Regeling inzake de toelating van niet-justitiegebonden organisaties tot penitentiaire inrichtingen

«Beginselenwet gevangeniswezen»

22 augustus 1997

Nr. 644939/97/DJI

Directie Beleidszaken

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 22 van de Beginselenwet gevangeniswezen en

artikel 58, tweede lid, hoofdstuk III van het Huishoudelijk reglement voor het huis van bewaring en

artikel 105, tweede lid, hoofdstuk III van het Huishoudelijk reglement voor de gevangenissen en

vergelijkbare bepalingen in andere huishoudelijk reglementen;

Gezien het advies van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing van 27 maart 1997, kenmerk RA 21/97;

Besluit:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. commissie: de commissie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van deze regeling;

b. inrichting: een gevangenis of een huis van bewaring als bedoeld in artikel 6 van de Beginselenwet gevangeniswezen;

c. organisatie: een instelling van maatschappelijke hulp- en dienstverlening of een vrijwilligersorganisatie op het terrein van de hulpverlening aan of de belangenbehartiging van gedetineerden, waarvoor geldt dat zij geen reclasseringswerkzaamheden als bedoeld in hoofdstuk 3 van de Reclasseringsregeling 1995 verricht;

d. bezoeker: een medewerker of een vrijwilliger van een op grond van deze regeling aangewezen organisatie;

e. directeur: de directeur van de inrichting waarin de te bezoeken gedetineerde verblijft.

Artikel 2

Deze regeling is niet van toepassing op de extra beveiligde inrichting te Vught, op huis van bewaring paviljoen IV-A Demersluis te Amsterdam en op de landelijke afzonderingsafdelingen van de inrichtingen als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van de Gevangenismaatregel.

§ 2. Bezoek

Artikel 3

Een gedetineerde kan op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen bezoek ontvangen van een medewerker of een vrijwilliger van een op grond van deze regeling aangewezen organisatie. Dit bezoek wordt niet in mindering gebracht op het reguliere bezoek. Tijdens het bezoek kan de bezoeker zich vrijelijk met de gedetineerde onderhouden, behoudens ingeval van de gedetineerde een ernstig gevaar uitgaat voor de veiligheid van de bezoeker.

§ 3. Aanwijzingsprocedure

Artikel 4

1. Een organisatie die in de gelegenheid wil worden gesteld haar medewerkers of vrijwilligers een bezoek af te laten leggen als bedoeld in artikel 3 van deze regeling kan de Minister van Justitie verzoeken te worden aangewezen als organisatie in de zin van deze regeling.

2. Een aanvraag tot aanwijzing wordt gedaan onder overlegging van:

a. de statuten en een recent uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel;

b. het meest recente jaarverslag.

3. Een organisatie die op de dag met ingang van welke deze regeling in werking treedt twee of meer jaar bestaat kan in plaats van de in het vorige lid genoemde statuten en het uittreksel uit de registers van de Kamer van Koophandel een aanbeveling van de directeur van een inrichting overleggen.

Artikel 5

1. De Minister van Justitie stelt een commissie in die op een aanvraag als bedoeld in artikel 4 van deze regeling namens de Minister beslist.

2. De commissie bestaat uit tenminste drie directeuren van inrichtingen.

3. De commissie kan zich laten bijstaan door adviseurs.

4. De commissie kan over een aanvraag de directeur van de Stichting Reclassering in het hofressort waarin de organisatie is gevestigd of die van de koepelorganisatie waartoe de organisatie behoort om advies vragen.

Artikel 6

De commissie kan een organisatie aanwijzen als zij van oordeel is dat de organisatie een aanvaardbare samenwerkingspartner is. De aanwijzing wordt niet verleend indien zich in de drie jaar voorafgaande aan de aanvraag een incident heeft voorgedaan dat de goede gang van zaken in een inrichting heeft verstoord dan wel een ernstig vermoeden bestaat dat een dergelijk incident zich zal voordoen. Voorts mogen er ook overigens uit het oogpunt van orde of veiligheid geen bezwaren tegen de aanwijzing bestaan.

Artikel 7

De aanwijzing van een organisatie geschiedt voor een periode van twee jaar. Deze termijn kan door de commissie telkens met twee jaar worden verlengd.

Artikel 8

Indien een organisatie nadat zij is aangewezen of een aanvraag daartoe heeft ingediend haar statuten wijzigt stelt zij de commissie daarvan onverwijld op de hoogte.

Artikel 9

De aanwijzing kan tussentijds worden ingetrokken dan wel niet worden verlengd indien:

a. de organisatie niet langer voldoet aan het gestelde in artikel 6 van deze regeling;

b. de gegevens die in het kader van de aanvraag tot aanwijzing zijn verstrekt zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn dat op de aanvraag een ander besluit zou zijn gevolgd indien bij de beoordeling van de aanvraag de juiste en volledige gegevens bekend zouden zijn geweest;

c. een bezoeker de orde of de veiligheid in een inrichting in gevaar heeft gebracht of zich anderszins niet heeft gehouden aan de aanwijzingen van de directeur.

Artikel 10

1. De commissie zendt een afschrift van haar besluit tot aanwijzing of intrekking dan wel niet verlenging van een aanwijzing aan de directeuren van de inrichtingen. De commissie houdt een lijst bij van aangewezen organisaties.

2. Indien een directeur van de Stichting Reclassering of die van een koepelorganisatie over een aanvraag heeft geadviseerd wordt hem een afschrift van het desbetreffende besluit toegezonden.

§ 4. Aanvraagprocedure bezoek

Artikel 11

1. Een aangewezen organisatie kan de directeur schriftelijk verzoeken om een met name genoemde medewerker of vrijwilliger een bezoek als bedoeld in artikel 3 van deze regeling te mogen laten afleggen. Voor een dergelijk bezoek zal alleen toestemming worden verleend indien de te bezoeken gedetineerde daarmee instemt.

2. Indien het bezoek een onveroordeelde betreft jegens wie de rechter-commissaris of de officier van justitie beperkingen heeft bevolen met betrekking tot het ontvangen van bezoek wordt slechts dan toegang tot de gedetineerde verleend indien degene die de beperkingen heeft bevolen daartoe toestemming verleent.

Artikel 12

1. Bij het verzoek tot het mogen laten afleggen van een bezoek legt de organisatie een kopie van een de beoogde bezoeker toebehorend geldig legitimatiebewijs dat is voorzien van een foto over alsmede een door haar uitgegeven bewijs waaruit blijkt dat de bezoeker langer dan drie maanden bij haar is aangesloten.

2. Indien de organisatie bij een andere inrichting een vergelijkbaar verzoek heeft ingediend vermeldt zij dit. Wanneer reeds op dit verzoek is beslist voegt zij deze beslissing bij haar verzoek.

Artikel 13

1. Van de bezoeker kan een verklaring omtrent het gedrag worden gevraagd.

2. Indien daar aanleiding toe bestaat kan de directeur een antecedentenonderzoek doen verrichten.

3. De directeur stelt de bezoeker op de hoogte van het voornemen tot het doen verrichten van het antecedentenonderzoek.

Artikel 14

De directeur beslist zo spoedig mogelijk schriftelijk en met redenen omkleed op het verzoek tot het mogen laten afleggen van een bezoek. Indien vanwege een andere inrichting reeds op een vergelijkbaar verzoek is beslist houdt de directeur daarmee rekening.

Artikel 15

De directeur meldt de commissie eventuele incidenten met betrekking tot een organisatie of een bezoeker voor zover die van invloed kunnen zijn op de aanwijzing van een organisatie.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 16

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 17

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inzake de toelating van niet-justitiegebonden organisaties tot penitentiaire inrichtingen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager.

Toelichting

Algemeen

De mogelijkheden voor gedetineerden om contact te onderhouden met de wereld buiten de inrichting vormen een belangrijk onderdeel van de regiems die in de penitentiaire inrichtingen worden gevoerd. Het bezoek van familieleden en andere personen uit de naaste omgeving zal daarbij voor het merendeel van de gedetineerden de meeste betekenis hebben. Het recht op dit bezoek is dan ook wettelijk vastgelegd. Daarnaast echter bestaan er ook nog allerlei andere vormen van bezoek. Er kan in dit verband worden gewezen op de bezoeken die worden afgelegd door medewerkers van instellingen van maatschappelijke hulp- en dienstverlening die zich niet primair op verdachten en veroordeelden richten, maar waarvan cliënten regelmatig met Justitie in aanraking komen. Daarnaast wordt een deel van de gedetineerden bezocht door personen die zijn verbonden aan vrijwilligersorganisaties op het gebied van de hulpverlening aan of de belangenbehartiging van gedetineerden. Beide soorten organisaties - die geen reclasseringsbevoegdheid hebben en derhalve niet onder de Reclasseringsregeling 1995 en de daarop gebaseerde uitvoeringsregelingen vallen - worden veelal samengevat onder de noemer niet-justitiegebonden organisaties.

In 1991 heeft de toenmalige Staatssecretaris van Justitie de toezegging gedaan dat er een regeling zou worden opgesteld voor de toelating van deze niet-justitiegebonden organisaties tot de penitentiaire inrichtingen. De gedachte achter deze toezegging was dat gedetineerden in de gelegenheid zouden moeten worden gesteld om door vertegenwoordigers van dit soort organisaties te worden bezocht zonder dat dit op het reguliere bezoek in mindering wordt gebracht. De afgelopen jaren is er met zowel in- als externe betrokkenen uitgebreid overlegd over de vorm die de toelatingsregeling zou moeten krijgen. De uitkomst van dit overleg heeft in de Regeling inzake de toelating van niet-justitiegebonden organisaties tot penitentiaire inrichtingen haar neerslag gevonden. Advies over de regeling is ingewonnen bij de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing (advies van 27 maart 1997, kenmerk RA 21/97) en Reclassering Nederland (advies van 10 juni 1997, kenmerk Bel./97/172).

Grondslag

De Regeling inzake de toelating van niet-justitiegebonden organisaties tot penitentiaire inrichtingen is gebaseerd op artikel 22 van de Beginselenwet gevangeniswezen en artikel 58, tweede lid, hoofdstuk III van het Huishoudelijk reglement voor het huis van bewaring, artikel 105, tweede lid, hoofdstuk III van het Huishoudelijk reglement voor de gevangenissen en vergelijkbare bepalingen in andere huishoudelijk reglementen.

Evaluatie

De regeling wordt een jaar na haar inwerkingtreding geëvalueerd.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

Gelet op het hoge beveiligingsniveau van deze inrichtingen is de regeling niet van toepassing op de extra beveiligde inrichting te Vught, op huis van bewaring paviljoen IV-A Demersluis te Amsterdam en op de landelijke afzonderingsafdelingen van de inrichtingen als bedoeld in artikel 24, vijfde lid, van de Gevangenismaatregel.

Artikel 3

In artikel 3 wordt het bezoek waarvoor de regeling is bedoeld nader omschreven. Het gaat hier om een vorm van bezoek die niet in mindering wordt gebracht op het bezoek dat de gedetineerde op grond van artikel 58, eerste lid, hoofdstuk III van het Huishoudelijk reglement voor het huis van bewaring (en vergelijkbare bepalingen in de reglementen voor de andere inrichtingen) mag ontvangen.

In het artikel staat dat de bezoeker zich gedurende het bezoek in principe vrijelijk met de gedetineerde kan onderhouden. Daartoe zal hij in de regel in de gelegenheid worden gesteld de gedetineerde buiten de aanwezigheid van derden in een daarvoor bestemde ruimte te spreken. Het staat de directeur echter vrij hiervan in verband met de orde of de veiligheid in de inrichting af te wijken.

Artikel 4

Een aantal organisaties waarmee vanuit een of meerdere inrichtingen wordt samengewerkt beschikt niet over statuten en is niet ingeschreven in de registers van de Kamer van Koophandel. Voor deze organisaties wordt - mits zij op de dag met ingang van welke deze regeling in werking treedt twee of meer jaar bestaan - in het derde lid van artikel 4 een uitzondering gemaakt op het gestelde in het tweede lid, en wel in die zin dat bij het indienen van een aanvraag tot aanwijzing kan worden volstaan met het overleggen van een aanbeveling van de directeur van een inrichting. Voor alle organisaties die een aanvraag tot aanwijzing indienen geldt voorts dat zij het meest recente jaarverslag moeten overleggen. Wanneer een dergelijk jaarverslag echter niet is geschreven kan worden volstaan met een ander actueel overzicht van het functioneren van de organisatie.

Artikel 5

De kennis van en de ervaringen met de verschillende niet-justitiegebonden organisaties die voor aanwijzing in de zin van deze regeling in aanmerking komen zijn voornamelijk op decentraal niveau opgedaan. Om die reden is ervoor gekozen een commissie bestaande uit tenminste drie inrichtingsdirecteuren op de aanvragen tot aanwijzing te laten beslissen.

Artikel 6

De commissie gaat bij het beoordelen van een aanvraag tot aanwijzing na of de betreffende organisatie een aanvaardbare samenwerkingspartner is. Het in artikel 6 gestelde speelt daarbij een belangrijke rol. Verder zal de commissie onder meer onderzoeken of de organisatie die de aanwijzing aanvraagt enigerlei vorm van rechtspersoonlijkheid bezit en of zij in haar bestaan een zekere bestendigheid heeft getoond. Wat dit laatste betreft geldt dat een bestaan van twee jaar over het algemeen als het te hanteren minimum zal worden beschouwd. Overigens staat het de commissie vrij in de geest van deze regeling nadere criteria te ontwikkelen.

Artikel 10

De door de commissie bij te houden lijst van aangewezen organisaties kan worden geraadpleegd door de directeuren van de inrichtingen.

Artikel 11

Een verzoek tot het mogen laten afleggen van een bezoek wordt ingediend door de organisatie namens welke een medewerker of een vrijwilliger het bezoek voor zijn rekening neemt. Vanzelfsprekend kan daarbij een aantal bezoeken worden gebundeld. Bovendien zal het niet altijd nodig en mogelijk zijn meteen al het precieze tijdstip waarop het bezoek zal plaatsvinden te vermelden. Wanneer de directeur van de te bezoeken inrichting met het verzoek heeft ingestemd kan de betrokken medewerker of vrijwilliger te gelegener tijd het maken van nadere afspraken ter hand nemen. Mocht de medewerker of de vrijwilliger alvorens het bezoek heeft plaatsgevonden niet langer van de organisatie deel uitmaken dan is het daarbij aan de organisatie om de directeur daarvan onverwijld in kennis te stellen.

De reden waarom het indienen van het verzoek wordt opgedragen aan de organisatie en dus niet wordt overgelaten aan de medewerker of de vrijwilliger die het bezoek daadwerkelijk aflegt is dat een bezoek in de zin van deze regeling altijd namens de organisatie plaatsvindt en het dus ook de organisatie is die het risico loopt de status van aangewezen organisatie te verliezen wanneer het bezoek niet naar behoren verloopt. Van de organisatie wordt verwacht dat een verzoek met alle zorgvuldigheid is omkleed. Voorts dient zij de namens haar optredende bezoeker nauwkeurig te instrueren met betrekking tot de regels die gelden bij een bezoek aan een inrichting.

Artikel 12

Bij het in artikel 12 genoemde legitimatiebewijs zal het over het algemeen gaan om een paspoort of een rijbewijs. Het legitimatiebewijs dient te allen tijde te zijn voorzien van een foto. Voorts is er in dit artikel sprake van een door de betrokken organisatie uitgegeven bewijs waaruit blijkt dat de beoogde bezoeker langer dan drie maanden bij haar is aangesloten. De keuze voor de termijn van drie maanden is ingegeven door het feit dat het in principe na drie maanden duidelijk is wie als medeverdachten in een bepaalde zaak moeten worden beschouwd. Met het stellen van de genoemde termijn wordt beoogd te voorkomen dat eventuele medeverdachten door misbruik te maken van deze regeling de kans krijgen een gedetineerde te spreken.

Artikel 14

Op een verzoek tot het mogen laten afleggen van een bezoek dient te directeur in de regel binnen twee weken te beslissen. Wanneer hij echter van mening is dat er aanleiding bestaat een antecedentenonderzoek te doen verrichten kan hij zijn beslissing voor de duur van dit onderzoek opschorten.

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager.

Naar boven