Regeling tijdelijke vrijstelling van de verplichting tot inhouding ziekenfondspremie in verband met de wijziging van de premie-inning bij de ’oud-bejaarden’

4 november 1997

nr. VPZ/F-973753

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op de artikelen 14, vierde lid, onder a en b, van het Aanwijzingsbesluit verplicht-verzekerden Ziekenfondswet;

Besluit:

Artikel 1

Het orgaan dat niet in staat is ziekenfondspremie over de door dat orgaan betaalbaar gestelde uitkering, bedoeld in artikel 14, vierde lid, onder a en b, van het Aanwijzingsbesluit verplicht-verzekerden Ziekenfondswet in te houden voor degenen voor wie direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van het Besluit van 22 september 1997 houdende wijziging van het Aanwijzingsbesluit verplicht-verzekerden Ziekenfondswet (Stb. 1997, 432) de premie ingevolge artikel 14, vijfde lid, werd geïnd door het ziekenfonds waarbij de verzekerde stond ingeschreven, is tot ten hoogste zes maanden na inwerkingtreding van voornoemd besluit niet belast met de inhouding van de verschuldigde ziekenfondspremie.

Artikel 2

Gedurende de periode dat een orgaan krachtens artikel 1 niet met de inhouding van de ziekenfondspremie over de door dat orgaan betaalbaar gestelde uitkering is belast, geschiedt de inning van de hierbedoelde premie bij de verzekerde door het ziekenfonds waarbij de verzekerde staat ingeschreven.

Artikel 3

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 1997.

2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 1998.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling tijdelijke vrijstelling van de verplichting tot inhouding ziekenfondspremie in verband met de wijziging van de premie-inning bij de ’oud-bejaarden’.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers.

Toelichting

De premie-inning voor een deel van de AOW-gepensioneerde ziekenfondsverzekerden werd tot 1 juli 1997, op grond van artikel 14, vijfde lid, van het Aanwijzingsbesluit verplicht-verzekerden Ziekenfondswet, verricht door de ziekenfondsen. Het betreft hier een groep AOW-gepensioneerden die op 1 april 1986 op grond van de overgangsmaatregelen van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen vanuit de vrijwillige en bejaardenverzekering zijn overgegaan naar de verplichte ziekenfondsverzekering. Deze groep wordt aangeduid als de groep ’oud-bejaarden’. De premie-inning voor deze groep is met ingang van 1 juli 1997 door de ziekenfondsen overgedragen aan de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en de vergunninghoudende pensioenfondsen. Hiermee is bewerkstelligd dat voor de groep ’oud-bejaarden’ evenals voor de andere AOW-gepensioneerde ziekenfondsverzekerden de inning van de ziekenfondspremie aan de bron plaatsvindt.

Over deze overdracht van de premie-inning door ziekenfondsen naar de SVB en vergunninghoudende pensioenfondsen heeft uitgebreid overleg plaatsgevonden tussen de ziekenfondsen, de Ziekenfondsraad, de SVB en de vergunninghoudende pensioenfondsen. Uit dit overleg is gebleken dat bijna alle ziekenfondsen in staat zijn geweest de SVB en de pensioenfondsen vóór 1 juli 1997 te informeren over al hun ingeschreven ’oud-bejaarden’. Slechts bij twee ziekenfondsen bleek dit niet haalbaar. Systeemtechnische redenen lagen hieraan ten grondslag. In de twee gevallen was door het gekozen automatiseringssysteem niet te achterhalen welk pensioenfonds het aanvullend pensioen van de desbetreffende verzekerden uitbetaalt. Er diende daarom bij de verzekerden zelf onderzoek plaats te vinden om te achterhalen welk pensioenfonds het aanvullend pensioen uitbetaalt. Dit onderzoek was niet voor 1 juli 1997 afgerond. Deze ziekenfondsen zullen wel naar verwachting in de loop van 1997 hun gegevens hebben doorgegeven.

Hierdoor is de situatie ontstaan dat de pensioeninstellingen die het aanvullend pensioen betaalbaar stellen, niet in staat waren ziekenfondspremie te innen daar zij de noodzakelijke gegevens ontberen. Er diende derhalve bepaald te worden dat zij van de verplichting tot inhouding van ziekenfondspremie zijn vrijgesteld totdat zij door de ziekenfondsen van de benodigde gegevens zijn voorzien. De tijdelijke vrijstelling is in de duur beperkt tot 1 januari 1998. Artikel 1 van de onderhavige regeling voorziet hierin.

Gedurende de periode van de vrijstelling voor de hierbedoelde organen (de vergunninghoudende pensioenfondsen) dient voorkomen te worden dat voor deze groep verzekerden in het geheel geen premie wordt geheven door een ziekenfonds of een pensioeninstelling. Met de onderhavige regeling wordt bewerkstelligd dat zolang het orgaan niet in staat is over de door dat orgaan betaalbaar gestelde uitkering ziekenfondspremie in te houden, het ziekenfonds deze taak zal verrichten. Artikel 2 voorziet hierin.

De wijziging van het Aanwijzingsbesluit verplicht-verzekerden Ziekenfondswet waarmee wordt bewerkstelligd dat voortaan voor de groep ’oud-bejaarden’ de premie-inning aan de bron zal plaatsvinden, is met terugwerkende kracht tot en met 1 juli 1997 in werking getreden. Aangezien de onderhavige regeling samenhangt met deze wijziging van het Aanwijzingsbesluit is het noodzakelijk dat de onderhavige regeling eveneens terugwerkt tot en met 1 juli 1997. Om deze reden is de onderhavige regeling voorzien van terugwerkende kracht tot en met 1 juli 1997. Aangezien het hier gaat om een tijdelijke regeling is tevens bepaald dat de regeling met ingang van 1 januari 1998 vervalt. Artikel 3 voorziet hierin.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers.

Naar boven