Regeling rechtspositie vaste leden van de Onafhankelijke Post en telecommunicatieautoriteit

«Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit»

23 juli 1997

HDTP/97/1438/SV

Hoofddirectie Telecommunicatie en Post

Regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat, houdende regels met betrekking tot de rechtspositie van de vaste leden van het college voor de post- en telecommunicatiemarkt (Regeling rechtspositie vaste leden van de Onafhankelijke Post en Telecommunicatieautoriteit)

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 5 van de Wet Onaf-hankelijke post- en telecommunicatie-autoriteit;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit;

b. college: college, genoemd in artikel 2, tweede lid, van de wet;

c. voorzitter: de voorzitter van het college;

d. lid: een vast lid van het college, niet zijnde de voorzitter.

Artikel 2

1. De bezoldiging van de voorzitter bedraagt het salaris overeenkomstig Niveau A van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, aangevuld met een vaste toelage van f 2000,- per maand, op basis van een volledige werkweek.

2. De bezoldiging wordt in maandelijkse termijnen betaald.

3. De voorzitter heeft recht op een vakantie-uitkering overeenkomstig de artikelen 21 en 22 van het Bezoldi-gingsbesluit Burgerlijke Rijksambte-naren 1984.

4. De voorzitter ontvangt een tegemoetkoming in de ziektekosten overeenkomstig het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel.

5. De voorzitter heeft recht op een vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland.

6. De voorzitter heeft aanspraak op vergoeding voor woon-werkverkeer overeenkomstig het Verplaatsingskos-tenbesluit 1989.

7. De voorzitter ontvangt een representatievergoeding overeenkomstig het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel.

Artikel 3

In geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte ontvangt de voorzitter volledige doorbetaling van zijn bezoldiging tot aan het tijdstip van toekenning van een invaliditeitspensioen op grond van de Wet privatisering ABP, met dien verstande dat de doorbe-taling in ieder geval eindigt op de dag waarop de benoemingstermijn eindigt.

Artikel 4

1. In geval de voorzitter gedurende zijn benoemingstermijn wordt ontslagen ontvangt deze een uitkering overeenkomstig de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, tenzij de voorzitter ontslagen wordt op eigen verzoek, danwel wegens zwaarwichtige redenen zoals ongeschiktheid voor de functie, of onverenigbaarheid van functies en belangen.

2. Indien de voorzitter niet wordt herbenoemd na ommekomst van de benoemingstermijn, heeft deze aanspraak op een uitkering overeenkom-stig de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.

3. De uitkering wordt toegekend voor een periode gelijk aan het tijdvak waarin betrokkene zonder onderbreking als voorzitter heeft gefunctioneerd, met dien verstande dat de uitkering in ieder geval eindigt wanneer betrokkene de leeftijd van 65 jaar bereikt of komt te overlijden.

4. De in het derde lid genoemde uitkeringsperiode zal een termijn van zes jaar niet overschrijden.

5. De uitkering bedraagt gedurende het eerste jaar 80% en vervolgens 70% van de als voorzitter genoten bruto-bezoldiging, vermeerderd met de vakantie-uitkering.

6. De inkomsten die de betrokkene geniet uit of in verband met arbeid of bedrijf die niet reeds werden genoten voor het ontslag worden met de uitkering verrekend. Deze verrekening geschiedt aldus dat de uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee de uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de bruto-bezoldiging en de vakantieuitkering, waarvan de uitkering is afgeleid, overschrijdt.

7. De uitkering wordt in maandelijkse termijnen betaald.

Artikel 5

1. De leden ontvangen een vaste vergoeding voor hun werkzaamheden ten bedrage van f 40.000,- per jaar op basis van een gemiddelde tijdsbesteding van een dag in de week. In dit bedrag zijn alle kosten en afdrachten begrepen.

2. De vergoeding wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald.

3. De leden hebben recht op een vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig het Reisbesluit binnenland en het Reisbesluit buitenland.

4. De leden hebben aanspraak op vergoeding van woon-werkverkeer overeenkomstig het Verplaatsingskosten-besluit 1989.

Artikel 6

Het is de voorzitter en de leden bij de uitoefening van hun functie verboden vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen.

Artikel 7

In geval de voorzitter of een lid financiële gevolgen ondervindt uit persoonlijke aansprakelijkheid voortvloeiende uit de uitoefening van zijn functie, vindt vanwege de Staat der Nederlan-den vrijwaring daarvan plaats tenzij de aansprakelijkheid voortvloeit uit ernstig verwijtbaar gedrag, zoals opzet of grove schuld van de betrokkene.

Artikel 8

De in deze regeling genoemde bezoldiging, uitkeringen en vergoedingen komen ten laste van het college.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 1997.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling rechtspositie vaste leden van de Onafhankelijke Post en Telecom-municatie Autoriteit.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink.

Toelichting

1. algemeen

Bij de Wet Onafhankelijke post- en telecommunicatieautoriteit (hierna: de wet) is een zelfstandig bestuursorgaan voor de post- en telecommunicatiemarkt ingesteld, de Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit (hierna: het college). Het college bestaat uit een aantal door de minister te benoemen vaste leden, waaronder ook de voorzitter wordt begrepen. De vaste leden worden benoemd voor een periode van in beginsel vier jaar. Op basis van artikel 3, vijfde lid, van de wet kunnen de vaste leden worden herbenoemd.

Artikel 5 van de wet bepaalt dat de rechtspositie van de vaste leden van het college bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Alhoewel de vaste leden van het college als ambtenaren in de zin van artikel 1 van de Ambte-narenwet kunnen worden aangemerkt - zij worden aangesteld om in openbare dienst werkzaam te zijn -, is ervoor gekozen een afzonderlijke wettelijke regeling inzake hun rechtspositie vast te stellen. Dit vloeit voort uit het kabinetsbeleid zoals dit is verwoord in de brief bij de Rapportage over de inventarisatie van benoeming, beloning en ontslag, het zogenoemde BBO-rapport (kamerstukken II 1996/97, 25 000 VII, nr. 28). Ingevolge dit kabinetsbeleid heeft de betrokken minister bij de instelling van een zelfstandig bestuursorgaan de bevoegdheid de rechtspositie van de desbetreffende bestuursleden vast te stellen. De onderhavige regeling strekt hiertoe. Er is op een aantal onderdelen aangesloten bij de rechtspositieregelingen zoals deze gelden krachtens de Ambtenarenwet en andere voor ambtenaren geldende regels (zie de artikelen 2, 3, 5, derde en vierde lid, ten aanzien van een aantal andere onderwerpen is echter voorzien in een afwijkende regeling (zie de artikelen 4, 5, eerste en tweede lid ). Dit onderscheid is gebruikt omdat de collegeleden gezien de aard en de zwaarte van hun functie eerder als politieke ambtsdragers dan als ambtenaren moeten worden gezien.

2. artikelsgewijze toelichting

Artikelen 2 tot en met 4

In artikel 2 is met betrekking tot het salaris, de vakantie-uitkering, de tegemoetkoming in de ziektekosten, de reis- en verblijfkosten en de representatievergoeding aangesloten bij de desbetreffende regelingen voor ambtenaren, te weten respectievelijk het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984, het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel, het Reisbesluit binnenland, het Reisbesluit buitenland, het Verplaat-singskostenbesluit 1989 en het Besluit vergoeding representatiekosten rijkspersoneel.

Er is bij de vaststelling van het bezoldigingsniveau van de voorzitter van het college aansluiting gezocht bij de in het bovengenoemde BBO-rapport opgenomen gemiddelde beloningsgegevens met betrekking tot het cluster ’toezichthoudende instellingen’, waarmee het college goed vergeleken kan worden.

Bij ontslag als bedoeld in artikel 4, eerste lid, wordt aangesloten bij de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers. Deze bepaling is dan ook slechts van toepassing indien er ontslagen wordt op grond van onverenigbaarheid van karakters.

Artikel 5

Bij het vaststellen van de vergoeding van de overige vaste leden van het college is aansluiting gezocht bij de artikelen 5 en 3 van respectievelijk het Vergoedingenbesluit adviescolleges en het Vacatiegeldenbesluit 1988. In afwijking het daarin gevolge systeem van het vaststellen van een vergoeding per vergadering, wordt in deze artikelen de bevoegdheid gegeven om een vaste vergoeding vast te stellen. In artikel 5 is dit systeem gevolgd.

Artikel 6

Teneinde de noodzakelijke onafhankelijkheid van de vaste leden van het college te kunnen waarborgen is in artikel 6 het verbod opgenomen om bijvoorbeeld vergoedingen van derden aan te nemen. Tezamen met artikel 4 van de wet, waarin een aantal functies en belangen als onverenigbaar met het lidmaatschap van het college is aangemerkt, strekt artikel 6 ertoe de integriteit van het college dat deel uitmaakt van het openbaar bestuur, te garanderen.

Artikel 7

Artikel 7 bevat een vrijwaringsbepaling ten aanzien van de persoonlijke aansprakelijkheid van de vaste leden van het college jegens derden. Teneinde de risico’s voor de desbetreffende leden bij de uitoefening van hun functie te beperken, is deze bepaling opgenomen. De vrijwaring geldt niet, indien de aansprakelijkheid voortvloeit uit ernstig verwijtbaar gedrag van de betrokkene. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan opzet of grove schuld.

Artikel 9

Deze regeling treedt gelijktijdig met de wet in werking. Dit tijdstip is vastgesteld op 1 augustus 1997.

De Minister van Verkeer en Water-staat,

A. Jorritsma-Lebbink.

Naar boven