Besluit beleidsregels startersregeling zelfstandigen AAW BVG

Het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor de Gezondheid, Geestelijke en Maatschappelijke Belangen,

Gelet op artikel 57, eerste lid van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet,

Besluit:

Artikel 1

1. Een voorziening op grond van artikel 57, eerste lid van de AAW, in de vorm van een borg/garantstelling of een geldlening, ten behoeve van een persoon die behoort tot de bemiddelingspopulatie van de BVG en zich als zelfstandige wil vestigen, is aan de orde indien:

a. arbeid als zelfstandige als de enige of allerbeste mogelijkheid gezien moet worden om de arbeidsgeschiktheid te verbeteren; en

b. de werkzoekende de capaciteiten bezit om als zelfstandige te werken en zich als zodanig te handhaven; en

c. het voldoende rendement oplevert, dat wil zeggen de hoogte van de investering opweegt teven de verwachte vermindering van de arbeidsongeschiktheid.

2. Een voorziening op grond van het eerste lid wordt niet verstrekt:

- indien betrokkene een beroep kan doen op de reguliere kredietverstrek-kers;

- indien betrokkene een beroep kan doen op het Bijstandsbesluit Zelfstandigen.

3. Een voorziening op grond van het eerste lid wordt alleen toegekend als naar het inzicht van de BVG de verwachting bestaat dat de te starten onderneming binnen jaar een zelfvoorzienend inkomen zal opleveren.

4. Een voorziening op grond van het eerste lid bedraagt maximaal f 40.000.

5. Een geldlening als bedoeld in het eerste lid wordt slechts bij uitzondering verstrekt.

Artikel 2

Dit besluit dat met de toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst, treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand nadat publikatie heeft plaatsgevonden en werkt terug tot en met 1 april 1996.

Artikel 3

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit beleidsregels startersregeling zelfstandigen AAW BVG.

Aldus door het bestuur vastgesteld op 14 maart 1996.

Toelichting

Algemeen

Het wetsvoorstel Amber geeft aan dat de BV meer dan nu het geval is de arbeidsongeschikte werkzoekende financieel dient te steunen bij de vestiging als zelfstandige. Zelfstandige arbeid wordt namelijk gezien als een serieuze mogelijkheid om uit het uitkeringsproces te geraken. De financiële steun dient met name vorm te krijgen in investeringen in de zelfstandige vestiging. De BV’en kennen hiervoor reeds de mogelijkheid o.g.v. art. 57 lid 1 AAW. De voorziening die verstrekt wordt bestaat uit een borg/garantstelling of geldlening.

In de huidige situatie klopt de startende ondernemer in laatste instantie bij de BV aan. Het gaat dan niet uitsluitend om startende zelfstandigen die uit een uitkeringssituatie komen. Ook zelfstandigen die na arbeidsongeschiktheid starten met nieuwe activiteiten kunnen een beroep doen op art. 57 lid 1 AAW. Een voorziening o.g.v. art. 57 lid 1 AAW wordt echter pas gehonoreerd in het geval hij geen beroep kan doen op andere kredietverstrekkers en op het Bijstandsbesluit zelfstandigen. Het wetsvoorstel Amber wil met dit verleden breken.

In de voormalige beleidscolleges van de FBV en de GMD is de afspraak gemaakt om geen specifiek beleid te ontwikkelen. Er is slechts een aantal algemene toetsingscriteria geformuleerd. Hierbij speelde mee dat het aantal gevallen waarin een beroep op de AAW wordt gedaan voor een dergelijke voorziening beperkt is. Dit heeft mede te maken met het feit dat de BV’en zich op dit punt zeer terughoudend opstellen. Afgesproken werd om onveranderd een ad hoc beoordeling toe te passen, waarbij met de individuele omstandigheden van de aanvrager rekening wordt gehouden.

De volgende aspecten worden in ieder geval getoetst:

- andere reguliere kredietmogelijkheden;

- de restcapaciteit en mogelijkheden van passende arbeid in dienstbetrekking;

- economisch perspectief;

- invloed op de hoogte van de uitkering.

De algemene gedachte die hierachter ligt is dat de bedrijfsvereniging niet bij uitstek de taak van kredietverstrekker heeft.

Beleidsinvulling

In de Memorie van Toelichting op Amber staat dat gelet op het grote belang dat aan de reïntegratie moet worden gehecht de uitvoerders van de startersregelingen waaronder de BV als uitvoerder van art. 57 lid 1 AAW in voorkomende gevallen deze instrumenten ook daadwerkelijk zullen dienen in te zetten.

Een voorziening o.g.v. 57 lid 1 AAW is naar de mening van het ministerie van SZW aan de orde, indien:

- arbeid als zelfstandige als de enige of allerbeste mogelijkheid gezien moet worden om de arbeidsgeschiktheid te verbeteren;

- de werkzoekende de capaciteiten bezit om als zelfstandige te werken en zich als zodanig te handhaven;

- het voldoende rendement oplevert, d.w.z. de hoogte van de investering weegt op tegen de verwachte vermindering van de arbeidsongeschiktheid.

De wens van het ministerie van SZW respecterend laat onverlet het uitgangspunt dat de BV niet bij uitstek de taak van kredietverstrekker heeft. Alle verzekerden zullen zich in eerste aanleg moeten wenden tot de reguliere kredietver-strekkers of een beroep moeten doen op het Bijstandsbesluit Zelfstandigen.

Doelgroep

Vastgesteld is dat de volgende personen direkt een beroep moeten doen op de bedrijfsvereniging omdat zij niet vallen onder het Bijstandsbesluit:

- degene, wiens partner inkomsten heeft op tenminste bijstandsniveau;

- degene, die part-time in dienstbetrekking staat;

- degene, wiens bedrijf naar het inzicht van de GSD binnen anderhalf jaar onvoldoende kans van slagen heeft;

- degene, die niet voldoet aan de wettelijke vereisten degene, die zich niet houdt aan de gebruikelijke tarieven binnen de branche.

Voor wat betreft de twee laatste opties zal duidelijk zijn, dat ook de bedrijfsvereniging zich niet zal permitteren dergelijke bedrijven te ondersteunen.

In alle overige situaties moet bekeken worden in hoeverre het Bijstandsbesluit kan voldoen aan de financiële behoeften. Voor hen werkt de voorziening o.g.v. art. 57 lid 1 AAW dan als vangnet.

Criteria voor toekenning

De aanvragen die door ons in behandeling genomen worden kunnen als volgt getoetst worden. Deze criteria worden grotendeels al in de praktijk toegepast.

Tot op dit moment waren de toetsingscriteria echter onvoldoende geconcretiseerd. Een helder geformuleerd toetsingskader maakt al snel duidelijk binnen welke kaders het treffen van een voorziening mogelijk is. Er is een onderscheid te maken in persoons- en niet persoonsgebonden criteria.

a. Niet persoonsgebonden criteria

Economisch perspectief Vragen die beantwoord moeten worden zijn in ieder geval de haalbaarheid van de onderneming en de continuïteit van het bedrijf. In dit verband kan er aangedacht worden een externe toets te laten plaatsvinden. Expertise van instellingen als het Instituut Midden- en Kleinbedrijf en/of de Kamer van Koophandel lijkt onontbeerlijk. Tevens zijn hierbij te betrekken de overwegingen van de reguliere kredietverstrekkers/de gemeente om geen krediet te verlenen.

Zekerheid BV Een bank zal bij het verlenen van krediet zekerheid vragen in de vorm van een onderpand e.d. Dit lijkt overigens geen harde voorwaarde voor het verstrekken van een voorziening. Alleen in het geval een zekerheid te geven is, dan mag de bedrijfsvereniging dit van een werkzoekende eisen. Deze eis zal overigens in een contract geregeld moeten worden.

Termijn waarbinnen de onderneming een zelfvoorzienend inkomen moet opleveren Het Bijstandsbesluit legt een relatie met de duur van de inkomensderving. Binnen anderhalf jaar dient de te starten onderneming een zelfvoorzienend inkomen op te leveren. Onder zelfvoorzienend inkomen wordt verstaan dat men voldoende middelen van bestaan heeft en kan voldoen aan de verplichtingen van rente en aflossing.

Analoog aan het Bijstandsbesluit kent de werkloosheidswet eveneens een periode van anderhalf jaar.

Op grond van art. 8 lid 2 WW herkrijgt diegene, wiens werknemerschap is geëindigd door het uitoefenen van een bedrijf of zelfstandig beroep, de status van werknemer indien binnen anderhalf jaar na aanvang van die werkzaamheden deze laatste geheel worden beëindigd. Het lijkt gemakkelijk om hierbij aan te sluiten. Temeer nu de populatie steeds meer in het bezit is van een combinatie van werkloosheids- met arbeidsongeschiktheidsuitkering. De vraag is of een dergelijke opstelling strookt met de praktijk.

Navraag bij het Instituut Midden- en Kleinbedrijf (IMK) leert dat niet exact is aan te geven binnen welke termijn men kan spreken van een succesvolle onderneming. De dagelijkse praktijk leert in ieder geval wel, dat de anderhalf jaar in het Bijstandsbesluit bijzonder krap is. Veel meer moet gedacht worden aan zo’n 2 à 3 jaar. Maar ook na het derde jaar kan nog steeds van een doorstart gesproken worden. Het gegeven van de Databank dat na 5 jaar uitsluitend de

overlevers overblijven wordt bevestigd.

Wil er sprake zijn van een beleid waarbij de startende zelfstandige een reële kans op succes wordt gegeven, kan niet de eis worden gesteld dat binnen anderhalf jaar de onderneming zichzelf dient te bedruipen. Gelet op de ervaringen in de praktijk wordt voorgesteld deze termijn op 3 jaar te stellen.

Resterende arbeidsjaren Met het oog op terugbetaling van de voorziening zal een relatie gelegd moeten worden tussen de hoogte van de investering en het restant van het aantal arbeidsjaren. Zo zal naar alle waarschijnlijkheid een 30 jarige eerder in staat zijn om het geleende bedrag terug te betalen dan een 58 jarige.

b. Persoonsgebonden criteria

Geschiktheid voor functioneren als zelfstandige Gekeken zal worden naar de werkervaring, affiniteit, kennis en vakmanschap in relatie tot de te starten onderneming.

Belasting en belastbaarheid Getoetst dient te worden of iemand zowel geestelijk als fysiek de capaciteiten bezit om als zelfstandige te opereren. De zelfstandige kent vaak geen werktijden van 9 tot 5 uur.

Motivatie Motivatie van een werkzoekende kan tot uitdrukking komen in de initiatieven die hij ontplooit. Bijvoorbeeld legt hij zelf zijn oor te luister bij de Kamer van Koophandel, het IMK, hoe doordacht is zijn plan etc.

Realisatie

Er wordt pas overgegaan tot het verstrekken van een borg/garantstelling of een geldlening als aan bovengenoemde criteria wordt voldaan.

In principe wordt alleen een borg/garantstelling verleend. Hiermee zal betrokkene over het algemeen een geldlening bij de reguliere kredietverstrekkers kunnen krijgen. Slechts bij uitzondering wordt door ons een geldlening verstrekt.

De verstrekking van een borg/garantstelling of een geldlening wordt in een contract geregeld. Daarin worden nadere voorwaarden aan de verstrekking van de voorziening gesteld. Hierin zal onder meer worden opgenomen dat besloten kan worden de voorziening tussentijds te beëindigen als de resultaten uit de tussentijdse evaluaties hiertoe aanleiding geven.

Hoogte

Het Bijstandsbesluit zelfstandigen voorziet in een bescheiden startkapitaal. Dit bedrag is zodanig groot (f 40.000) dat terugbetaling binnen de mogelijkheden ligt. Besloten is de limiet voor een borg/garantstelling of geldlening op grond van artikel 57 lid 1 AAW ook op f 40.000 te stellen.

Evaluatie

Er van uitgaande dat de starter binnen 2 à 3 jaar op eigen benen dient te staan, lijkt een halfjaarlijkse evaluatie noodzakelijk. De volgende aspecten kunnen o.a. ter beoordeling staan:

- opdrachtportefeuille;

- genoten inkomsten;

- investeringen;

- persoonlijke vaardigheden;

- economische- en arbeidsmarktsituatie.

Afhankelijk van het beeld kan bekeken worden welke aspecten meer aandacht behoeven om kans van slagen te vergroten.

Naar boven