administrateur;

    • b. op één of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 7. Het verslag wordt op aanvraag van de bij de Stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

  • 8. Het Bestuur is verplicht de in dit artikel bedoelde bescheiden tenminste 10 jaar te bewaren.

Artikel 15 Bijdragen

  • 1. De methode van de berekening van de bijdrage genoemd in artikel 5 lid 1 sub a., alsmede de wijze van incassering daarvan, worden bij reglement als bedoeld in artikel 17 vastgesteld.

  • 2. Tot gerechtelijke invordering der bijdrage wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het Bestuur, terwijl in het reglement bepalingen kunnen worden opgenomen inzake het verbeuren van een boete bij niet tijdige betaling en het verschuldigd zijn van gerechtelijke en buitengerechtelijk kosten naast de wettelijke interessen.

Artikel 16 Besteding van de geldmiddelen

  • 1. De geldmiddelen als bedoeld in artikel 5 lid 1 worden aangewend:

    • a. tot het doen van uitkeringen als bedoeld in artikel 3;

    • b. tot het betalen aan daartoe bevoegde (uitvoerings)organen van pensioenpremie, alsmede van bijdragen in het kader van de sociale verzekeringswetgeving en/of ingevolge de Ziekenfondswet, alles voor zover deze bijdragen niet ten laste komen van de deelnemers;

    • c. tot het betalen van, ten laste van de deelnemer komende bijdragen als bedoeld onder b, en bijdragen ter zake van ziektekostenverzekering alsmede de andere wettelijke verplichtingen, ter zake van of verband houdende met de in artikel 3 bedoelde uitkeringen;

    • d. tot betalen van c.q. reservering voor kosten verband houdende met de uitvoering van de werkzaamheden van de Stichting.

  • 2. Voor zover de gelden van de Stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het Bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 3. Gerede gelden, effecten en/of geldswaardige papieren worden zoveel mogelijk in bewaring gegeven bij de algemene handelsbanken.

  • 4. Het Bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening vaststellen.

Artikel 17 Reglementen

  • 1. Het Bestuur kan voor de uitvoering van zijn taak één of meer reglementen vaststellen, welke reglementen in overeenstemming dienen te zijn met de bepalingen dienaangaande in de collectieve arbeidsovereenkomst Zweminrichtingen.

  • 2. De in lid 1 bedoelde reglementen mogen geen bepalingen bevatten welke in strijd zijn met deze statuten.

  • 3. Een besluit tot vaststelling van een reglement wordt niet genomen dan nadat twee weken zijn verstreken sinds de dag waarop het in het eerste lid bedoelde voorstel door het Bestuur is toegezonden aan de werkgeversorganisatie(s) en de vakorganisaties.

Artikel 18 Statutenwijziging

  • 1. Het Bestuur is bevoegd tot wijziging van de statuten. Het in het voorgaande artikel onder lid 3 gestelde is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor de aldaar genoemde termijn van twee weken gelezen dient te worden één maand.

  • 2. De wijziging van de statuten moet bij notariële akte tot stand komen.

  • 3. De reglementen alsmede in deze statuten en in de reglementen aangebrachte wijzigingen treden niet in werking alvorens een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin door het Bestuur ondertekend, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter Griffie van het Kantongerecht binnen welks ressort de Stichting is gevestigd.

Artikel 19 Ontbinding

  • 1. Het Bestuur is bevoegd de Stichting te ontbinden en bij ontbinding van de Stichting geschiedt vereffening door het Bestuur.

  • 2. Gedurende de vereffening blijven de statuten zoveel mogelijk van kracht.

  • 3. Het besluit tot ontbinding van de Stichting moet inhouden de bestemming van een eventueel batig saldo, met dien verstande dat een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meest overeenkomt met het doel van de Stichting.

Artikel 20 Slotbepaling

In alle gevallen waarin deze statuten of het reglement niet voorzien, beslist het Bestuur.

FINANCIERINGSREGLEMENT VUTBZ

Artikel 1 Begripsbepalingen

Werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 2 sub 2 van de statuten.

Werknemer: de werknemer als bedoeld in artikel 2 sub 3 van de statuten, met inachtneming van het bepaalde in artikel 32 lid 1 onder c van de CAO-Zweminrichtingen.

Loonsom: het totaal brutoloon sociale verzekeringen binnen de onderneming van de werkgever in het kalenderjaar voorafgaande aan het jaar waarin de bijdrageheffing plaatsvindt. Dit brutoloon wordt verhoogd met een opslag in verband met de te verwachten loonontwikkeling in het jaar waarin de bijdrageheffing plaatsvindt.

Tot de loonsom behoren niet de overhevelingstoeslagen.

Artikel 2 Bijdrage

De bijdrage beloopt een percentage van de loonsom. Over de periode 1 juni 19971 tot en met 31 mei 2002 bedraagt de bijdrage 3,51% van de loonsom per jaar.

Artikel 3 Inkoopsom bij afdelingsverplichting en privatisering

  • 1. Bij de werkgever die op grond van de afdelingsverplichting als bedoeld in artikel 32 lid l onder b van de CAO Zweminrichtingen is aangesloten bij de Stichting VUTBZ, wordt de bijdrage geheven vanaf de datum waarop de afdelingsverplichting van toepassing is.

  • 2. Bij de werkgever, die op grond van een privatisering van zijn onderneming is aangesloten bij de Stichting VUTBZ, wordt de bijdrage geheven vanaf de datum van privatisering, tenzij de werkgever is vrijgesteld van aansluiting op grond van artikel 32 lid 5 van de CAO Zweminrichtingen.

  • 3. De in de leden 1 en 2 bedoelde werkgever is een inkoopsom verschuldigd voor die werknemers die, te rekenen vanaf de datum van aansluiting van de werkgever, binnen een periode van 10 jaar gerechtigd zijn van de VUT gebruik te maken.

De inkoopsom wordt als volgt berekend:

bijdrage-percentage maal het aantal maanden dat de betreffende werknemer ouder is dan (VUT-gerechtigde leeftijd minus 10 jaar) op de datum waarop de werkgever wordt aangesloten op grond van het bepaalde in lid 1 respectievelijk lid 2.

Artikel 4 Betaling

  • 1. In het tweede kwartaal van elk jaar wordt de werkgever, door middel van het toezenden van een factuur met begeleidend schrijven, door het Bestuur op de hoogte gebracht van de bijdrage welke hij over het in de nota vermelde jaar aan de VUTBZ verschuldigd is.

  • 2. De in het vorige lid genoemde factuur vermeldt ten minste de naam en het bankrekeningnummer van de VUTBZ, de naam en het adres van de werkgever, de loonsom in guldens, alsmede de berekening van de bijdrage als bedoeld in het vorige lid.

  • 3. De werkgever dient de factuur aan de VUTBZ te voldoen binnen de daartoe door het Bestuur gestelde termijn.

  • 4. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde bijdrage is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in gebreke.

De Stichting is dan bevoegd te vorderen:

  • rente over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn en

  • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, vast te stellen op 15% van de vordering met een minimum van à 50,00 onverminderd de overige kosten van vervolging, verschuldigd volgens de Wet.

  • De rente wordt berekend naar het percentage van de wettelijke rente bedoeld in de artikelen 119 en 120, Boek 6, Titel 1, Afdeling 11 B.W., dat geldt voor de periode waarover de rente door de Stichting wordt gevorderd.

Artikel 5 Gegevensverstrekking

  • 1. De werkgever is gehouden jaarlijks aan de VUTBZ op te geven de loonsom en het aantal daarbij betrokken werknemers, welke opgave dient te geschieden binnen de termijn en op de wijze door het Bestuur schriftelijk aan de werkgever kenbaar gemaakt.

  • 2. Ingeval de werkgever niet aan het gestelde in het vorige lid voldoet, zal het bestuur bepalen welke loonsom aangehouden moet worden ter berekening van de bijdrage van de werkgever.

  • 3. De gegevens die de werkgever krachtens dit artikel verstrekt c.q. geacht wordt te hebben verstrekt, dienen uitsluitend ter bepaling van de door de werkgever verschuldigde bijdrage.

Artikel 6 Administratie

Het Bestuur heeft de administratie en de inning van de in dit reglement bedoelde bijdragen opgedragen aan Cadans Uitvoeringsinstelling BV, Postbus 949, 3700 AX Zeist.

De werkgever is verplicht alle gegevens en inlichtingen te verschaffen, alsmede iedere medewerking te verlenen, die noodzakelijk of gewenst worden geacht door personen of instellingen die, door of namens de VUTBZ, zijn belast met de inning van de bijdrage en de controle op de naleving van het gestelde in de statuten en dit reglement.

Artikel 7 Betalingsverplichting

Onverminderd zijn verplichting tot betaling ineens en op de wijze als in dit reglement bepaald, aan het Bestuur van de VUTBZ van de bijdragen als bedoeld in artikel 2, is de werkgever gerechtigd 1,255% van die bijdrage te verhalen op de bij hem in dienst zijnde werknemer(s) door middel van inhouding bij elke uitbetaling van het salaris.

Artikel 8 Slotbepaling

Dit reglement is in werking getreden op l april 1994 en gewijzigd bij besluit d.d. 17 september 1996.

UITKERINGSREGLEMENT VUTBZ

Artikel 1 Definities

In dit regelement wordt verstaan onder:

  • a. werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 2 sub 2 van de statuten;

  • b. deelnemer in deeltijd: de werknemer als bedoeld in artikel 2 sub 3 van de statuten, met inachtneming van het bepaalde in artikel 32 lid l onder c van de CAO Zweminrichtingen, wiens verzoek tot gedeeltelijk vrijwillig vervroegd uittreden voor 50% van de met overeengekomen arbeidsduur, is ingewilligd op grond van artikel 2; deelnemerschap in deeltijd is toegestaan met ingang van l juli 1995;

  • c. deelnemer: de werknemer als bedoeld in artikel 2 sub 3 van de statuten, met inachtneming van het bepaalde in artikel 32 l onder c van de CAO Zweminrichtingen, wiens verzoek tot vrijwillig vervroegd uittreden is ingewilligd op grond van het bepaalde in artikel 2;

  • d. uitkeringsgrondslag: de uitkeringsgrondslag is het gemiddelde brutoloon sociale verzekeringen op jaarbasis gedurende de drie voorafgaande hele kalenderjaren. Tot het loon op jaarbasis wordt niet gerekend de overhevelingstoeslag.

  • e. de aldus berekende uitkeringsgrondslag wordt vervolgens aangepast overeenkomstig de wijzigingen als bedoeld in het artikel in de CAO Zweminrichtingen, betreffende de toepassing salarisverhoging. De hier bedoelde wijzigingen moeten hebben plaatsgevonden in de periode van l januari van het jaar waarin de werknemer vervroegd uittreedt tot de datum op de werknemer vervroegd uittreedt.

Artikel 2 Deelnemer

  • a. Deelnemer als bedoeld in artikel l onder b kan slechts zijn de werknemer in de leeftijd vanaf 59 jaar tot 61 jaar op het moment waarop de uitkering van kracht wordt;

  • b. Deelnemer als bedoeld in artikel 1 onder c kan slechts zijn de werknemer die in aansluiting op zijn deelname op grond van het gestelde onder a deelnemer wordt als bedoeld in artikel 1 onder c. en de werknemer in de leeftijd vanaf 60 jaar tot 64½ jaar, op het moment waarop de uitkering van kracht wordt.

  • voor de deelnemer genoemd onder a en b geldt voorts dat op het moment waarop de uitkering van kracht wordt:

  • c. hij niet in aanmerking komt voor een uitkering krachtens een afvloeiingsregeling of non-activiteits- c.q. wachtgeldregeling;

  • d. hij niet in het genot is van een ouderdomspensioen op grond van een dienstverband bij een of meer werkgevers;

  • e.

    • - het dienstverband van de deelnemer als bedoeld in artikel 1 onder b voor 50% van de met hem overeengekomen arbeidsduur is beëindigd op de eerste dag van de maand waarover de eerste uitkering zal worden verstrekt;

    • het dienstverband van de deelnemer als bedoeld in artikel 1 onder c geheel is beëindigd op de eerste dag van de maand waarover de eerste uitkering zal worden verstrekt;

  • f. hij gedurende de laatste 10 jaren, direct voorafgaande aan de aanvang van de deelneming, ononderbroken in dienstverband werkzaam is geweest bij één of meer werkgevers, met dien verstande dat als ononderbroken dienstverband tevens wordt aangemerkt een dienstverband, waarbij sprake is van:

    • een onderbreking wegens arbeidsongeschiktheid tot ten hoogste twaalf maanden gedurende de bedoelde 10 jaren;

    • een onderbreking in verband met seizoenarbeid, mits in ieder van de 10 jaren direct voorafgaande aan de aanvang van de deelneming het dienstverband ten minste vier aaneengesloten maanden tussen 1 april en 1 oktober heeft geduurd;

    • andere onderbrekingen tot ten hoogste zes maanden gedurende de bedoelde 10 jaren buiten schuld van de werknemer, ter beoordeling van het Bestuur;

  • g. hij alle verworven vakantie- en andere vrije dagen of diensten heeft genoten.

Artikel 3 Uitkering

  • 1. De uitkering bedraagt met ingang van 1 april 1994 bruto op jaarbasis 75% van de uitkeringsgrondslag, met dien verstande de uitkering maximaal kan bedragen 75% van 2½ maal de premiegrens voor de WAO en WW.

  • In deze uitkering is de vakantietoeslag verwerkt.

  • Voor de deelnemer in deeltijd als bedoeld in artikel 1 onder b bedraagt de uitkering 75% van 50% van de uitkeringsgrondslag.

  • Voor degene die voor 1 april 1994 reeds deelnemer is geworden, bedraagt de uitkering 80% van de uitkeringsgrondslag.

  • 2. Zolang de uitkering voortduurt zal de bruto berekende uitkering op jaarbasis met het percentage vorden verhoogd waarmee de basislonen van de CAO-Zweminrichtingen worden verhoogd in verband met prijscompensatie.

  • 3. Indien blijkt, bij vaststelling van de uitkeringsgrondslag, dat, in de in principe in aanmerking komende drie kalenderjaren, het loon van de deelnemer meer is gestegen dan mocht worden aangenomen, uitgaande van de in die periode overeengekomen salariswijzigingen op grond van de CAO-Zweminrichtingen, kan het Bestuur beslissen dat de uitkeringsgrondslag wordt vastgesteld op een bedrag dat meer in overeenstemming is met de salariswijzigingen zoals die in de bedoelde CAO zijn overeengekomen.

Artikel 4 Inhoudingen

Op de uitkering, als bedoeld in artikel 3, worden ten laste van de deelnemer door de VUTBZ ingehouden en aan de bevoegde instanties afgedragen:

  • a. de verschuldigde loonheffing;

  • b. het aandeel gelijk aan het „werknemersaandeel" in de premie Ziekenfondswet;

  • c. de premie van de ziektekostenverzekering, welke bijdragen aan de werkgever of een door de werkgever aangewezen ziektekostenverzekeraar, wordt afgedragen.

Artikel 5 Financiële verplichtingen van de VUTBZ

Ten laste van de VUTBZ en niet in mindering op de uitkering als bedoeld in artikel 3, komen de volgende verplichtingen:

  • a. de verschuldigde overhevelingstoeslag;

  • b. het aandeel gelijk aan het „werkgeversaandeel" in de premie Ziekenfondswet;

  • c. de pensioenpremie die jaarlijks volgens de op het moment van uittreding geldende pensioenregeling ten behoeve van de deelnemer verschuldigd is zulks met een maximum van 16% van de uitkeringsgrondslag, met dien verstande dat bedoelde pensioenregeling wel ten minste vijf kalenderjaren voorafgaande aan de datum van uittreding dient te zijn afgesloten.

Artikel 6 Toekenning van de uitkering

  • 1. Het verzoek tot uittreding dient zes maanden voor de gevraagde uittredingsdatum aan de werkgever te worden gedaan.

  • 2. De uitkering dient vervolgens schriftelijk te worden aangevraagd door inzending aan de VUTBZ van één of meer formulieren, waarvan het model door het Bestuur van de VUTBZ is vastgesteld, onder bijvoeging van de naar het oordeel van dat Bestuur benodigde stukken.

  • 3. De bescheiden in het vorige lid bedoeld, dienen ten minste drie maanden voor de gevraagde ingangsdatum van de uitkering in het bezit te zijn van de administrateur van de VUTBZ genoemd in artikel 10.

Artikel 7 Tijdstip van uitkering

  • 1. De uitkering als bedoeld in artikel 3 gaat in op de dag dat de werknemer voldoet aan de voorwaarden voor het recht op uitkering.

  • 2. De uitkering als bedoeld in artikel 3 wordt, behoudens de eerste uitkering en met inachtneming van het bepaalde in artikel 4, in gelijke maandelijkse termijnen uitbetaald en wel in de tweede helft van elke maand waarover de uitkering plaatsvindt.

Artikel 8 Vervallen van de uitkering

De deelnemer verliest zijn recht op uitkering indien en zodra hij niet (meer) voldoet aan één van de voorwaarden genoemd in artikel 2, dan wel indien hij in strijd handelt met de voorwaarden die het Bestuur daarnevens heeft gesteld.

Artikel 9 Beëindiging van de uitkering

  • 1. Bij overlijden vindt de laatste uitkering plaats over de derde maand na de maand, waarin de deelnemer is overleden. De in dit lid bedoelde uitkeringen vinden plaats aan de nagelaten betrekkingen als bedoeld in artikel 1639 L, lid 3 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2. De uitkering eindigt (z.o artikel 8 c.q. artikel 9 lid 1 niet van toepassing is) op de pensioendatum van de deelnemer dan wel op de datum waarop AOW-uitkering ingaat.

Artikel 10 Uitvoering

De werkzaamheden, verband houdende met de uitvoering van het gestelde in dit reglement, heeft de VUTBZ opgedragen aan Cadans Administratieve dienstverlening BV, Postbus 949, 3700 AX Zeist.

Zowel de werkgever als de deelnemer zijn verplicht alle gegevens en inlichtingen te verschaffen, alsmede elke medewerking te verlenen, die noodzakelijk of gewenst worden geacht door personen of instellingen die, door of namens de VUTBZ, zijn belast met de controle op de naleving van het gestelde in de statuten van de VUTBZ en in dit reglement, dan wel met de uitvoering daarvan.

Artikel 11 Vermindering, respectievelijk wijziging van de rechten

  • 1. Samenloop van een VUT-uitkering met een uitkering krachtens de Werkloosheidswet

  • De VUT-uitkering wordt overeenkomstig het bepaalde dienaangaande in de Werkloosheidswet in mindering gebracht op een WW-uitkering die de deelnemer bij aanvang van de VUT-uitkering ontvangt.

  • 2. Samenloop van een VUT-uitkering met een uitkering krachtens de Ziektewet

  • Indien de deelnemer, bij aanvang of tijdens de duur van de VUT-uitkering in aanmerking komt voor een uitkering krachtens de ZW, voorzover deze uitkering geschiedt uit hoofde van zijn arbeidsverhouding met de werkgever als bedoeld in artikel 1 van dit reglement, wordt de VUT-uitkering opgeschort voor de periode waarover de deelnemer een ZW-uitkering ontvangt.

  • 3. Samenloop van een VUT-uitkering met een uitkering krachtens de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

  • Indien de deelnemer, bij aanvang van de VUT-uitkering in aanmerking komt voor een AAW/WAO-uitkering, wordt deze uitkering in mindering gebracht op de VUT-uitkering:

    • voor zover de AAW/WAO-uitkering geschiedt uit hoofde van zijn arbeidsverhouding met de werkgever als bedoeld in artikel 1 van dit reglement;

    • indien de AAW/WAO-uitkering wordt verstrekt uit hoofde van een andere arbeidsverhouding, voor dat gedeelte van de AAW/WAO-uitkering dat zich uitstrekt over de arbeidsverhouding met de werkgever als bedoeld in artikel 1 van dit reglement.

  • 4. Meldingsplicht

  • De deelnemer is verplicht te allen tijde en terstond elke toekenning van c.q. wijziging in zijn uitkering op grond van de WW, ZW en AAW/WAO aan de administrateur van de Stichting door te geven.

Artikel 12 Verrichten van arbeid

Indien de deelnemer tegen beloning werkzaamheden verricht of gaat verrichten, is hij/zij verplicht dit terstond te melden aan de Stichting. De uit deze werkzaamheden genoten inkomsten worden in mindering gebracht op de door de Stichting te verstrekken uitkering, tenzij het Bestuur – op een daartoe strekkend verzoek van de deelnemer – anders beslist.

Artikel 13 Bijzondere gevallen

  • 1. Het bestuur is bevoegd ingeval van bijzondere hardheid of in onvoorziene gevallen die beslissingen te nemen die naar zijn oordeel juist zijn, ook indien daardoor zou worden afgeweken van het bepaalde in dit reglement, mits daarbij niet in strijd wordt gehandeld met de statuten.

Artikel 14 Beslaglegging

  • 1. De in artikel 3 bedoelde uitkering is:

    • a. onvervreemdbaar;

    • b. niet vatbaar voor verpanding of belening;

    • c. slechts vatbaar voor beslag binnen de grenzen, gesteld in artikel 475 d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

  • 2. Een volmacht tot invordering van de in artikel 3 bedoelde uitkering is slechts geldig indien zij schriftelijk is verleend. Zij is steeds herroepelijk.

Artikel 15 Slotbepaling

Dit reglement is in werking getreden op 1 april 1994, en gewijzigd bij besluit d.d. 17 september 1996.

STATUTEN STICHTING OABZ

Artikel 1 Naam en zetel

  • 1. De stichting draagt de naam:

  • Stichting Ondersteuning Arbeidsvoorwaarden Bad- en Zweminrichtingen (OABZ).

  • 1.2 Zij heeft haar zetel te Zeist.

Artikel 2 Begripsbepalingen

In deze statuten wordt verstaan onder:

  • 1. stichting: De Stichting Ondersteuning Arbeidsvoorwaarden Bad- en Zweminrichtingen (OABZ), gevestigd te Amsterdam.

  • 2. werkgever: De werkgever in de bad- en zweminichtingen als bedoeld in artikel 1 sub A2 van de CAO Zweminrichtingen.

  • 3. bestuur: Het bestuur van de Stichting Ondersteuning Arbeidsvoorwaarden Bad- en Zweminrichtingen (OABZ).

  • 4. administrateur: De in artikel 11 bedoelde natuurlijke of rechtspersoon, die door het bestuur belast wordt met de administratie van de stichting.

  • 5. CAO: De Collectieve Arbeidsovereenkomst Zweminrichtingen.

Artikel 3 Doel

De stichting heeft ten doel het financieren en subsidiëren van activiteiten van werkgevers- en werknemersorganisaties die rechtstreeks verband houden met het uitvoeren en doen naleven van de CAO. Hieronder vallen ook de kosten die door de stichting en/of de genoemde organisaties worden gemaakt ten behoeve van voorlichting en onderzoek op het gebied van de bij de CAO geregelde of te regelen arbeidsvoorwaarden.

Tot die activiteiten behoren in ieder geval:

  • a. Het verrichten van (ondersteunende) werkzaamheden op de voet en onder de voorwaarden als nader is bepaald in de CAO, en in het Reglement WAO-aanvullingsverzekering nader is bepaald, ten behoeve van de uitvoering van een collectieve WAO-aanvullingsverzekering, regelende de dekking van inkomensteruggang als gevolg van de WAO-wetgeving per een augustus 1993, van werknemers waarvoor de CAO van kracht is.

  • b. het verrichten van werkzaamheden op de voet en onder de voorwaarden als nader is bepaald in de CAO en in het Reglement Werkgelegenheidsfonds, ten behoeve van de uitvoering van een Werkgelegenheidsfonds.

Artikel 4 Duur

De stichting is opgericht voor onbepaalde tijd.

Artikel 5 Geldmiddelen

  • 1. De inkomsten van de stichting bestaan uit:

    • a. de bijdragen welke conform artikel 16 lid 11, 33 lid 3 en 34 lid 2 van de CAO aan de stichting verschuldigd zijn;

    • b. hetgeen door erfstelling, legaat of schenking wordt verkregen;

    • c. de inkomsten uit het vermogen van de stichting;

    • d. andere inkomsten en toevallige baten.

  • 2. Erfstellingen kunnen slechts worden aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.

  • 3. De besteding van de geldmiddelen:

    • a. de uitgaven van de stichting bestaan uit de uitgaven voortvloeiend uit de realisatie van de in artikel 3 omschreven doelen;

    • b. Het bestuur bepaalt op welke wijze gelden binnen de in artikel 3 genoemde doelstelling aan de werkgeversorganisatie en de werknemersorganisaties ter beschikking worden gesteld. Hiertoe dienen deze organisaties een subsidie-aanvraag in bij de stichting. Het bestuur controleert de besteding van de gelden op basis van de door de organisaties afgelegde rekening en verantwoording welke is voorzien van een door een registeraccountant verstrekte verklaring.

Artikel 6 Bestuur

  • 1. Het bestuur van de stichting bestaat uit zes leden, waarvan drie leden worden aangewezen door de werknemersorganisaties en drie leden door de werkgeversorganisatie(s).

  • 2. De organisaties benoemen voor ieder bestuurslid een plaatsvervangend lid, dat zitting zal nemen in het bestuur bij verhindering van het zittend bestuurslid.

  • 3. De leden en de plaatsvervangende leden worden voor drie jaar aangewezen; ze zijn terstond herbenoembaar.

  • 4. Het bestuurslidmaatschap eindigt:

    • a. door overlijden;

    • b. door bedanken;

    • c. door het intrekken van de benoeming door de organisatie waardoor de vertegenwoordiger is aangewezen;

    • d. doordat de organisatie, waardoor de vertegenwoordiger is aangewezen, niet langer aan het in stand houden van de stichting meewerkt; en

    • e. na verloop van de termijn van drie jaar tenzij het bestuurslid is herbenoemd.

  • 5. Indien door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg met het bestuur en de Minister een waarnemer bij de bestuursvergaderingen toegelaten. Waarnemers zijn gerechtigd tot het bijwonen van alle bestuursvergaderingen en ontvangen alle voor bestuursleden bestemde stukken die behandeld worden in de bestuursvergaderingen.

Artikel 7 Bestuursfuncties

  • 1. Het bestuur kiest uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter.

  • 2. De functie van voorzitter wordt in de oneven jaren vervuld door een bestuurslid, benoemd door de werkgeversorganisatie(s) en de functie van vice-voorzitter door een bestuurslid, benoemd door de vakorganisaties; in de even jaren geldt het omgekeerde.

  • 3. Het bestuur benoemt een secretaris al dan niet uit zijn midden; het bestuur kan een plaatsvervangend secretaris al dan niet uit zijn midden benoemen.

  • 4. Wanneer de secretaris niet uit het bestuur is benoemd, heeft hij/zij het recht de bestuursvergaderingen bij te wonen; hij/zij heeft een adviserende stem.

Artikel 8 Bestuursbevoegdbeden en vertegenwoordiging

  • 1. Het bestuur is belast met het besturen van de zaken van de stichting, het beheer van haar vermogen alsmede het innen van gelden.

  • Het bestuur is bevoegd met inachtneming van hetgeen in deze statuten is bepaald, tot alle rechtshandelingen.

  • 2. Het bestuur beslist in alle zaken waarin de beslissing niet is opgedragen aan of gedelegeerd aan andere organen van de stichting.

  • 3. De stichting, wordt vertegenwoordigd door het bestuur. Bovendien wordt de stichting vertegenwoordigd door twee van de volgende gezamenlijk handelende personen: de voorzitter, de vice-voorzitter en de secretaris.

Artikel 9 Bestuursvergaderingen

  • 1. Het bestuur vergadert zo dikwijls als de voorzitter of een van de andere bestuursleden dit nodig vindt, doch tenminste eenmaal per jaar.

  • 2. De oproep tot een bestuursvergadering geschiedt door de secretaris of de voorzitter met een oproepingstermijn van tenminste zeven werkdagen, de dag van oproeping en van de vergadering zelf niet meegerekend.

  • 3. De oproep vermeldt de agenda met de te behandelen onderwerpen.

Artikel 10 Besluitvorming

  • 1. Het bestuur kan geen besluiten nemen indien niet tenminste twee bestuursleden van werkgeverszijde en twee bestuursleden namens de werknemersorganisaties aanwezig zijn.

  • 2. Voor zover in deze statuten niet anders is bepaald, kunnen geldige besluiten slechts worden genomen met een volstrekte meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen.

  • 3. Ieder bestuurslid heeft één stem.

  • 4. De leden van het bestuur mogen zich door een daartoe schriftelijk gevolmachtigd ander lid van het bestuur doen vertegenwoordigen.

  • 5. Stemmingen geschieden mondeling. Bij staking van de stemmen over enig voorstel wordt dit in de volgende vergadering opnieuw in stemming gebracht. Staken de stemmen wederom, dan wordt het voorstel als verworpen beschouwd.

Artikel 11 Administrateur

Het administratief en geldelijk beheer wordt onder verantwoordelijkheid van het bestuur en met inachtneming van een door het bestuur vastgestelde instructie gevoerd door een door het bestuur tot wederopzegging benoemde administrateur.

Artikel 12 Begroting

  • 1. In het laatste kwartaal van elk kalenderjaar worden de begrotingen van inkomsten en van uitgaven voor het volgende kalenderjaar vastgesteld.

  • 2. De begroting van inkomsten vermeldt in ieder geval de geraamde opbrengst van de bijdragen als bedoeld in artikel 5 lid 1.a.

  • 3. De begroting van uitgaven vermeldt in elk geval de ramingen terzake van:

    • a. de kosten van de stichting;

    • b. de kosten van de inning van de bijdrage als bedoeld in artikel 5 lid 1 sub a indien de inning van deze bijdrage aan derden is opgedragen.

Artikel 13 Boekjaar en jaarstukken

  • 1. Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar met dien verstande dat het eerste boekjaar wordt gerekend vanaf de dag van oprichting van de stichting tot en met eenendertig december negentienhonderddrieënnegentig.

  • 2. Het bestuur is verplicht van de vermogenstoestand zodanige aantekening(en) te houden, dat daaruit te allen tijde haar rechten en plichten kunnen worden gekend.

  • 3. Jaarlijks, uiterlijk in de maand juni, na afloop van het boekjaar stelt het bestuur van de stichting een verslag op, dat een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de stichting, en van de ontwikkeling daarvan gedurende het boekjaar; in dit verslag wordt door het bestuur rekenschap van het gevoerde beleid afgelegd.

  • 4. Het in het derde lid bedoelde verslag moet zijn gecontroleerd door een externe registeraccountant.

  • 5. Ten blijke van de vaststelling van voornoemd verslag worden de stukken getekend door de voorzitter en de secretaris van de stichting.

  • 6. Het verslag wordt ter inzage van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers neergelegd:

    • a. ten kantore van de administrateur;

    • b. op een of meer door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen plaatsen.

  • 7. Het verslag wordt op aanvraag van de bij de stichting betrokken werkgevers en werknemers toegezonden tegen betaling van de daaraan verbonden kosten.

  • 8. Het bestuur is verplicht de in dit artikel bedoelde bescheiden tenminste tien jaar te bewaren.

Artikel 14 Bijdragen

  • 1. De methode van berekening van de bijdragen genoemd in artikel 5 lid 1 sub a, alsmede de wijze van incassering daarvan, worden bij reglement als bedoeld in artikel 16 vastgesteld.

  • 2. Tot gerechtelijke invordering van de bijdrage wordt niet overgegaan dan krachtens besluit van het bestuur, terwijl in het reglement als bedoeld in artikel 16 bepalingen kunnen worden opgenomen inzake het verbeuren van een boete bij niet tijdige betaling en het verschuldigd zijn van gerechtelijke en buitengerechtelijke kosten naast de wettelijke interessen.

Artikel 15 Belegging van de geldmiddelen

  • 1. Voor zover de gelden van de stichting voor belegging beschikbaar zijn, worden deze gelden door het bestuur belegd, met inachtneming van in redelijkheid daaraan te stellen eisen van liquiditeit, rendement en risicoverdeling.

  • 2. Gerede gelden worden in rekening-courant gestort bij de administrateur. De effecten en/of geldswaardige papieren dienen te worden bewaard bij een door het bestuur aan te wijzen trustinstelling.

  • 3. Het bestuur zal de kosten van beheer van de geldmiddelen en de wijze van verrekening van die kosten bij een reglement als bedoeld in artikel 16 vastleggen.

Artikel 16 Reglementen

  • 1. Het bestuur kan voor de uitvoering van zijn taak een of meer reglementen vaststellen, welke reglementen in overeenstemming dienen te zijn met de bepalingen dienaangaande in de CAO Zweminrichtingen.

  • 2. De in lid 1 bedoelde reglementen mogen geen bepalingen bevatten welke in strijd zijn met deze statuten.

  • 3. Een besluit tot vaststelling van een reglement wordt niet genomen dan nadat twee weken zijn verstreken sinds de dag waarop het in het eerste lid bedoelde voorstel voor het vaststellen van een reglement door het bestuur is toegezonden aan de werkgeversorganisatie(s) en de werknemersorganisaties.

Artikel 17 Statutenwijziging

  • 1. Het bestuur is bevoegd tot wijziging van de statuten. Het in het vorige artikel onder lid 3 gestelde is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat voor de aldaar genoemde termijn van twee weken gelezen dient te worden een maand.

  • 2. De wijziging van de statuten dient bij notariële akte te geschieden.

  • 3. Reglementen alsmede de in deze statuten en in de reglementen aangebrachte wijzigingen treden in werking op de dag dat een volledig exemplaar van die stukken onderscheidenlijk van de wijzigingen daarin, voor een ieder ter inzage is neergelegd ter Griffie van het Kantongerecht binnen welks ressort de stichting is gevestigd.

Artikel 18 Ontbinding

  • 1. Het bestuur is bevoegd de stichting te ontbinden en bij ontbinding van de stichting geschiedt vereffening door het bestuur.

  • 2. Gedurende de vereffening blijven de statuten van kracht.

  • 3. Het besluit tot ontbinding van de stichting moet inhouden de bestemming van een eventueel batig saldo, met dien verstande dat een batig saldo moet worden bestemd voor een doel dat het meeste overeenkomt met het doel van de stichting.

Artikel 19 Slotbepaling

In alle gevallen waarin deze statuten of het reglement niet voorzien, beslist het bestuur.

REGLEMENT WAO-AANVULLINGSVERZEKERING

als bedoeld in artikel 16 lid 7 e.v. van de CAO Zweminrichtingen en in artikel 3 onder a van de statuten van de Stichting OABZ.

Artikel 1 Werkingssfeer

Dit reglement is van toepassing op de werknemers als bedoeld in artikel 1 sub a onder 3 van de CAO Zweminrichtingen.

Artikel 2 Begripsbepalingen

Werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 2 sub 2 van de statuten van de Stichting OABZ;

werknemer: de werknemer als bedoeld in artikel 1 sub a onder 3 van de CAO;

cao: de Collectieve Arbeidsovereenkomst Zweminrichtingen;

bestuur: het bestuur van de Stichting Ondersteuning Arbeidsvoorwaarden Bad- en Zweminrichtingen;

contractloon: het vast overeengekomen loon per jaar, inclusief vakantiegeld en diensttijdtoeslag, doch exclusief alle overige toeslagen;

het loon waarvoor de verzekering dekking biedt;

premieloon: het wao-premieloon waarover premie b) verschuldigd is;

verzekeraar: de verzekeringsmaatschappij AMEV, waarbij het risico verzekerd is;

premie a): het door de verzekeraar aan de Stichting OABZ in rekening gebrachte bedrag ter dekking van het risico;

premie b): het op het salaris van de werknemers maandelijks in te houden bedrag, bestaande uit premie a) plus een opslag voor debetrente, omgerekend in een percentage van het wao-premieloon.

Artikel 3 Kring van verzekerden

Verzekerd is de werknemer, voorzover hij meer verdient dan de in het betreffende jaar geldende AAW/WAO-franchise per dag en tot aan de eerste van de maand waarin hij de leeftijd van 59 jaar bereikt.

Artikel 4 Vrijstellingen

  • 1. Indien een werkgever meent, voor vrijstelling als bedoeld in artikel 16 lid 12 van de cao in aanmerking te komen, dient hij een verzoek tot vrijstelling te richten aan het bestuur, aan wie de beoordeling van het verzoek door cao-partijen is gedelegeerd. Het verzoek dient schriftelijk te worden gedaan, onder overlegging van een kopie van het verzekeringscontract dat de werkgever ten behoeve van zijn werknemers heeft afgesloten.

  • Het verzoek dient te worden gericht aan het bestuur van de Stichting OABZ, Postbus 949, 3700 AX Zeist.

  • 2. Indien een werknemer meent, voor vrijstelling als bedoeld in artikel 16 lid 13 van de cao in aanmerking te komen, dient hij een verzoek tot vrijstelling te richten aan het bestuur, aan wie de beoordeling van het verzoek door cao-partijen is gedelegeerd. Het verzoek dient schriftelijk te worden gedaan, onder onderlegging van officiële bewijsstukken op grond waarvan vaststaat dat de werknemer wegens gemoedsbezwaren voor vrijstelling in aanmerking kan komen.

  • Het verzoek dient te worden gericht aan het bestuur van de Stichting OABZ, postbus 949, 3700 AX Zeist.

  • 3. De werkgever en de werknemer als bedoeld in de vorige leden van dit artikel zijn verplicht aan het bestuur opgave te doen van wijzigingen, die kunnen leiden tot een andere beslissing inzake het verzoek tot vrijstelling.

Artikel 5 Premie wao-aanvullingsverzekering

  • 1. De premie b) wordt door het bestuur vastgesteld, gewijzigd en aan de werkgever en werknemer kenbaar gemaakt.

  • De premie b) bedraagt

    • voor het kalenderjaar 1993: 5%

    • voor het kalenderjaar 1994: 5%

    • voor het kalenderjaar 1995: 5%

    • voor het kalenderjaar 1996: 3,25%

    • voor het kalenderjaar 1997: 1,5%

  • van het WAO-premieloon.

  • 2. De werkgever dient een door de administrateur verstrekt loonaangifteformulier volgens de door de administrateur te geven voorschriften maandelijks, per kwartaal danwel jaarlijks in te vullen en te retourneren.

  • Dit formulier vermeldt de, in de daarop aangegeven periode, verloonde wao-lonen alsmede de op basis daarvan door de werkgever berekende premie.

  • 3. Jaarlijks, in de maand februari, dient de werkgever tevens een jaaropgaveformulier, en een verzamelloonstaat in te sturen.

  • 4. Indien een werkgever de in het vorige artikel bedoelde vrijstellingsverklaring heeft ontvangen, omdat voor zijn onderneming een andere, gelijkwaardige regeling is afgesloten, ontheft dit feit hem van de in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel genoemde verplichtingen.

  • De werkgever is in dit geval wel verplicht jaarlijks een verzamelloonstaat in te sturen.

Artikel 6 Betaling van de premie

  • 1. Tegelijk met het insturen van het in het vorige artikel bedoelde formulier betaalt de werkgever de door hem berekende, en op de salarissen van de werknemers ingehouden, verschuldigde premie b) op de door het bestuur aangegeven bankrekening van de Stichting OABZ.

  • 2. De Stichting OABZ draagt zorg voor de doorbetaling van de premie a) aan de verzekeraar.

  • 3. De werkgever blijft te allen tijde aansprakelijk voor betaling van de premie b), alsmede voor alle risico's die voortvloeien uit het niet afdragen van de premie b) aan de OABZ.

Artikel 7 Uitkering

Indien een werknemer recht heeft op een wao-uitkering, dient hij/zij, om in aanmerking te komen voor uitbetaling van de wao-aanvulling, de door AMEV voorgeschreven procedure te volgen. Informatie hierover kan de werknemer bij AMEV verkrijgen.

Artikel 8 Verplichtingen van de werkgever

  • 1. De werkgever blijft te allen tijde verantwoordelijk voor aanmelding van nieuwe deelnemers volgens de daartoe door AMEV opgestelde procedures.

  • 2. De werkgever is gehouden maandelijks het hem verstrekte loonaangifteformulier volledig in te vullen en aan de administrateur te retourneren.

  • 3. Ingeval de werkgever niet aan het gestelde in het vorige lid voldoet, zal het bestuur bepalen welke maatregelen genomen dienen te worden.

  • 4. De werkgever is voorts verplicht alle inlichtingen, welke het bestuur noodzakelijk acht voor de goede uitvoering van dit reglement, te verschaffen.

  • 5. De werkgever is verplicht aan AMEV maandelijks een staat betreffende in- en uitdiensttreding te verschaffen. Aan de hand van deze staten vindt door AMEV nacalculatie van de in rekening gebrachte voorschotpremie a) plaats.

  • 6. De werkgever is verplicht ook ongevraagd en onverminderd het bepaalde in de overige artikelen van dit reglement, alle inlichtingen te verstrekken, welke voor de uitvoering van dit reglement van belang kunnen zijn.

  • 7. De werkgever is voorts verplicht alle gegevens en inlichtingen te verstrekken alsmede iedere medewerking te verlenen, die noodzakelijk of gewenst worden geacht door personen of instellingen die, door of namens de OABZ, zijn belast met de, inning van de premie en de controle op de naleving van het gestelde in dit reglement.

  • 8. De gegevens die de werkgever krachtens dit artikel verstrekt c.q. geacht wordt te hebben versterkt, dienen uitsluitend ter bepaling van de door de werkgever verschuldigde premie.

Artikel 9 Kosten van de regeling

  • 1. De administratiekosten in verband met de uitvoering van deze regeling zijn verdisconteerd in de premie b) als bedoeld in artikel 2.

  • 2. De verzekeraar opent ten behoeve van de premie een rekening-courant met de OABZ. Eventuele debetrente, dan wel anderzins verschuldigde rente in verband hiermee, komt voor rekening van de werknemers.

  • Deze rente zal aan de werknemers in rekening worden gebracht via een opslag op de premie a).

Artikel 10 Administratie

Het bestuur heeft de administratie en de inning en afdracht van de in dit reglement bedoelde bijdragen opgedragen aan Cadans Administratieve Dienstverlening BV, Postbus 949, 3700 AX Zeist.

Artikel 11 Betalingsverplichting

  • 1. Onverminderd het recht van de werkgever de in dit reglement bedoelde premie geheel te verhalen op de salarissen van de bij hem in dienst zijnde werknemer(s), blijft de werkgever te allen tijde aansprakelijk voor de betaling.

  • 2. De werkgever dient de betaling aan de OABZ te hebben voldaan binnen de daartoe door het bestuur gestelde termijn.

  • 3. Bij niet tijdige betaling van de verschuldigde premie is de werkgever door het enkele verloop van de termijn in gebreke.

  • Aan de werkgever kan dan een boete worden opgelegd van 2% per dag van het bedrag dat de werkgever verschuldigd is.

  • Tevens is het bestuur van de OABZ bevoegd te vorderen:

    • wettelijke interest over het verschuldigde bedrag van de dag af dat het verschuldigde bedrag betaald had moeten zijn en

    • vergoeding van de buitengerechtelijke invorderingskosten, vast te stellen op 15% van de vordering met een minimum van f 50,- onverminderd de overige kosten van vervolging, verschuldigd door de wet.

Artikel 12 Slotbepaling

Dit reglement is in werking getreden op 15 december 1993, en gewijzigd bij besluit d.d. 17 september 1996.

REGLEMENT WERKGELEGENHEIDSFONDS

als bedoeld in artikel 34 van de CAO Zweminrichtingen

Artikel 1 Werkingssfeer

Dit reglement is van toepassing op de werkgevers als bedoeld in artikel 1 onder A lid 2 van de CAO Zweminrichtingen.

Artikel 2 Definities

Fonds: het Werkgelegenheidsfonds als bedoeld in artikel 34 van de CAO Zweminrichtingen en in artikel 3 onder b. van de statuten van de Stichting OABZ.

Werkgever: de werkgever als bedoeld in artikel 1 onder A, lid 2 van de CAO Zweminrichtingen, die de verplichte bijdrage aan dit fonds, op grond van artikel 34 lid 2 van de CAO Zweminrichtingen, heeft voldaan.

Kandidaat: de bij het Arbeidsbureau ingeschreven werkloze, op wie de doelstelling en de voorwaarden van het fonds van toepassing zijn

Subsidiejaar: is gelijk aan een kalenderjaar

Administrateur: Cadans Administratieve Dienstverlening B.V., gevestigd te Zeist Postadres: Postbus 949, 3700 AX te Zeist

Bestuur: het Bestuur van de de Stichting Ondersteuning Arbeidsvoorwaarden Bad- en Zweminrichtingen (OABZ)

CAO: de CAO Zweminrichtingen

Artikel 3 Doel en doelgroepen

Doel

Het doel van het Werkgelegenheidsfonds is het creëren van zogenaamde additionele werkgelegenheid.

Werkgevers kunnen onder hierna te noemen voorwaarden uit het Fonds subsidie krijgen voor scholing en loonkosten in verband met het aanstellen van langdurig werklozen uit bepaalde minderheids- groeperingen.

Deze doelstelling is vastgelegd in artikel 34 lid 1 van de CAO Zweminrichtingen

Doelgroepen

Gezien de algemene doelstelling als vermeld onder 1. zijn de volgende doelgroepen vastgesteld:

Ten eerste de bij een arbeidsbureau ingeschreven werkloze werkzoekende, die tenminste een jaar werkloos is en die behoort tot een minderheidsgroepering als aangewezen in de Wet Bevordering Evenredige Arbeidsdeelname Allochtonen (WBEAA).

Ten tweede, indien uit de eerste doelgroep geen kandidaat kan worden geselecteerd, de bij een arbeidsbureau ingeschreven werkloze werkzoekende die tenminste een jaar werkloos is, en die behoort tot een doelgroep op de arbeidsmarkt.

Artikel 4 Uitvoering

De uitvoering van het Fonds geschiedt onder verantwoordelijkheid van de het Bestuur van de Stichting OABZ en is opgedragen aan de administrateur.

De administratiekosten in verband met de uitvoering van het Fonds komen voor rekening van het Fonds.

Artikel 5 Financiering

De financiering van het in artikel 3 omschreven doel geschiedt door een door de werkgever verplicht te betalen heffing aan het fonds.

Deze heffing, die is vastgelegd in artikel 34 lid 2 van de CAO Zweminrichtingen, bedraagt voor 1996 en 1997 0,5% van de loonsom sv per jaar, van de bij de werkgever in dienst zijnde werknemers.

De heffing komt geheel ten laste van de werkgever en dient te worden voldaan aan de administrateur.

Artikel 6 Aanspraak op subsidie

Aanspraak op subsidie op grond van dit reglement heeft de werkgever die met een kandidaat uit één van de doelgroepen als vermeld in artikel 3 een werkervaringsplaats-overeenkomst aangaat, voor tenminste 6 maanden en gedurende tenminste 15 arbeidsuren per week.

Artikel 7 Hoogte van de subsidie

De toe te kennen subsidie bedraagt per aan te stellen kandidaat maximaal 75% van de totale loon- en scholingskosten.

Artikel 8 Procedure en voorwaarden aanvragen van subsidie

  • 1. Werkgever kan één subsidie-aanvraag per jaar doen tenzij hem na een door hem gedaan verzoek door het Bestuur wordt toegestaan meerdere aanvragen te doen.

  • 2. Werkgever is bevoegd een aanvraag te doen indien hij het voornemen heeft een kandidaat in dienst te nemen onder de voorwaarden die zijn gesteld in dit reglement.

  • 3. Werkgever vraagt subsidie aan door middel van een daartoe bestemd formulier dat is te verkrijgen bij de administrateur.

  • Het aanvraagformulier dient volledig ingevuld en ondertekend te worden ingeleverd bij de administrateur.

  • 4. Het Bestuur is bevoegd nader te bepalen welke gegevens werkgever naast het in lid 3 bedoelde formulier bij een aanvraag dient te overleggen.

Artikel 9 Beslissing op subsidie-aanvraag

  • 1. Op een subsidie-aanvraag ontvangt de werkgever binnen 14 dagen een schriftelijke bevestiging van ontvangst onder vermelding van de periode waarbinnen de beslissing op de aanvraag wordt genomen.

  • 2. Het Bestuur kan naar eigen inzicht een subsidie-aanvraag aanhouden om nadere gegevens bij werkgever of (een) derde(n) op te vragen.

  • 3. Indien het Bestuur een subsidie-aanvraag toekent, gebeurt dit onder de voorwaarden als vermeld in artikel 10 van dit reglement.

  • 4. Een afwijzing van een subsidie-aanvraag wordt werkgever schriftelijk en gemotiveerd meegedeeld.

  • 5. Tegen een afwijzing van een subsidie-aanvraag staat geen beroep open.

Artikel 10 Toekennen, betalen en terugvorderen van subsidie

Toekennen

  • 1. Het toekennen van een subsidie-aanvraag geschiedt altijd onder het voorbehoud dat de werkgever daadwerkelijk een werkervaringsplaats-overeenkomst met de kandidaat aangaat.

  • Ten bewijze daarvan dient de werkgever een afschrift van een dergelijke overeenkomst aan de administrateur te overeggen.

Betalen

  • 2. Indien een subsidie-aanvraag is toegekend, wordt deze onder de volgende voorwaarden aan de werkgever uitgekeerd:

    • a. 50% van het toegekende subsidie-bedrag wordt uitgekeerd nadat vaststaat dat de kandidaat een overeengekomen proeftijd van twee maanden heeft doorlopen en derhalve voor de duur van de overeengekomen contract-periode is aangesteld;

    • b. de resterende 50% wordt uitgekeerd indien na afloop van, en in aansluiting op de werkervaringsplaatsovereenkomst een arbeidsovereenkomst voor ten minste één jaar met de kandidaat is afgesloten.

Terugvorderen

Het Bestuur behoudt zich het recht voor om subsidie-bedragen, die naar haar oordeel ten onrechte zijn verstrekt, terug te vorderen.

Artikel 11 Inspanningsverplichting

De werkgever aan wie subsidie is toegekend, neemt de inspanningsverplichting op zich om de kandidaat intensief te begeleiden op de werkplek.

In verband hiermee is de werkgever gehouden bij het doen van een subsidie-aanvraag een kort begeleidingsplan in te dienen, waarin tenminste het volgende staat vermeld:

  • een omschrijving van de functie en de taken die de kandidaat gaat vervullen;

  • indien van toepassing, de scholing(en) die de kandidaat daarnaast gaat vervullen;

  • degene die de kandidaat begeleidt en de wijze van begeleiden.

Artikel 12 Rekening en verantwoording

Het Bestuur legt jaarlijks rekening en verantwoording af over de besteding van de gelden.

Artikel 13 Slotbepaling

Dit reglement is vastgesteld door het Bestuur van de Stichting OABZ, treedt in werking op 1 april 1996 en is van kracht tot 1 januari 1998.

BIJLAGE D

PROTOCOL

Emancipatie

Het beleid van de werkgever zal erop gericht moeten zijn om gelijke kansen te scheppen voor mannen en vrouwen om aan het arbeidsproces deel te nemen, ook in hogere functies.

Kinderopvang

De werkgever is verplicht zich op verzoek van een werknemer te oriënteren over mogelijkheden tot regeling van kinderopvang. De beslissing over een verzoek tot regeling voor kinderopvang zal met redenen omkleed aan de werknemer worden meegedeeld.

Inschakeling arbeidsongeschikten

Werkgevers zullen zich inspannen om de bedoelingen van de Wet Arbeid Gehandicapte Werknemers (WAGW) in de zwembaden tot toepassing te brengen.

Onderzoek arbeidsomstandigheden

De werkgever is verplicht om op verzoek van de ondernemingsraad danwel, indien deze niet bestaat, van ten minste een derde van het aantal medewerkers, een onderzoek in te stellen naar de arbeidsomstandigheden in het bedrijf. Het onderzoek dient te worden verricht door een gespecialiseerde instelling.

BIJLAGE E

MODEL VAN EEN ARBEIDSOVEREENKOMST

Het onderstaande voorbeeld kan voor de volgende soorten arbeidsovereenkomsten worden gebruikt:

  • a. overeenkomst voor onbepaalde tijd met een full-time medewerker

  • b. overeenkomst voor onbepaalde tijd met een part-time medewerker

  • c. overeenkomst bepaalde tijd met een full-time medewerker;

  • d. overeenkomst voor bepaalde tijd met een part-time medewerker;

  • e. overeenkomst met een full-time seizoenmedewerker;

  • f. overeenkomst met een part-time seizoenmedewerker;

  • g. oproepovereenkomst voor onbepaalde tijd zonder verschijningsplicht;

  • h. oproepovereenkomst voor bepaalde tijd zonder verschijningsplicht;

  • i. oproepovereenkomst met een seizoenmedewerker zonder verschijningsplicht;

  • j. oproepovereenkomst voor onbepaalde tijd met verschijningsplicht;

  • k. oproepovereenkomst voor bepaalde tijd met verschijningsplicht;

  • l. oproepovereenkomst met een seizoenmedewerker met verschijningsplicht.

De artikelen waarbij niets voorin de kantlijn staat kunnen voor elk soort arbeidsovereenkomst gebruikt worden. Staan er letters in de kantlijn, dan kan dat artikel alleen gebruikt worden voor de categorie overeenkomst zoals hierboven genoemd. Vanaf artikel 11 van het model kan het voorkomen dat een bepaling helemaal niet van toepassing is op een van de soorten overeenkomsten (die letter komt niet in de kantlijn voor). Artikel 12 kan bijvoorbeeld weer wel worden gebruikt. Het artikel dat in het model nummer 12 heeft, dient dan vernummerd te worden tot nummer 11.

ARBEIDSOVEREENKOMST

De ondergetekenden:

1. te ...................,

hierna te noemen „de werkgever",

en

2. wonende te

hierna te noemen „de werknemer",

verklaren de volgende arbeidsovereenkomst te zijn aangegaan:

Artikel 1

Onder „de CAO" wordt hierna verstaan de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor Zweminrichtingen.

Artikel 2

a,b,g en j De werknemer treedt voor onbepaalde tijd in dienst bij de werkgever met ingang van ...............19.., in de functie van

en in de loonklasse...........zoals genoemd in Bijlage A van de CAO.

j, Indien van toepassing hieraan toevoegen:

De werknemer is aangenomen als oproepkracht.

c,d,e,f,h,i,k en l De werknemer treedt bij de werkgever in dienst voor een periode van .... weken/maanden*, aanvangend op ....................... en derhalve eindigd op ......................., zonder dat opzegging daartoe verplicht is.

Aanstelling geschiedt in de functie van

en in de loonklasse ............, zoals genoemd in bijlage A van de CAO.

Indien van toepassing hieraan toevoegen:

h,i,k,l,De werknemer is aangenomen als oproepkracht, en/of

e,f,i,l De werknemer is aangenomen als seizoenmedewerker.

Artikel 3

Wederzijds geldt een proeftijd van twee maanden.

Artikel 4

De arbeidsovereenkomst eindigt in ieder geval op de eerste dag van de maand, volgend op die waarin de werknemer de pensioengerechtigde dan wel de 65-jarige leeftijd heeft bereikt.

Artikel 5

De werknemer verklaart vakbekwaam te zijn voor de functie waarvoor hij is aangenomen. Voorts verklaart hij, voorzover hem bekend, een goede gezondheid te bezitten en geestelijk en lichamelijk in staat te zijn de bedongen arbeid te verrichten.

Artikel 6

a,b,c,d,e en f De arbeidsduur bedraagt de normale arbeidsduur, zoals omschreven in de CAO.

g,h en i Het dienstverband geldt voor een wisselend aantal uren per................... met een minimum van ......... per

De werktijden worden telkens in onderling overleg tussen werkgever en werknemer geregeld. De werknemer is niet verplicht aan een oproep gehoor te geven.

j, k en l Het dienstverband geldt voor een wisselend aantal uren per ........................., met een minimum van 20 uur per maand. De werktijden worden telkens in onderling overleg tussen de werkgever en werknemer geregeld. De werknemer is verplicht aan een oproep gehoor te geven. Onverminderd zijn verplichtingen op grond van garantie, heeft de werkgever het recht een eenmaal gedane oproep in te trekken. Voor overeengekomen werktijd, die door de werkgever wordt afgezegd uiterlijk .........x 24 uur voor de aanvang, zal de werknemer een vergoeding ontvangen van 50% van het geldende loon en eventuele toeslagen.

Voor overeengekomen werktijd, die door de werkgever wordt afgezegd binnen .........x 24 uur voor aanvang zal de werknemer het volle geldende loon en eventuele toeslagen ontvangen.

Artikel 7*

a,b,c,d,e en f bij vaste werktijden:

De werktijden voor de werknemer zijn van .............. tot ................. bij ploegendienst:

De werknemer zal in ploegendienst werken volgens een dienstrooster zoals omschreven in de CAO. De werknemer zal wel/niet** op zondag/ in het weekend** werk verrichten. De werktijden voor de werknemer zijn van ....................... tot ........................ uur.

Artikel 8

a,c en e Het basisloon bedraagt bij indiensttreding f .................. bruto per maand, zoals bepaald in de CAO.

Naast het basisloon heeft de werknemer recht op vakantietoeslag, toeslag voor werk op zaterdag en zondag, diensttijdtoeslag en vergoeding voor overwerk, alles geheel overeenkomstig de CAO.

Op het aan de werknemer toekomende bruto loon komen de gebruikelijke inhoudingen in mindering. De uitbetaling zal geschieden aan het einde van iedere maand.

b,d en f Het basisloon bedraagt bij indiensttreding f .................... bruto per maand, zijnde ......................... deel van het basisloon geldend voor de normale arbeidsduur ad f ...................... bruto per maand, zoals bepaald in de CAO. Naast het basisloon heeft de werknemer overeenkomstig de CAO recht op vakantietoeslag, voor werk op zaterdag en zondag, diensttijdtoeslag en vergoeding voor overwerk.

Op het aan de werknemer toekomende bruto loon komen de gebruikelijke inhoudingen in mindering. De uitbetaling zal geschieden aan het eind van iedere maand.

g,h,i,j,k en l Behoudens over het minimum aantal uren, genoemd in artikel 6, ontvangt de werknemer geen loon, indien hij om welke reden dan ook niet werkt. Hiermee wordt afgeweken van het bepaalde in de artikelen 7: 629 en 7: 628 BW.

Artikel 9

De werknemer is wel/niet** verplicht dienstkleding te dragen.

Artikel 10

De werknemer is verplicht de belangen van de ondernemingvan de werkgever als goed werknemer te behartigen, ook wanneer daartoe geen uitdrukkelijke opdracht is gegeven en alle tot de in artikel 2 genoemde functie behorende werkzaamheden te verrichten.

De werknemer is verplicht alle door of namens de werkgever opgedragen werkzaamheden die in verband staan met de onderneming, zo goed mogelijk uit te voeren en daarbij alle verstrekte aanwijzingen en voorschriften, ook ten aanzien van de plaats en de tijd, waarop die werkzaamheden moeten worden verricht, in acht te nemen, voorzover dit redelijkerwijs van hem kan worden verlangd.

Artikel 11

a,c,e Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever mag de werknemer geen arbeid in loondienst voor derden verrichten of zaken voor eigen rekening doen.

b,d,f Zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever mag de werknemer geen arbeid in loondienst voor derden verrichten of zaken voor eigen rekening doen.

Aan de werknemer zal deze toestemming niet worden onthouden, tenzij de werkgever een kans op schade of het ontstaan van een belangenconflict aannemelijk kan maken.

Artikel 12

b,d,f,g,h,i,j,k en l De werknemer heeft recht op een evenredig gedeelte van de aanspraken, die hij zou kunnen doen gelden, indien hij voor de normale werktijd een overeenkomst was aangegaan, tenzij in de CAO anders is bepaald.

Artikel 13

a,b,c en d De werknemer is op verzoek van de werkgever verplicht om periodiek, ook buiten de werktijden, her- en bijscholingscursussen te volgen, waarvan de kosten voor rekening van de werkgever komen.

Artikel 14

e,f,i en l Elke 12 gewerkte uren geven recht op een uur betaalde vakantie, welke in in overleg met de werkgever zal worden opgenomen.

Met gewerkte uren worden gelijkgesteld uren, die de werknemer wegens ziekte niet heeft kunnen werken.

Aldus overeengekomen in duplo te

op

De werkgever De werknemer

..................................... ...................................

* Gebruiken wat van toepassing is.

** Doorhalen wat niet van toepassing is.

III. Het is de werkgever toegestaan om in het kader van een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, af te wijken van de onder II opgenomen bepaling(en) houdende een mutatie van het loon voorzover de onverkorte toepassing van die bepaling(en) de verlening van een ontheffing in de weg zou staan om reden dat de personeelskosten van de betrokken onderneming onvoldoende zijn gematigd.

IV. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

stcrt-1997-245-CAO1057-1.gif

V. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Nederlandse Staatscourant.

VI. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 17 december 1997

C. J. Meerhof

AANHANGSEL


XNoot
1

Toelichting van partijen:

Op grond van het derde lid behouden werknemers die vóór 1 september 1993 vallen in de leeftijdsklasse 50 tot en met 54 jaar hun recht op verkorte arbeidsduur volgens de oude regeling voor die leeftijdsklasse (143 uur per vier weken c.q. 155 uur per maand). Het recht op verdere verkorting van de arbeidsduur gaat in bij het bereiken van het 60ste levensjaar, conform het nieuwe artikel. Werknemers die vóór 1 september 1993 vallen in de leeftijdsklasse 55 jaar en ouder, behouden hun recht op de verkorting tot 133 uur per vier weken c.q. 144 uur per maand.

XNoot
1

Toelichting van partijen:

BEREKENING AANTAL VAKANTIE-UREN VOOR WERKNEMERS MET EEN ONBEPAALD AANTAL WERKUREN

Voor werknemers waarvan het aantal werkuren pas achteraf kan worden vastgesteld zoals bijvoorbeeld oproepkrachten, wordt het verworven recht op vakantie-uren achteraf vastgesteld. Voor de berekening van de verworven vakantierechten kan het aantal vakantie-uren worden uitgedrukt in een percentage van het aantal gewerkte uren als volgt:

teller: 192 + eventuele extra uren op grond van artikel 13 lid 3 x 100%

noemer: 1976 – teller

Voorbeeld 1

Medewerker van 21 jaar. 192 + 0 x 100% = 10,8%

1976–192

Na 50 werkuren is een vakantierecht opgebouwd van:

10,8% van 50 uren = 5,4 uren.

Voorbeeld 2

Medewerker van 45 jaar 192 + 24 x 100% = 12,3%

1976–216

Na 50 werkuren is een vakantierecht opgebouwd van 12,3% van 50 uren = 6,15 uren.

Voor werknemers met een onbepaald aantal werkuren kan het opnemen van vakantie-uren als volgt worden geregeld. Over de vastgestelde vakantie-uren wordt het loon doorbetaald en bovendien afgesproken dat de oproepkracht gedurende een bepaalde periode niet opgeroepen wordt, zodat de oproepkracht ook feitelijk „vakantie" heeft. Dit laatste geldt slechts indien en voor zover de oproepkracht verplicht is om op afroep te komen werken. Indien de arbeidsverhouding geheel vrijblijvend is kan de oproepkracht zelf bepalen om niet te komen werken.

Voor medewerkers die in deeltijd werkzaam zijn geldt op grond van artikel 3 lid 5 van deze CAO, dat zij recht hebben op een evenredig gedeelte van de aanspraken. Een werknemer van 41 jaar, werkzaam voor 16 uur per week heeft derhalve recht op:

((tabel;sdu;1m;;4))((setwid;1;2m)) ((Tr))((Tc))16/38 x 192 uur((Tc))=((Tc))80,84 ((Tr))((Tc))16/38 x 16 uur((Tc))=((Tc))((ul;1)) 6,74 uur((ul)) ((Tr))((Tc))((Tc))((Tc))87,58 uur((endtab))

XNoot
1

Toelichting van partijen:

Bij werknemers met een onbepaald aantal werkuren dient de vakantiebijslag achteraf te worden toegekend over de feitelijke gewerkte uren (zie ook de toelichting bij artikel 13).

XNoot
1

Toelichting van partijen:

Door partijen is een collectief contract gesloten met AMEV

Schadeverzekeringsmaatschappij N.V. te Utrecht. Voorlichtingsmatriaal omtrent de verzekering is verkrijgbaar bij de administrateur van de Stichting OABZ, Cadans Administratieve Dienstverlening bv, Postbus 949, 3700 AX Zeist, telefoon 030–6949012. Verzoeken om vrijstelling kunnen ter attentie van het bestuur van de Stichting OABZ schriftelijk op dit adres worden ingediend.

XNoot
1

Artikel 7:674 BW is onverkort van toepassing.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

Naar boven