Regeling bloed- en urineonderzoek

«Wegenverkeerswet 1994»

4 juli 1997

Nr. 639325/97/6

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 163, vijfde, achtste, negende en tiende lid, van de Wegenverkeerswet 1994 en de artikelen 13, 18, 19, 21 en 22 van het Besluit alcoholonderzoeken;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

de wet: de Wegenverkeerswet 1994;

het besluit: het Besluit alcoholonderzoeken;

bloedafname: het afnemen van een hoeveelheid bloed ten behoeve van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van de wet;

het Gerechtelijk Laboratorium: het Gerechtelijk Natuurwetenschappelijk Laboratorium van het Ministerie van Justitie;

de politie: de ambtenaar van politie, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a en c, en tweede lid, van de Politiewet 1993. Onder de politie wordt voor de toepassing van deze regeling mede verstaan een ambtenaar van het Wapen der Koninklijke Marechaussee.

Artikel 2

Als ambtenaren, bedoeld in artikel 163, vijfde, achtste en negende lid, van de wet, worden aangewezen de ambtenaren van politie, benoemd in schaal 8 of hoger.

Zij oefenen, voor zover zij geen hulpofficier van justitie zijn, de hun toegekende bevoegdheid niet uit indien een hulpofficier van justitie beschikbaar is.

Artikel 3

1. Bloed wordt afgenomen met een gesteriliseerde, eenmalig te gebruiken injectiespuit met naald, van een type dat is aangewezen door het Gerechtelijk Laboratorium.

2. Er wordt een hoeveelheid bloed afgenomen van ten minste 2 en bij voorkeur 8 milliliter.

Artikel 4

1. De arts verdeelt de door hem afgenomen hoeveelheid bloed over monsterbuisjes van elk 5 milliliter, van een type dat is aangewezen door het Gerechtelijk Laboratorium.

2. De monsterbuisjes zijn voorzien van een mengsel van 40 milligram natriumfluoride en een hoeveelheid heparinenatrium waarvan de activiteit ten minste 575 I.E. bedraagt en waarvan het gewicht niet hoger is dan 5 milligram.

Artikel 5

1. De korpschef, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Politiewet 1993 of de brigadecommandant van de Koninklijke Marechaussee, die een onderzoek als bedoeld in artikel 26, tweede lid, onder b, van de wet aanvraagt, doet de gevulde monsterbuisjes in verzegelde verpakking toekomen aan het Gerechtelijk Laboratorium.

2. Sluitzegel en verpakking worden door het Gerechtelijk Laboratorium vastgesteld.

Artikel 6

1. De urine, bestemd voor het in artikel 17 van het besluit bedoelde onderzoek, wordt verzameld in een flesje met een inhoud van ongeveer 100 milliliter, van een type dat is aangewezen door het Gerechtelijk Laboratorium.

2. Dit flesje is voorzien van 1000 milligram natriumfluoride.

Artikel 7

1. De van een verdachte verzamelde bloed- en urinemonsters worden door de opsporingsambtenaar of de arts voorzien van een genummerd en op naam gesteld identiteitszegel. De opsporingsambtenaar brengt corresponderende identiteitszegels aan op het formulier, bedoeld in artikel 12, en het tegen de verdachte opgemaakte proces-verbaal.

2. Identiteitszegels worden door het Gerechtelijk Laboratorium vastgesteld.

Artikel 8

De bepaling van het alcoholgehalte van het bloed of de urine geschiedt door het Gerechtelijk Laboratorium.

Artikel 9

Het alcoholgehalte wordt bepaald volgens een enzymatische of gaschromatografische methode, zoals beschreven in bijlage 1 bij deze regeling.

Zo nodig wordt meer dan één van deze methoden toegepast.

Artikel 10

Op de overeenkomstig artikel 9 verkregen uitkomsten wordt een correctie-aftrek toegepast die driemaal de theoretische standaardafwijking bedraagt, vastgesteld op de wijze beschreven in bijlage 2 bij deze regeling.

Artikel 11

Na onderzoek wordt het deel van het monster dat bestemd is voor een eventueel tegenonderzoek, bewaard bij een temperatuur lager dan -10∞ Celsius.

Artikel 12

Voor de aanvrage van het onderzoek ter bepaling van het alcoholgehalte van bloed of urine door de politie, de verklaring van de arts aan wie de bloedafname was verzocht en de rapportage door het Gerechtelijk Laboratorium, wordt gebruik gemaakt van een formulier vastgesteld door het Gerechtelijk Laboratorium.

Artikel 13

1. De verdachte die de wens kenbaar heeft gemaakt dat een tegenonderzoek wordt verricht, kan, behoudens het bepaalde in artikel 13a, hiertoe een van de volgende laboratoria aanwijzen:

a. Laboratorium voor Klinische Chemie, Onze-Lieve-Vrouwe Gasthuis, Amsterdam;

b. Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, Laboratorium der Apotheek;

c. Laboratorium der Apotheek van het Academisch Ziekenhuis, Groningen;

d. Klinisch-Chemisch Laboratorium van het De Wever Ziekenhuis, Heerlen.

2. De hoeveelheid bloed dan wel urine die het voor tegenonderzoek aangewezen laboratorium wordt toegezonden, is ten minste 1 milliliter.

Artikel 13a

1. Het tegenonderzoek als bedoeld in artikel 10a van het Besluit alcoholonderzoeken wordt verricht door het Gerechtelijk Laboratorium. De artikelen 3 tot en met 12 zijn van overeenkomstige toepassing.

2. De kosten van het tegenonderzoek, bedoeld in het eerste lid, bedragen:

a. f 10,- voor het gebruik van de in artikel 4 bedoelde monsterbuisjes, alsmede de in artikel 5, tweede lid, bedoelde sluitzegel en verpakking;

b. f 116,- voor het afnemen van bloed door de arts en f 174,-, indien het afnemen van bloed geschiedt in de periode 18.00 uur ’s avonds tot 08.00 uur ’s ochtends of in de periode 18.00 vrijdagavond tot 08.00 uur maandagochtend.

c. f 200,- voor de bepaling van het alcoholgehalte van het bloed door het Gerechtelijk Laboratorium.

3. De in het tweede lid onder a en b bedoelde kosten dient de verdachte te voldoen aan de politie, alvorens deze laatste overgaat tot verwittiging van de arts.

4. De in het tweede lid onder c bedoelde kosten dienen binnen zes weken na de bloedafname te zijn voldaan aan het Gerechtelijk Laboratorium. Het Gerechtelijk Laboratorium gaat eerst tot bepaling van het alcoholgehalte van het bloed over nadat deze kosten door de verdachte zijn voldaan.

Artikel 14

Het Gerechtelijk Laboratorium bewaart het voor tegenonderzoek bestemde deel van het monster gedurende een jaar, te rekenen vanaf de datum van de bloedafname of het verzamelen van de urine.

Artikel 15

Met de in deze regeling bedoelde apparatuur en onderzoeksmaterialen worden gelijkgesteld apparatuur en onderzoeksmaterialen, die rechtmatig zijn geproduceerd of in de handel zijn gebracht in een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en die ten minste aan gelijkwaardige technische eisen voldoen.

Artikel 16

Na de inwerkingtreding van deze regeling berusten krachtens de Regeling bloed- en urineonderzoek (Stcrt. 1987, 187) vastgestelde besluiten op deze regeling.

Artikel 17

De Regeling bloed- en urineonderzoek (Stcrt. 1987, 187) wordt ingetrokken.

Artikel 18

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 19

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bloed- en urineonderzoek.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd in de bibliotheek van het Ministerie van Justitie, Schedeldoekshaven 100, Den Haag.


’s-Gravenhage, 4 juli 1997. De Minister van Justitie,
W. Sorgdrager.

Toelichting

De onderhavige Regeling bloed- en urineonderzoek van 25 september 1987 (Stcrt. 187). Het ontwerp van laatstgenoemde regeling werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1983 L 109)1. Om alsnog aan de verplichting tot notificatie te kunnen voldoen is de onderhavige regeling als ontwerp aan de Commissie genotificeerd. Daarbij is gebruik gemaakt van artikel 9, zevende lid, van de richtlijn, hetgeen betekent dat na notificatie geen zgn. stand-stillperiode in acht behoeft te worden genomen.

De tekst van de onderhavige regeling is grotendeels identiek aan de tekst van de oorspronkelijke Regeling bloed- en urineonderzoek. Nieuw zijn de wetstechnische artikelen 16 t/m 18. Er heeft eveneens een inhoudelijke aanpassing plaatsgevonden. Deze aanpassing houdt verband met het feit, dat bij notificatie van het ontwerp-Besluit alcoholonderzoeken door de Commissie van de Europese Gemeenschappen werd gewezen op de plicht tot wederzijdse erkenning van gelijkwaardige apparatuur. Met het nieuw toegevoegde artikel 15 is ook wat betreft de onderhavige regeling aan de opmerkingen van de Commissie gevolg gegeven.

Het ontwerp van deze regeling is op 17 juni 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de bovenvermelde richtlijn (kennisgeving 97/0318/NL). Het ontwerp is tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van het op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen verdrag inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235).

De Minister van Justitie,

W. Sorgdrager.

1 Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 94/10/EG van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100). Een bijgewerkte integrale tekst is gepubliceerd in PbEG 1997, C 78.

Naar boven