Bekendmaking aan de scheepvaart

Ontheffing schutting marginale schepen door Noordsluis IJmuiden

11 april 1996

Basijn nr. 05/96

Gemeentelijk Havenbedrijf Amsterdam

De Directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf te Amsterdam, tevens Rijkshavenmeester, maakt het volgende bekend:

Ontheffing voor het schutten met marginale schepen door de Noordersluis te IJmuiden

1. Inleiding

1.1

Tot op heden werd de maximale diepgang voor schepen die de Noordersluis moeten passeren aangegeven in Engelse voeten. Omdat ook de internationale zeescheepvaart meer en meer is overgegaan op het metrieke stelsel, heb ik besloten de diepgangen thans aan te geven in decimeters. Een voet is hierbij gesteld op 3,05 decimeter. De maximale diepgang is afgerond op 13,73 meter; de tussenliggende waarden zijn steeds afgerond op 0,5 decimeter.

Omdat Basijn nr. 11/93 reeds was gewijzigd bij Basijn nr. 22/93, maak ik van de gelegenheid gebruik om, onder intrekking van voornoemde Basijns, de ontheffingscriteria opnieuw integraal te publiceren.

1.2

Voor de passage van de Noordersluis met schepen die de maximum toegelaten afmetingen overschrijden, worden een vijftal categorieën ontheffingen onderscheiden.

Hoewel voor sommige categorieën een aantal overeenkomstige voorwaarden worden gesteld, is omwille van de overzichtelijkheid besloten de ontheffingsvoorwaarden per categorie onverkort aan te geven.

De vijf categorieën zijn:

- Diepgang groter dan 131 dm, breedte niet meer dan 42 m, oostgaand (zie § 3);

- Diepgang groter dan 131 dm, breedte niet meer dan 42 m,

westgaand (zie § 4);

- Breedte groter dan 42 m, diepgang meer dan 122 dm, oostgaand (zie § 5);

- Breedte groter dan 42 m, diepgang meer dan 122 dm, westgaand (zie § 6);

- Breedte groter dan 42 m, diepgang 122 dm of minder, oostgaand/west-gaand (zie § 7).

1.3 Zout water

Onder zout water wordt verstaan water met een s.g. van 1.026.

1.4 Aanvraag tot ontheffing

De hier bedoelde ontheffingen dienen 7 dagen voor de verwachte passage van de Noordersluis schriftelijk te worden aangevraagd bij het:

Centraal Nautisch Beheer, regio west, Middensluisweg 2, 1975 AL IJmuiden, telefoon 0255-564150, telefax 0255-535144.

2. Maximum afmetingen zonder ontheffing

Voor het schutten door de Noordzeesluizen zonder ontheffing gelden, overeenkomstig bijlage 13 van het Binnenvaartpolitiereglement de volgende maximum afmetingen:

- lengte over alles: 325 meter

- grootste breedte: 42 meter

- grootste diepgang: 13,1 meter

3. Diepgang groter dan 131 dm, breedte niet meer dan 42 m, oostgaand

De maximum toegestane diepgang met ontheffing bedraagt 137,3 decimeter in zout water, bij een grootste breedte van 42 meter en met inachtneming van de in paragraaf 3.1 opgenomen voorschriften.

3.1 Ontheffingsvoorschriften (diepgang - oostgaand)

a. De sluis mag niet eerder worden binnengevaren dan na uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.

b. Het tijdstip van binnenvaren moet zijn gelegen binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde, van de waterstand afhankelijke, tijpoort.

Bij het vaststellen van deze tijpoort wordt het volgende criterium gehanteerd: Bij het passeren van de sluisdrempel met een diepgang van 137,3 dm moet de waterstand tenminste NAP zijn. De waterstand mag zoveel minder dan NAP zijn naarmate de diepgang minder dan 137,3 dm bedraagt.

c. Bij het invaren moet assistentie worden verleend door een voor- en een achtersleepboot, die ieder een statische trekkracht van tenminste 30 ton op de bolder hebben.

Bij het uitvaren moet assistentie worden verleend door een voorsleepboot met een gelijke minimale trekkracht.

d. Bij het passeren van de buiten- en de binnendrempel mag de scheepsschroef niet worden gebruikt.

Overigens dient het gebruik van de scheepsschroef bij het in- en uitvaren tot een minimum te worden beperkt.

e. De snelheid bij het in- en uitvaren mag niet meer bedragen dan 1,5 km/uur.

4. Diepgang groter dan 131 dm, breedte niet meer dan 42 m, westgaand

De maximum toegestane diepgang bij vertrek uit Amsterdam met ontheffing bedraagt 140 dm bij een grootste breedte van 42 meter en met inachtneming van de in paragraaf 4.1 opgenomen voorschriften.

4.1 Ontheffingsvoorschriften (diepgang - westgaand)

a. De sluis mag niet eerder worden binnengevaren dan na uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.

b. Het Kanaalpeil mag bij het binnenvaren niet lager zijn dan NAP -0,50 m.

c. Het tijdstip van binnenvaren moet zijn gelegen binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde, van de waterstand aan de zeezijde afhankelijke, tijpoort.

Bij het vaststellen van deze tijpoort wordt het volgende criterium gehanteerd: Bij het passeren van de sluisdrempel aan de zeezijde met een diepgang van 137,3 decimeter moet de waterstand tenminste NAP zijn. De waterstand mag slechts zoveel minder dan NAP zijn naarmate de diepgang minder dan 137,3 dm bedraagt.

d. Bij het invaren moet assistentie worden verleend door een voor- en een achtersleepboot, die ieder een statische trekkracht van tenminste 30 ton op de bolder hebben.

Bij het uitvaren moet assistentie worden verleend door een voorsleepboot met een gelijke minimale trekkracht.

e. Bij het passeren van de binnen- en de buitendrempel mag de scheepsschroef niet worden gebruikt.

Overigens dient het gebruik van de scheepsschroef bij het in- en uitvaren tot een minimum te worden beperkt.

f. De snelheid bij het in- en uitvaren mag niet meer bedragen dan 1,5 km/uur.

5. Breedte groter dan 42 m, diepgang meer dan 122 dm, oostgaand

De maximum toegestane breedte met ontheffing bedraagt 45 meter bij een grootste diepgang van 122 dm in zout water en met inachtneming van de in paragraaf 5.1 opgenomen voorschriften.

5.1 Ontheffingsvoorschriften (breedte - oostgaand)

a. De maximum diepgang mag niet meer bedragen dan de waarde die correspondeert met de breedte volgens onderstaande tabel.

stcrt-1996-84-p9-SC5843-1.gif

b. De sluis mag niet eerder worden binnengevaren dan na uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.

c. Het zicht bij de sluis moet, ingeval van schepen waarbij de brugvleugels volledig tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, op het moment dat de verkenningston wordt gepasseerd, tenminste twee maal de scheepslengte plus 200 meter bedragen. Wanneer de brugvleugels niet tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, moet op dat moment het zicht tenminste 1000 meter bedragen.

d. De dwarscomponent van de op de sluistoren gemeten windkracht, mag niet meer dan 11,0 m/sec bedragen. Deze dwarscomponent komt overeen met windkracht 5 Bf. uit een richting van 90° gemeten vanuit de as van de sluiskolk.

e. Bij het invaren moet assistentie worden verleend door een voor- en een achtersleepboot, die ieder een statische trekkracht van tenminste 30 ton op de bolder hebben.

Bij het uitvaren moet assistentie worden verleend door een voorsleepboot met een gelijke minimale trekkracht.

Indien de diepgang groter is dan 131 dm gelden bovendien de volgende voorschriften:

f. De snelheid bij het in- en uitvaren mag niet meer bedragen dan 1,5 km/uur.

g. Het tijdstip van binnenvaren moet zijn gelegen binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde, van de waterstand afhankelijke, tijpoort.

Bij het vaststellen van deze tijpoort wordt het volgende criterium gehanteerd: De waterstand mag slechts zoveel minder dan NAP zijn naarmate de diepgang minder dan de met de breedte corresponderende maximum toegelaten diepgang bedraagt.

h. Bij het passeren van de buiten- en de binnendrempel mag de scheepsschroef niet worden gebruikt.

Overigens dient het gebruik van de scheepsschroef bij het in- en uitvaren tot een minimum te worden beperkt.

6. Breedte groter dan 42 meter, diepgang meer dan 125 dm, westgaand

De maximum toegestane breedte met ontheffing bedraagt 45 meter bij een grootste diepgang van 125 dm en met inachtneming van de in paragraaf 6.1 opgenomen voorschriften.

6.1 Ontheffingsvoorschriften (breedte - westgaand)

a. De maximum diepgang mag niet meer bedragen dan de waarde die correspondeert met de breedte volgens onderstaande tabel.

stcrt-1996-84-p9-SC5843-2.gif

b. De sluis mag niet eerder worden binnengevaren dan na uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.

c. Het zicht bij de sluis moet, ingeval van schepen waarbij de brugvleugels volledig tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, bij vertrek van de ligplaats tenminste twee maal de scheepslengte plus 200 meter bedragen. Wanneer de brugvleugels niet tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, moet op dat moment het zicht tenminste 1000 meter bedragen.

d. De dwarscomponent van de op de sluistoren gemeten windkracht, mag niet meer dan 11,0 m/sec bedragen. Deze dwarscomponent komt overeen met windkracht 5 Bf. uit een richting van 90° gemeten vanuit de as van de sluiskolk.

e. Bij het invaren moet assistentie worden verleend door een voor- en een achtersleepboot, die ieder een statische trekkracht van tenminste 30 ton op de bolder hebben.

Bij het uitvaren moet assistentie worden verleend door een voorsleepboot met een gelijke minimale trekkracht.

Indien de diepgang groter is dan 131 dm gelden bovendien de volgende voorschriften:

f. De snelheid bij het in- en uitvaren mag niet meer bedragen dan 1,5 km/uur.

g. Het Kanaalpeil mag bij het binnenvaren niet lager zijn dan NAP -0,50 m.

h. Het tijdstip van binnenvaren moet zijn gelegen binnen een door de bevoegde autoriteit vastgestelde, van de waterstand aan de zeezijde afhankelijke, tijpoort.

Bij het vaststellen van deze tijpoort wordt het volgende criterium gehanteerd: Bij het passeren van de sluisdrempel aan de zeezijde mag de waterstand slechts zoveel minder dan NAP zijn naarmate de diepgang minder dan de met de breedte corresponderende maximum toegelaten diepgang bedraagt.

i. Bij het passeren van de buiten- en de binnendrempel mag de scheepsschroef niet worden gebruikt.

Overigens dient het gebruik van de scheepsschroef bij het in- en uitvaren tot een minimum te worden beperkt.

7. Breedte groter dan 42 m, diepgang 122 dm of minder (oostgaand) of 125 dm of minder (westgaand)

De maximum toegestane breedte met ontheffing bedraagt 45 meter bij een grootste diepgang van 122 dm (voor oostgaande schepen in zout water) en 125 dm voor westgaande schepen en met inachtneming van de in paragraaf 7.1 opgenomen voorschriften.

7.1 Ontheffingsvoorschriften (breedte - oostgaand/westgaand)

a. De maximum diepgang mag niet meer bedragen dan 122 dm (voor oostgaande schepen in zout water) en 125 dm voor westgaande schepen.

b. De sluis mag niet eerder worden binnengevaren dan na uitdrukkelijke toestemming van de bevoegde autoriteit.

c. Het zicht bij de sluis moet, ingeval van schepen waarbij de brugvleugels volledig tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, bij vertrek van de ligplaats tenminste twee maal de scheepslengte plus 200 meter bedragen. Wanneer de brugvleugels niet tot de scheepszijden zijn doorgetrokken, moet op dat moment het zicht tenminste 1000 meter bedragen.

d. De dwarscomponent van de op de sluistoren gemeten windkracht, mag niet meer dan 11,0 m/sec bedragen. Deze dwarscomponent komt overeen met windkracht 5 Bf. uit een richting van 90° gemeten vanuit de as van de sluiskolk.

Indien deze dwarscomponent een waarde heeft van 5,5 m/sec of meer, moet de diepgang zowel voor als achter tenminste 8 meter bedragen.

e. Bij het invaren moet assistentie worden verleend door een voor- en een achtersleepboot, die ieder een statische trekkracht van tenminste 30 ton op de bolder hebben.

Bij het uitvaren moet assistentie worden verleend door een voorsleepboot met een gelijke minimale trekkracht.

8. Vervallen Basijns

Basijn 11/93 en 22/93 zijn vervallen.

9. Inwerkingtreding

Deze basijn treedt in werking op de datum van publikatie in de Staatscourant.

De directeur van het Gemeentelijk Havenbedrijf,
tevens Rijkshavenmeester,
namens deze,
de Havenmeester,
C. Oudendijk.

Naar boven