Vrijstellingsregeling stuifbestrijding voor het veenkoloniaal bouwplan en Texel

«Wet bodembescherming»

29 maart 1996

nr. DWL/96012565

Directoraat-Generaal Milieubeheer/Directie Drinkwater, Water, Landbouw/Hoofdafdeling Landbouw

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op artikel 64 van de Wet bodembescherming;

Gezien het advies van de Technische commissie bodembescherming;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt onder veenkoloniaal bouwplan, bouwland, maïsland en niet-beteelde grond verstaan hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen.

Artikel 2

1. Van het verbod, gesteld in artikel 7, eerste lid, van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen, wordt vrijstelling verleend voor gronden waarop een veenkoloniaal bouwplan wordt uitgeoefend, indien deze gronden zijn gelegen in de gebieden die zijn aangegeven op de als bijlage I bij het Besluit gebruik dierlijke meststoffen behorende kaarten (Stb. 1991, 385).

2. Van het verbod, gesteld in artikel 30, eerste lid, van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen, wordt vrijstelling verleend voor gronden waarop een veenkoloniaal bouwplan wordt uitgeoefend, indien deze gronden zijn gelegen in de gebieden die zijn aangegeven op de als bijlage I bij het Besluit gebruik dierlijke meststoffen behorende kaarten.

Artikel 3

1. Van het verbod, gesteld in artikel 7, eerste lid, van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen, wordt vrijstelling verleend voor gronden in gebruik als bouwland, maïsland of niet-beteelde grond, indien deze gronden zijn gelegen op Texel.

2. Van het verbod, gesteld in artikel 30, eerste lid, van het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen, wordt vrijstelling verleend voor gronden in gebruik als bouwland, maïsland of niet-beteelde grond, indien deze gronden zijn gelegen op Texel.

Artikel 4

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 februari 1996.

2. Zij vervalt met ingang van 1 september 1996.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Vrijstellingsregeling stuifbestrijding veenkoloniaal bouwplan en Texel.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


’s-Gravenhage, 29 maart 1996. De Minister van Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
M. de Boer.

Toelichting

Op grond van artikel 7, eerste lid, van het Besluit gebruik dierlijke meststoffen is het verboden om dierlijke meststoffen te gebruiken op bouwland, maisland of niet-beteelde grond, tenzij de dierlijke meststoffen emissie-arm worden aangewend. Het tweede lid van dit artikel bevat een uitzondering op dit verbod voor gronden in gebruik voor de teelt van bloembollen alsmede voor gronden waarop een veenkoloniaal bouwplan wordt uitgeoefend. Deze uitzondering gold tot en met 31 december 1994.

De reden waarom in bovenbedoelde gevallen het niet emissie-arm aanwenden van dierlijke meststoffen werd toegestaan, is dat met die wijze van aanwenden verstuiving van landbouwgronden kan worden tegengegaan. De beperking tot 31 december 1994 is aangebracht in de verwachting dat voor die tijd alternatieve methoden van stuifbestrijding beschikbaar zouden zijn.

In 1995 bleken er voor het veenkoloniaal bouwplan, de bloembollenteelt en Texel toch een aantal knelpunten te zijn bij de stuifbestrijding. Daarom is voor die gebieden voor dat jaar een vrijstelling verleend van de verplichting tot het emissie-arm aanwenden (Stcrt 1995, 114).

In de Integrale notitie mest- en ammoniakbeleid (Kamerstukken II 1995/96, 24 445, nr. 1) is melding gemaakt van het voornemen om voor het veenkoloniaal bouwplan stuifbestrijding met dierlijke mest mogelijk te maken door het opheffen van de verplichting tot emissie-arme aanwending. De regering heeft in het overleg met de Tweede Kamer over de Integrale notitie op 11 december 1995 toegezegd om deze mogelijkheid ook te scheppen voor het eiland Texel. Daarbij is uitdrukkelijk aangegeven dat opheffing van de verplichting tot emissie-arme aanwending voor de bloembollenteelt niet noodzakelijk wordt geacht.

In verband met de problemen die aanleiding hebben gegeven tot de vrijstelling voor de stuifbestrijding in 1995, is een werkgroep, bestaande uit vertegenwoordigers van het landbouwbedrijfsleven, de provincies en de ministeries van LNV en van VROM, ingesteld. Deze werkgroep heeft het Plan van aanpak stuifbestrijding (november 1995) opgesteld. Daaruit blijkt dat voor de bloembollenteelt de toepassing van alternatieve middelen, met name papiercellulose, voor stuifbestrijding goed mogelijk is. De stuifbestrijding in de bloembollenteelt vindt structureel plaats. Daardoor kan er een infrastructuur opgezet worden voor de toepassing van alternatieve middelen. Ook is er in de bloembollenteelt sprake van grotere mineralenverliezen dan voor het veenkoloniaal bouwplan.

Voor overige organische meststoffen, zoals bedoeld in het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (BOOM), gelden in principe dezelfde uitrij- en onderwerkbepalingen als voor dierlijke meststoffen.

Op basis van dat principe, moet het opheffen van de verplichting tot emissie-arme aanwending ten behoeve van de stuifbestrijding voor het veenkoloniaal bouwplan en Texel ook gelden voor de overige organische meststoffen waarvoor momenteel een onderwerkverplichting geldt. Het betreft zuiveringsslib en mengsels van dierlijke meststoffen met zuiveringsslib, compost en zwarte grond (artikel 30, eerste lid, van het BOOM).

Artikel 7 van het BGDM en artikel 30 van het BOOM zullen worden aangepast om stuifbestrijding voor het veenkoloniaal bouwplan en Texel, zoals hierboven aangegeven, mogelijk te maken. Het gaat namelijk om een structurele wijziging. Gelet op de procedure die voor wijziging van deze besluiten nodig is, zal die aanpassing naar verwachting pas per 1 januari 1997 van kracht worden. Dit terwijl de onderhavige uitzondering al met ingang van 1 februari 1996 van kracht moet worden. Om deze periode te overbruggen wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstelling op grond van artikel 64 van de Wet bodembescherming.

De onderhavige vrijstelling vervalt met ingang van 1 september 1996. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat de bovenbedoelde wijzigingen van het BOOM en het BGDM op 1 januari 1997 in werking kunnen treden.

Het vervallen van de vrijstelling met ingang van 1 september 1996 betekent dat in de periode waarvoor een uitrijverbod geldt (artikel 6, tweede lid, van het BGDM en artikel 29, tweede en derde lid, van het BOOM) stuifbestrijding, evenals in voorgaande jaren, in principe niet met dierlijke mest of overige organische meststoffen kan plaatsvinden. Daarbij kan worden opgemerkt dat stuifbestrijding in het algemeen vooral nodig is in het voorjaar. Verder is de beperking tot 1 september 1996 in overeenstemming met het bovengenoemde voornemen in de Integrale notitie met betrekking tot het veenkoloniaal bouwplan en de bovengenoemde toezegging voor Texel, die op 11 december 1995 aan de Tweede Kamer is gedaan bij de behandeling van de Integrale notitie.

Op 16 februari 1996 heeft de Technische commissie bodembescherming een reactie, kenmerk TCB S18(1996), gegeven op de onderhavige regeling. De commissie ziet, omdat zij meent dat een inhoudelijke afweging ontbreekt, af van het uitbrengen van een advies.

Deze regeling treedt in werking met terugwerkende kracht tot en met 1 februari 1996, gelet op het overleg met de Tweede Kamer op 11 december over de Integrale notitie.

De Minister van Volkshuisvesting,

Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer.

Naar boven