Beslissingen Centraal Medisch Tuchtcollege

Pub. 158

Het Centraal Medisch Tuchtcollege heeft het navolgende overwogen en beslist op het door:

A., wonende te B., appellant/oorspronkelijk klager,

te noemen klager,

ingestelde hoger beroep van de beslissing van het Medisch Tuchtcollege te Eindhoven van 13 februari 1995, verzonden 17 maart 1995, waarbij als ongegrond is afgewezen zijn klacht tegen

C., psychiater, wonende te E.

1. Het Centraal Medisch Tuchtcollege heeft kennis genomen van:

- de beslissing waarvan beroep en de daarin vermelde stukken;

- het proces-verbaal van het verhandelde op de terechtzitting van het College van eerste aanleg van 13 februari 1995;

- het beroepschrift d.d. 6 april 1995;

- het aanvullende beroepschrift d.d. 14 juni 1995, met bijlagen;

- het verweerschrift in beroep d.d. 18 augustus 1995;

- een nadere brief van klager d.d. 1 oktober 1995.

2. De mondelinge behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op donderdag 7 maart 1996. Verschenen zijn klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. E., advocaat te B., de psychiater, bijgestaan door mr. F., advocaat te G., en de op verzoek van klager gehoorde getuigen, zijn echtgenote Mevrouw H. en zijn dochter I.

3. Het beroep is tijdig ingesteld.

9. De psychiater heeft tegenover de politie duidelijk gemaakt dat zijn verklaring met betrekking tot incest onder meer is gebaseerd op de verklaring van zijn patiënte K. die hem toestemming had gegeven tegenover de politie een verklaring af te leggen.

Aangezien de psychiater ook in gezinsverband gesprekken met de overige gezinsleden heeft gevoerd heeft hij bij de politie uitdrukkelijk verklaard de door deze gezinsleden verschafte informatie niet te mogen verschaffen aangezien hij daartoe geen toestemming had gekregen.

Het Centraal College gaat er dan ook van uit dat de psychiater alleen de door K. verstrekte informatie heeft doorgegeven. Het bezwaar van klager dat de psychiater ook de verklaringen van andere gezinsleden dan K. heeft doorgegeven heeft klager niet geconcretiseerd en is niet gegrond.

Het Centraal College is van oordeel dat indien een psychiater gezinsgesprekken heeft gevoerd, hij zich moet onthouden van een verklaring, tenzij hij voor het afleggen van een verklaring van alle gezinsleden toestemming heeft verkregen. In dit geval heeft hij slechts toestemming gekregen van K. De psychiater moet zelfs de schijn vermijden dat gezinsleden er van uit kunnen gaan dat hij hun informatie aan anderen heeft doorgegeven.

In dit geval stond het de psychiater niet vrij een verklaring af te leggen, zeker niet in een strafzaak tegen een van de gezinsleden.

Het Centraal College acht onder de geschetste omstandigheden, nu hieromtrent niet eerder een beslissing is gegeven, het handelen van de psychiater echter niet te vallen onder de werking van artikel 1 van de Medische Tuchtwet.

12. Op gronden ontleend aan het algemeen belang zal het Centraal College punt 9 van deze beslissing publiceren als in het dictum bepaald.

13. Het Centraal Medisch Tuchtcollege beslist mitsdien als volgt:

Rechtdoende in hoger beroep:

Bevestigt de beslissing waarvan beroep met wijziging en aanvulling van gronden.

Bepaald dat punt 9 van deze beslissing overeenkomstig artikel 13b van de Medische Tuchtwet zal worden bekend gemaakt door plaatsing in de Staatscourant en door toezending aan de redactie van het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact met verzoek tot plaatsing.

Aldus gegeven in Raadkamer door: mr. B. Pronk, voorzitter; prof. dr. J. Bennebroek Gravenhorst, Mw. dr. C. Hermann, prof. dr. P. Jongerius, prof.dr. H.K.A. Visser, leden-geneeskundigen; in tegenwoordigheid van mr. H.J. Sluyters-Hamburger, secretaris; en uitgesproken ter openbare terechtzitting van donderdag 9 mei 1996, door mr. B. Pronk, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Naar boven