Aanwijzing bijdragegerechtigde TBH

«Wet tijdelijke bijdrage herstructurering arbeidsvoorziening havens»

19 april 1996

nr. SV/WV/96/1476

Directie Sociale Verzekeringen

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

Gelet op artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wet tijdelijke bijdrage herstructurering arbeidsvoorziening havens;

Besluit:

Artikel 1

De Stichting Beëindiging havenbijdrageregeling Amsterdam te Amsterdam en de Stichting Beëindiging havenbijdrageregeling Rotterdam te Rotterdam worden aangewezen als rechtspersoon aan wie het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming bedoeld in hoofdstuk IV van de Organisatiewet sociale verzekeringen een bijdrage kan verlenen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet tijdelijke bijdrage herstructurering arbeidsvoorziening havens.

Artikel 2

De stichtingen zijn gehouden, voorgenomen statutenwijzigingen eigener beweging ter kennis te brengen aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en aan het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming.

Artikel 3

De aanwijzing vervalt indien de statutaire doelomschrijving van de stichting zodanig wijzigt dat niet langer wordt voldaan aan artikel 2, tweede lid, of artikel 3, onderdeel b, van de Wet tijdelijke bijdrage herstructurering arbeidsvoorziening havens.

Artikel 4

De aanwijzing kan worden ingetrokken indien de stichting niet, niet tijdig, of niet volledig voldoet aan de verplichtingen bedoeld in artikel 6, tweede en derde lid, van de Wet tijdelijke bijdrage herstructurering arbeidsvoorziening havens of de verplichting, genoemd in artikel 2 van dit besluit.

Artikel 5

Dit besluit treedt in werking met ingang van heden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 19 april 1996. De Minister voornoemd,
A.P.W. Melkert.

Toelichting

Ingevolge de Wet tijdelijke bijdrage herstructurering arbeidsvoorziening havens (TBH) kan, indien herstructurering van de arbeidsvoorziening in een havengebied geschiedt langs de in die wet uitgezette lijnen die herstructurering, worden ondersteund door een bijdrage uit het Algemeen Werkloosheidsfonds. Hiertoe is, volgens artikel 2, tweede lid, van de TBH, tenminste vereist een door de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen rechtspersoon die is opgericht met als doel de herstructureringsbijdragen te beheren ten behoeve van de in die haven aan te houden havenarbeidsreserve. Met het voorliggende besluit wordt, voor het havengebied van Amsterdam, aangewezen de Stichting Beëindiging haven-bijdrageregeling Amsterdam en wordt, voor het havengebied van Rotterdam als zodanig aangewezen de Stichting Beëindiging havenbijdrageregeling Rotterdam. Uit onderzoek is mij gebleken dat deze stichtingen voldoen aan de vereiste statutaire doelstelling, terwijl ook de bestuurssamenstelling voldoet aan het vereiste van paritaire samenstelling uit vertegenwoordigers van de sociale partners, aangevuld met een onafhankelijk voorzitter. Deze vereisten met betrekking tot de bestuurssamenstelling zijn neergelegd in artikel 2, derde lid, van de TBH.

Het statutaire doel van beide stichtingen is niet alleen het beheren van de bijdragen, op grond van de TBH verstrekt uit het Algemeen Werkloosheidsfonds, maar ook de vorming en het beheer van een reserve-buVerfonds, dat wordt gevoed door substantiële bijdragen van werkgevers en werknemers. Met dit laatste is ook voldaan aan de in artikel 3, onderdeel b, van de TBH neergelegde voorwaarde.

De aanwijzing van de stichtingen rust, zo moge uit het vorenstaande blijken, sterk op hun statuten. In verband hiermee is het uit oogpunt van openbaar bestuur van belang dat voorgenomen wijzigingen in de statuten ter kennis van zowel de minister als het Tijdelijk instituut voor coördinatie en afstemming (Tica) komen. Deze verplichting is opgenomen in artikel 2.

Mocht de statutaire doelstelling van een aangewezen stichting zodanig worden gewijzigd, dat niet langer voldaan wordt aan de eisen die de TBH voor aanwijzing stelt, dan dient de aanwijzing te vervallen. Met artikel 3 wordt dit bewerkstelligd.

Ingevolge artikel 6, tweede lid, van de TBH is het Tica gehouden, de stichting tenminste verplichtingen op te leggen over:

- de administratie van haar uitgaven,

- het verstrekken van gegevens, het geven van inzage in haar boeken en bescheiden,

- het stellen van zekerheden voor haar verstrekte voorschotten, en

- het afleggen van rekening en verantwoording over haar uitgaven.

Deze opsomming is niet limitatief; het Tica heeft, in het kader van een goede uitvoering van de TBH, de gelegenheid de stichting ook andere verplichtingen op te leggen.

Ingevolge artikel 6, derde lid, onderdeel b, van de TBH moet het Tica erop toezien dat het reserve-bufferfonds tot en met 1999 wordt gevoed met substantiële bijdragen van werkgevers en werknemers.

Uiteraard moet het Tica, indien niet aan deze of de door haar gestelde eisen wordt voldaan, daaraan gevolgen verbinden. Er kunnen zich echter situaties voordoen dat het niet voldoen aan de verplichtingen zo ernstige vormen aanneemt dat overwogen moet worden de aanwijzing in te trekken. Dit zou zich bijvoorbeeld kunnen voordoen indien de omvang van het reserve-buVerfonds zorgwekkend is, en van werkgevers en werknemers geen substantiële aanvulling van die reserve te verwachten valt. In artikel 6 is daarom aangegeven dat de aanwijzing kan worden ingetrokken indien niet aan de door het Tica gestelde, of de in de TBH opgenomen verplichtingen wordt voldaan.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.P.W. Melkert.

Naar boven