Vaststelling Besluit stimulering duurzame landbouwbedrijven en intrekking Besluit structuur- verbetering landbouwbedrijven (zoals gewijzigd bij BB 481 en BB 483)

Bestuursbesluit nr. 475

Het bestuur van de Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw;

Gelet op verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PbEG L 218), laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2387/95 (PbEG 1995, L 244), als ook gelet op de artikelen 3 en 4 van de statuten;

Gelet op de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij beschikking nr. C(95) 3103 van 8 december 1995;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. stichting: Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw;

b. bestuur: bestuur van de stichting;

c. voorzitter: voorzitter van het bestuur;

d. landbouw: akkerbouw, weidebouw, veehouderij, pluimveehouderij, tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, bloemen en bloembollen - teelt van griendhout en elke andere vorm van bodemcultuur hier te lande met uitzondering van bosbouw;

e. landbouwbedrijf: geheel van produktie-eenheden in Nederland bestaande uit een of meer gebouwen of gedeelten daarvan en daarbij behorende landbouwgrond, uitsluitend of onder meer dienende tot de uitoefening van de landbouw;

f. bruto standaardsaldi: maatstaf voor de bepaling van de produktieomvang van een landbouwbedrijf, vastgesteld bij de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag van kracht zijnde Regeling landbouwtelling;

g. Nederlandse grootte-eenheid: aantal bruto standaardsaldi vastgesteld bij de op het tijdstip van het indienen van de aanvraag van kracht zijnde Regeling landbouwtelling;

h. volle arbeidskracht: arbeidskracht aan wie een arbeidsbelasting ten behoeve van het landbouwbedrijf van 40 Nederlandse grootte-eenheden kan worden toegerekend;

i. arbeidsinkomen: uit de fiscale boekhouding van het landbouwbedrijf blijkende gemiddelde winst uit onderneming, vermeerderd met de brutoloonkosten, berekend op basis van de gegevens, genoemd in artikel 8;

j. rechtspersoon: rechtspersoon, anders dan een publiekrechtelijke rechtspersoon;

k. probleemgebied: gebiedsdeel in Nederland dat is vermeld op de in artikel 2 van Richtlijn nr. 75/268/EEG van de Raad van 28 april 1975 betreffende de landbouw in bergstreken en sommige probleemgebieden (PbEG L 128), bedoelde communautaire lijst van agrarische probleemgebieden;

l. referentiehoeveelheid: referentiehoeveelheid als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Beschikking superheffing 1993;

m. grootvee-eenheid: verhoudingsgetal, berekend voor de beoordeling van de veedichtheid, overeenkomstig bijlage I van verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PbEG L 218);

n. varkenseenheid: verhoudingsgetal, berekend om een vergelijking tussen verschillende categorieën varkens mogelijk te maken, waarbij een fokzeugplaats overeenkomt met 2,7 varkenseenheden, een mestvarkenplaats overeenkomt met 1,0 varkenseenheden en een biggenplaats overeenkomt met 0,45 varkenseenheden;

o. subsidiabele investeringen: investeringen in duurzame produktiemiddelen die zijn opgenomen in de in artikel 3 bedoelde lijst;

p. investeringen ter bescherming en verbetering van het milieu: subsidiabele investeringen vermeld in onderdeel I van de lijst, bedoeld in artikel 3;

q. investeringen ter verbetering van de hygiënische omstandigheden in veehouderijen: subsidiabele investeringen vermeld in onderdeel II van de lijst, bedoeld in artikel 3;

r. investeringen ter naleving van de normen inzake het welzijn van dieren: subsidiabele investeringen vermeld in onderdeel III van de lijst, bedoeld in artikel 3;

s. investeringen ter verbetering van de kwaliteit van de produktie: subsidiabele investeringen vermeld in onderdeel IV van de lijst, bedoeld in artikel 3;

t. investeringen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden: subsidiabele investeringen vermeld in onderdeel V van de lijst, bedoeld in artikel 3;

u. keurmerk Groen Label: keurmerk door het bestuur van de stichting Groen Label toegekend aan emissie-arme stalsystemen die voldoen aan door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij en de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu vastgestelde criteria;

v. voederareaal: voederareaal als bedoeld in artikel 1, onder o, van de Uitvoeringsregeling EEG-premie rundvleesproducenten 1993;

w. investeringsbedrag: totaal van de in de aanvraag opgenomen goedgekeurde investeringskosten, berekend volgens de normbedragen, genoemd in de in artikel 3 bedoelde lijst, of, indien de daadwerkelijke kosten van een investering lager zijn dan het normbedrag, berekend op basis van de daadwerkelijke kosten;

x. LASER: Dienst Landelijke service bij regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Artikel 2

Het bestuur kan ter stimulering van de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur op grond van de volgende bepalingen een subsidie verstrekken voor subsidiabele investeringen:

a. ter bescherming en verbetering van het milieu;

b. ter verbetering van de hygiënische omstandigheden in veehouderijen;

c. ter naleving van normen inzake het welzijn van dieren;

d. ter verbetering van de kwaliteit van de produktie en

e. ter verbetering van de arbeidsomstandigheden.

Artikel 3

Het bestuur stelt met inachtneming van de bepalingen van het onderhavige besluit een lijst met subsidiabele investeringen vast. Het geeft kennis van dit besluit in de Staatscourant.

Artikel 4

1. Een subsidie kan slechts worden verstrekt aan een natuurlijke persoon indien hij:

a. als bedrijfshoofd het landbouwbedrijf uitoefent:

- waarvoor de aanvraag wordt ingediend en

- dat voldoet aan de in artikel 7, eerste lid, genoemde voorwaarde;

b. de landbouw als hoofdberoep uitoefent;

c. beschikt over voldoende agrarische vakbekwaamheid; te dien einde bezit hij ten minste een getuigschrift van een erkende landbouwkundige opleiding of van een opleiding van een hiermee gelijkwaardig niveau of is hij ten minste drie jaren op een landbouw bedrijf werkzaam geweest;

d. een boekhouding voert die ten minste voldoet aan de volgende voorwaarden:

- het boeken van ontvangsten en uitgaven, met bewijsstukken, en

- het opstellen van een jaarbalans betreffende de stand van de activa en passiva van het bedrijf.

2. Indien meer dan één natuurlijke persoon gezamenlijk een landbouwbedrijf exploiteert dat aan de in artikel 7, eerste lid, genoemde voorwaarde voldoet, kan een subsidie slechts worden verstrekt indien ten minste één van hen voldoet aan de in het eerste lid, onderdelen a, b en c, gestelde voorwaarden en indien zij gezamenlijk voldoen aan de in het eerste lid, onderdeel d gestelde voorwaarde.

3. Een subsidie kan slechts worden verstrekt aan een rechtspersoon indien:

a. hij blijkens de statuten de exploitatie van een landbouwbedrijf ten doel heeft;

b. het landbouwbedrijf voldoet aan de in artikel 7, eerste lid, genoemde voorwaarde;

c. hij voldoet aan de voorwaarde, genoemd in artikel 6;

d. hij voldoet aan de voorwaarde, genoemd in het eerste lid, onderdeel d;

e. de arbeidsduur van het door de rechtspersoon aangewezen bedrijfshoofd voor werkzaamheden ten behoeve van het landbouwbedrijf ten minste de helft uitmaakt van zijn totale arbeidsduur en

f. het door de rechtspersoon aangewezen bedrijfshoofd voldoet aan de voorwaarde, genoemd in het eerste lid, onderdeel c.

4. Op grond van dit besluit kan geen subsidie worden verstrekt aan landbouwbedrijven die onderdeel uitmaken van een rechtspersoon die onder meer is gericht op de recreatie, het doen van onderzoek of het geven van onderwijs.

Artikel 5

1. Een natuurlijke persoon oefent de landbouw als hoofdberoep uit indien:

a. zijn arbeidsduur voor werkzaamheden binnen het landbouwbedrijf ten minste de helft van zijn totale arbeidsduur uitmaakt en

b. het in artikel 4 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 bedoelde onzuiver inkomen gemiddeld over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag voor ten minste de helft afkomstig is uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend.

2. Indien de aanvrager op het tijdstip van het indienen van de aanvraag:

a. minder dan drie jaar is gevestigd op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend, is in afwijking van het eerste lid, onderdeel b, het onzuiver inkomen van de aanvrager:

- gemiddeld over de laatste twee volledige kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag of

- indien de gegevens over de in het eerste streepje bedoelde periode niet voorhanden zijn, in het laatste volledige kalenderjaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag,

voor ten minste de helft afkomstig uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend;

b. minder dan achttien maanden is gevestigd op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend, is het onzuiver inkomen van de aanvrager echter:

- in het laatste volledige kalenderjaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag of

-indien de gegevens over de in het eerste streepje bedoelde periode niet voorhanden zijn, in het volledige kalenderjaar van de aanvraag,

voor ten minste de helft afkomstig uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend.

Artikel 6

1. Een subsidie kan slechts worden verstrekt aan een rechtspersoon indien de in artikel 7, derde lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969 bedoelde winst, vermeerderd met het bedrag dat voor de bedrijfsleiding van de rechtspersoon ten titel van beloning voor verrichte arbeid op deze winst in mindering is gebracht, gemiddeld over de drie kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag voor ten minste de helft afkomstig is uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend.

2. Indien de rechtspersoon:

a. minder dan drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag is opgericht, is in afwijking van het eerste lid de daar bedoelde winst van de rechtspersoon:

- gemiddeld over de twee volledige kalenderjaren voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag of

- indien de gegevens over de in het eerste streepje bedoelde periode niet voorhanden zijn, in het laatste volledige kalenderjaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag,

voor ten minste de helft afkomstig uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend;

b. minder dan 18 maanden voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag is opgericht, is de in het eerste lid bedoelde winst van de rechtspersoon echter:

- in het laatste volledige kalenderjaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag of

- indien de gegevens over de in het eerste streepje bedoelde periode niet voorhanden zijn, in het volledige kalenderjaar van de aanvraag,

voor ten minste de helft afkomstig uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend.

Artikel 7

1. Een subsidie wordt slechts verstrekt aan een landbouwbedrijf met verbeteringsmogelijkheden. Als landbouwbedrijf met verbeteringsmogelijkheden wordt aangemerkt een landbouwbedrijf waarvan het arbeidsinkomen per volle arbeidskracht minder dan 120% bedraagt van het overeenkomstig het tweede lid vastgestelde referentie-inkomen, zoals dat geldt op het tijdstip van het indienen van de aanvraag.

2. Het bestuur stelt het referentie-inkomen vast. Dit referentie-inkomen is niet hoger dan het gemiddelde brutoloon van de niet-agrarische werknemers. Het geeft kennis van dit besluit in de Staatscourant.

3. Het bestuur kan het referentie-inkomen jaarlijks herzien.

Artikel 8

1. Het arbeidsinkomen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, wordt berekend op basis van de boekhoudverslagen van de drie aan het tijdstip van de indiening van de aanvraag voorafgaande afgesloten boekjaren of, indien het boekhoudverslag van het laatste afgesloten boekjaar nog niet voorhanden is, op basis van de boekhoudverslagen van de drie daaraan voorafgaande afgesloten boekjaren.

2. Indien de aanvrager op het tijdstip van het indienen van de aanvraag:

a. minder dan drie jaar is gevestigd op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend, wordt in afwijking van het eerste lid het arbeidsinkomen berekend op basis van:

- de boekhoudverslagen van de twee aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag voorafgaande afgesloten boekjaren of

- het boekhoudverslag van het aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag voorafgaande afgesloten boekjaar, indien de in het eerste streepje bedoelde bescheiden niet voorhanden zijn;

b. minder dan achttien maanden op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend is gevestigd, wordt het arbeidsinkomen echter berekend op basis van:

- het boekhoudverslag van het aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag voorafgaande afgesloten boekjaar of,

- het boekhoudverslag van het boekjaar waarin de aanvraag is ingediend, indien het in het eerste streepje bedoelde boekhoudverslag niet voorhanden is.

3. Bij de berekening van het arbeidsinkomen worden incidentele baten en lasten buiten beschouwing gelaten.

Artikel 9

1. De subsidie kan worden verstrekt in de kosten, niet zijnde voorbereidingskosten, financieringskosten en BTW, van de investeringen die zijn opgenomen in de in artikel 3 bedoelde lijst.

2. De subsidie wordt slechts verstrekt voor investeringen:

a. waarvan de aanvrager de eerste gebruiker is;

b. die geheel of nagenoeg geheel op het landbouwbedrijf worden benut;

c. die zich op het tijdstip van het indienen van de opleveringsverklaring, bedoeld in artikel 15, in het vermogen van de aanvrager bevinden en

d. die niet dienen ter vervanging van reeds tot het vermogen van de aanvrager behorende produktiemiddelen die voldoen aan de omschrijving van de betrokken investering zoals die is opgenomen in de in artikel 3 bedoelde lijst.

3. De aanvrager verplicht zich de door het bestuur goedgekeurde investeringen binnen achttien maanden na het tijdstip van de goedkeuring van de aanvraag op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend, uit te voeren.

Artikel 10

1. Een subsidie voor de kosten van subsidiabele investeringen ten behoeve van de melkproduktie wordt slechts verstrekt indien:

a. de investering niet tot gevolg heeft dat de ten aanzien van het bedrijf van de aanvrager toegewezen referentiehoeveelheid wordt overschreden en

b. de investering niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien stijgt tot meer dan 50 per volle arbeidskracht en tot meer dan 80 per bedrijf of, indien het bedrijf over meer dan 1,6 volle arbeidskrachten beschikt, niet tot gevolg heeft dat het aantal melkkoeien meer dan 15% stijgt.

2. Een subsidie voor de kosten van subsidiabele investeringen ten behoeve van de varkenshouderij kan slechts worden verstrekt indien:

a. de investering niet tot gevolg heeft dat het aantal varkensplaatsen stijgt, waarbij een plaats voor een fokzeug overeenkomt met 6,5 plaatsen voor mestvarkens;

b. na de uitvoering van de door het bestuur goedgekeurde investeringen ten hoogste 40 varkenseenheden per hectare cultuurgrond aanwezig zijn.

3. Een subsidie voor de kosten van subsidiabele investeringen ten behoeve van de rundvleessector die dienen ter bescherming en verbetering van het milieu, ter verbetering van de hygiëne in veehouderijen en ter naleving van normen inzake het welzijn van dieren, wordt slechts verstrekt indien deze investeringen geen vergroting van de produktiecapaciteit, gerekend in grootvee-eenheden, van de produktierichting rundvlees tot gevolg hebben. Een subsidie voor de kosten van andere subsidiabele investeringen ten behoeve van de rundvleessector wordt slechts verstrekt aan veehouderijen met een bezetting van vleesrunderen die op het tijdstip van het indienen van de opleveringsverklaring, bedoeld in artikel 15, niet groter is dan 2,0 grootvee-eenheden per hectare voederareaal. Indien het aantal op een landbouwbedrijf gehouden mannelijke runderen, zoogkoeien, eenhoe-vigen, schapen en geiten alsmede de melkkoeien die noodzakelijk zijn voor de produktie van de aan de aanvrager toegekende referentiehoeveelheid, niet groter is dan 15 grootvee-eenheden, dan is een maximumbezetting van 3,0 grootvee-eenheden per hectare voeder-areaal van toepassing.

4. Een subsidie voor de kosten van subsidiabele investeringen ten behoeve van de sector pluimvee en eieren wordt niet verstrekt, tenzij het gaat om een subsidie voor de kosten van investeringen ter bescherming en verbetering van het milieu, ter verbetering van de hygiëne in veehouderijen en ter naleving van normen inzake het welzijn van dieren, en deze investeringen geen vergroting van de produktiecapaciteit, uitgedrukt in Nederlandse grootte-eenheden zoals die gelden op het moment van het indienen van de aanvraag, van de produktierichting pluimvee en eieren tot gevolg hebben.

Artikel 11

1. De subsidie bedraagt het percentage van het bij de betrokken investering behorende normbedrag dat wordt genoemd in de in artikel 3 bedoelde lijst.

2. Indien het landbouwbedrijf van de aanvrager geheel of gedeeltelijk is gelegen in een probleemgebied en de aanvrager voor ten minste 4 hectaren van de in het probleemgebied gelegen gronden van het landbouwbedrijf:

a. een overeenkomst heeft gesloten als bedoeld in artikel 18, eerste lid, of artikel 56, eerste lid, van de Regeling beheersovereenkomsten en natuurontwikkeling, artikel 3, eerste lid, of artikel 70, eerste lid, van de Regeling beheersovereenkomsten 1993, in artikel 6 van de Beschikking bijdragen probleemgebieden of in artikel 2 van de Beschikking beheersovereenkomsten 1983,

b. een pachtovereenkomst heeft gesloten met een particuliere terreinbeherende natuurbeschermingsorganisatie of

c. ten behoeve van wie een beheersplan als bedoeld in artikel 14 van de Natuurbeschermingswet is vastgesteld,

en indien de investeringen waarvoor de subsidie wordt aangevraagd betrekking hebben op de in het probleemgebied gelegen grond, worden de subsidiepercentages, genoemd in de in artikel 3 bedoelde lijst, met 5 procentpunten verhoogd.

3. Geen subsidie wordt verstrekt voor investeringen met de uitvoering waarvan een aanvang is gemaakt alvorens de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd. Onder het maken van een aanvang met de uitvoering van een investering wordt in elk geval verstaan het aangaan van verplichtingen.

4. Indien door het investeringsbedrag het in artikel 13 bedoelde maximuminvesteringsbedrag wordt overschreden, worden slechts die investeringen goedgekeurd die er niet toe leiden dat het maximuminvesteringsbedrag wordt overschreden. Voor de toepassing van dit lid worden als eerste in aanmerking genomen de investeringen waarvoor het hoogste subsidiepercentage geldt, tenzij de aanvrager een andere volgorde aangeeft.

Artikel 12

1. Indien de aanvrager:

a. op het tijdstip van het indienen van de aanvraag jonger is dan 35 jaar,

b. zich minder dan 5 jaar voor het tijdstip van het indienen van de aanvraag heeft gevestigd op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend en

c. niet eerder een landbouwbedrijf heeft geëxploiteerd,

wordt de subsidie, bedoeld in artikel 11, eerste lid, in voorkomend geval na toepassing van de in artikel 11, tweede lid, bedoelde verhoging, verhoogd met 25%.

2. Als vestiging als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt mede beschouwd een bedrijfsovername na ontbinding van een maatschap indien de aanvrager maat is geweest in de ontbonden maatschap en bij de ontbinding van de maatschap ten minste 50% van de in de maatschap ingebrachte kapitaalgoederen in eigendom op de aanvrager is overgegaan.

3. Indien meer dan één natuurlijke persoon gezamenlijk een landbouwbedrijf exploiteert, wordt de verhoging van de subsidie, bedoeld in het eerste lid, slechts verstrekt indien elk van hen aan de in het eerste lid, onderdelen a en c, gestelde voorwaarden voldoet en zij gezamenlijk voldoen aan de voorwaarde, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, juncto het tweede lid.

Artikel 13

1. De subsidie wordt ten hoogste verstrekt over een investeringsbedrag, behorende bij de in de goedgekeurde opleveringsverklaring, bedoeld in artikel 15, voorkomende investeringen, van f 190.000,- per volle arbeidskracht en van f 380.000,- per landbouwbedrijf voor een periode van zes jaar. Deze periode vangt aan op het tijdstip van de goedkeuring van de aanvraag.

2. Op grond van deze regeling kan onverminderd het eerste lid, per landbouwbedrijf ten hoogste driemaal een subsidie worden verkregen in een periode van zes jaar. Deze periode vangt aan op het tijdstip van de goedkeuring van de eerste aanvraag.

3. Subsidies die zijn verkregen op grond van het Besluit structuurverbetering landbouwbedrijven, de Complementaire regeling voor investeringen in landbouwbedrijven en het Besluit stimulering investeringen varkenshouderij worden bij de toepassing van het eerste en het tweede lid meegerekend.

4.Geen subsidie wordt verstrekt indien het investeringsbedrag minder dan f 20.000,- bedraagt.

Artikel 14

1. De aanvraag voor een subsidie wordt door de aanvrager ingediend bij LASER.

2. Voor de aanvraag, bedoeld in het eerste lid, maakt de aanvrager gebruik van een daartoe vanwege LASER vastgesteld formulier.

3. Door het indienen van het aanvraagformulier verplicht de aanvrager zich tot nakoming van de in het onderhavige besluit en in het aanvraagformulier gestelde voorwaarden en verplichtingen.

4. Het aanvraagformulier gaat vergezeld van de bescheiden die in het aanvraagformulier worden genoemd.

5. Indien de aanvraag door het bestuur wordt goedgekeurd, ontstaat het recht op de subsidie op het tijdstip van goedkeuring van de aanvraag.

6. In afwijking van het vierde en het vijfde lid vindt in geval van artikel 5, tweede lid, onderdeel b, tweede streepje, artikel 6, tweede lid, onderdeel b, tweede streepje of artikel 8, tweede lid, onderdeel b, tweede streepje, goedkeuring van de aanvraag pas plaats indien blijkens de daar genoemde bescheiden wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden, welke bescheiden worden ingediend binnen achttien maanden na het tijdstip van het indienen van de aanvraag.

Artikel 15

1. De aanvrager zendt binnen achttien maanden na het tijdstip van de goedkeuring van de aanvraag een opleveringsverklaring aan LASER waarin de aanvrager onder meer verklaart dat de door het bestuur goedgekeurde investeringen zijn uitgevoerd en betaald.

2. De opleveringsverklaring gaat vergezeld van:

a. bewijzen waaruit blijkt dat de door het bestuur goedgekeurde investeringen daadwerkelijk zijn uitgevoerd en betaald,

b. een verklaring van een accountant of een accountant-administratieconsulent als bedoeld in artikel 2:393, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt dat de investeringen waarop de opleveringsverklaring betrekking heeft, zijn uitgevoerd overeenkomstig de door het bestuur goedgekeurde aanvraag alsmede dat de aanvrager met betrekking tot deze investeringen geen verplichtingen is aangegaan voordat de ontvangst van de aanvraag schriftelijk aan de aanvrager is bevestigd, en

c. in voorkomend geval, een verklaring van de gemeente waarin het landbouwbedrijf van de aanvrager is gevestigd, waaruit blijkt dat de door de aanvrager uitgevoerde investering een investering betreft waaraan het keurmerk Groen Label is toegekend.

3. Per goedgekeurde aanvraag kan slechts eenmaal een opleveringsverklaring worden ingediend.

Artikel 16

De subsidie wordt in één keer uitbetaald nadat de opleveringsverklaring, bedoeld in artikel 15, door het bestuur is goedgekeurd.

Artikel 17

De aanvrager verplicht zich de met het toezicht op de naleving van de in dit besluit gestelde voorschriften belaste ambtenaren toegang tot zijn landbouwbedrijf te verschaffen, inzage te geven in alle relevante boeken en bescheiden en voor het overige alle medewerking te verlenen en alle door hen gevraagde inlichtingen te verstrekken, een en ander voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel 18

1. Het recht op de subsidie vervalt indien de aanvrager de uit dit besluit of uit het aanvraagformulier voortvloeiende verplichtingen niet nakomt.

2. In afwijking van het eerste lid wordt de subsidie voor het voltooide gedeelte van het aantal door het bestuur goedgekeurde investeringen met 10% verlaagd indien na inzending van de in artikel 15 bedoelde opleveringsverklaring blijkt dat de aanvrager minder dan 100% doch ten minste 70% van de door het bestuur goedgekeurde investeringen, heeft voltooid.

3. Reeds uitbetaalde bedragen worden door de aanvrager aan de stichting op eerste vordering en zonder dat ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst is vereist, terugbetaald.

Artikel 19

Indien op grond van enige wettelijke of administratiefrechtelijke bepaling een subsidie is of zal worden verkregen voor door het bestuur goedgekeurde investeringen, wordt deze subsidie in mindering gebracht op de op grond van dit besluit verkregen subsidie.

Artikel 20

De voorzitter kan besluiten:

a. onderdeel I van de in artikel 3 bedoelde lijst uit te breiden met subsidiabele investeringen in milieu-onderdelen van stalsystemen waaraan het keurmerk Groen Label is toegekend;

b. investeringen in milieu-onderdelen van stalsystemen waarvan het keurmerk Groen Label is ingetrokken, van onderdeel I van de in artikel 3 bedoelde lijst te verwijderen.

Hij geeft kennis van deze besluiten in de Staatscourant.

Artikel 21

De voorzitter kan besluiten dat geen aanvragen meer kunnen worden ingediend indien de som van de op basis van deze regeling aangevraagde subsidies de beschikbare middelen overschrijdt of dreigt te overschrijden.

Hij geeft kennis van dit besluit in de Staatscourant.

Artikel 22

1. Het Besluit structuurverbetering landbouwbedrijven wordt ingetrokken.

2. Aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit zijn ingediend, worden afgehandeld op grond van in het eerste lid genoemde besluit.

Artikel 23

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 24

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit stimulering duurzame landbouwbedrijven.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.


Aldus vastgesteld op 18 maart 1996.
G. van der Lely, voorzitter,
F.H. de Haan, secretaris,

Toelichting

Algemene toeliching

Met het onderhavige bestuursbesluit van de Stichting Ontwikkelings- en Saneringsfonds voor de Landbouw wordt een nationale uitvoering gegeven aan het steunregime van verordening (EEG) nr. 2328/91 van de Raad van 15 juli 1991 betreffende de verbetering van de doeltreffendheid van de landbouwstructuur (PbEG L 218), laatstelijk gewijzigd bij verordening (EG) nr. 2387/95 (PbEG 1995, L 244).

Het onderhavige bestuursbesluit vervangt het Besluit structuurverbetering landbouwbedrijven (SVL; bestuursbesluit nr. 352) in zijn geheel en de Complementaire regeling voor investeringen in landbouwbedrijven (CRL; bestuursbesluit nr. 417) voor het grootste gedeelte. Om voor een subsidie op grond van de SVL in aanmerking te kunnen komen, moest aan een aantal nauwgezette voorwaarden zijn voldaan; voor het verkrijgen van een subsidie op grond van de CRL hoefde aan minder voorwaarden te zijn voldaan. De CRL-steun werd met nationale middelen betaald; de SVL-steun werd medegefinancierd door het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Oriëntatie.

Door de versoepeling van een aantal voorwaarden van verordening (EEG) nr. 2328/91 bij verordening (EG) nr. 2843/94, is het nu mogelijk beide bestuursbesluiten voor het grootste gedeelte tot één bestuursbesluit ter zake om te vormen. Het onderhavige bestuursbesluit is derhalve een gewijzigde voortzetting van de SVL en de CRL.

Een onderdeel van de CRL, te weten de stimulering van milieu-investeringen voor varkenshouderijen die niet voldoen aan de zogenoemde 35%-voederclausule (zie artikel 10, tweede lid, onderdeel b, van het onderhavige bestuursbesluit, alsmede de toelichting daarop), blijft echter buiten dit besluit. De reden hiervoor is gelegen in het feit dat de Commissie van de Europese Gemeenschappen geen toestemming heeft verstrekt om af te mogen wijken van deze 35%-voederclausule (vgl. artikel 6, vierde lid, van verordening (EEG) nr. 2328/91). Dit onderdeel van de CRL is vervat in het nieuwe Besluit stimulering investeringen varkenshouderijen.

Het onderhavige bestuursbesluit beoogt ter verbetering van de doeltreffendheid van de bedrijfsstructuur subsidies te verstrekken voor de investeringen die in artikel 2 staan genoemd. Het betreft hier met name investeringen ter bescherming en verbetering van het milieu, ter verbetering van de hygiënische omstandigheden in veehouderijen en ter naleving van normen inzake het welzijn van dieren.

Dit bestuursbesluit is goedgekeurd door de Commissie van de Europese Gemeenschappen bij Beschikking nr. C(95)3103 van 8 december 1995.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

landbouw

Deze definitie is gelijk aan de definitie van het begrip landbouw in de Landbouwwet. Visteelt is van deze definitie uitgesloten.

bruto standaardsaldi en Nederlandse grootte-eenheden

De Nederlandse grootte-eenheid (Nge) is een eenheid die is gebaseerd op saldi per dier en per hectare. Daartoe worden bruto standaardsaldi (bss) berekend door de opbrengsten met bepaalde bijbehorende specifieke kosten te verminderen. Om praktische redenen wordt de bedrijfsomvang niet in bss maar in Nge uitgedrukt. De Nge wordt telkens zodanig aangepast door het Landbouw-Economisch Instituut dat de reële ontwikkeling van de bruto toegevoegde waarde wordt weergegeven. De Nge vertegenwoordigt een aantal bss. Voor 1994 was bijvoorbeeld vastgesteld dat 1 Nge = 1310 bss. Het aantal bss dat een Nge vertegenwoordigt wordt aangepast op hetzelfde moment dat de bss-waarden worden aangepast. In de jaarlijkse publikatie van de Regeling landbouwtelling wordt de omrekeningswaarde aangegeven.

volle arbeidskracht

Niet in elke sector van de landbouw geldt eenzelfde belasting die aan een arbeidskracht in die sector kan worden toegerekend. Voor de toepassing van dit besluit is echter een gemiddelde voor alle sectoren berekend, dat op 40 Nge is vastgesteld.

arbeidsinkomen

In de SVL was het begrip arbeidsinkomen niet gedefinieerd, hetgeen tot uitvoeringsproblemen aanleiding gaf. Om deze te voorkomen wordt in het onderhavige besluit het begrip arbeidsinkomen gedefinieerd als: de uit de fiscale boekhouding van het landbouwbedrijf blijkende winst uit onderneming, vermeerderd met de brutoloonkosten. De periode waarover dit gemiddelde wordt vastgesteld, is opgenomen in artikel 8. De hoofdregel hierbij is dat wordt uitgegaan van drie boekhoudverslagen om schommelingen tussen de verschillende jaren te compenseren. In een aantal gevallen zal een ondernemer niet de beschikking hebben over drie boekhoudverslagen. Indien een aanvrager minder dan drie jaar op het landbouwbedrijf is gevestigd, wordt zijn arbeidsinkomen berekend aan de hand van de boekhoudverslagen van de twee boekjaren voorafgaand aan het indienen van de aanvraag, of indien deze niet voorhanden zijn van het boekjaar voorafgaand aan het indienen van de aanvraag. Van aanvragers van een subsidie die minder dan 18 maanden op het landbouwbedrijf zijn gevestigd, wordt het arbeidsinkomen berekend op basis van de gegevens over het boekjaar waarin de aanvraag plaatsvindt, indien de gegevens over het boekjaar voorgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag niet voorhanden zijn. Daartoe krijgt de aanvrager de gelegenheid om tot achttien maanden na indiening van de aanvraag de boekhoudgegevens van het boekjaar waarin de aanvraag wordt ingediend, in te leveren (artikel 14, zesde lid).

Onder vestiging wordt in dit verband niet verstaan de overname uit een maatschap doordat in dit geval de gegevens van de maatschap vóór de overname kunnen worden gehanteerd.

grootvee-eenheid

Het begrip grootvee-eenheid is ingevoerd om verschillende soorten vee met elkaar te kunnen vergelijken. Overeenkomstig bijlage I van verordening (EEG) nr. 2328/91 tellen stieren, koeien en andere runderen van meer dan twee jaar en eenhoevigen van meer dan zes maanden voor 1,0 grootvee-eenheden, runderen van zes maanden tot twee jaar tellen voor 0,6 grootvee-eenheden en schapen en geiten tellen voor 0,15 grootvee-eenheden.

varkenseenheid

Het begrip varkenseenheid dient om de verschillende soorten varkens met elkaar te kunnen vergelijken. Met biggenplaats wordt gedoeld op een big op een biggenopfokbedrijf, waar geen fokzeugen aanwezig zijn.

subsidiabele investeringen

Subsidiabel zijn de investeringen die zijn opgenomen in de lijst bij het in artikel 3 bedoelde besluit. Alleen voor investeringen die zijn vermeld op deze lijst kan een subsidie worden verkregen. Bedacht moet worden dat pas een subsidie voor deze investeringen kan worden verkregen indien is voldaan aan de eisen die artikel 9 stelt.

voederareaal

Met het begrip voederareaal wordt aangesloten bij het voederareaal dat wordt bedoeld in de Uitvoeringsregeling EEG-premie rundvleesproducenten 1993 aangezien dit begrip in het onderhavige besluit slechts gebruikt wordt voor de rundvleessector. Het betreft in concreto de oppervlakte van het bedrijf dat gedurende het gehele kalenderjaar beschikbaar is voor de rundveehouderij. Het gaat hier dus om percelen die bestemd zijn voor beweiding of die bebouwd zijn of worden met gewassen met als hoofddoel vervoedering aan dieren op hetzelfde bedrijf. In de praktijk wordt onderscheid gemaakt tussen de volgende categorieën: grasland, snijmaïs en corn cob mix, ’andere communautaire steungewassen’ (dit zijn gewassen waarvoor ook een premie op grond van de akkerbouwsteunregeling kan worden aangevraagd) en overige voedergewassen (onder meer luzerne en voederbieten).

Artikel 2

Dit artikel geeft aan welke soort van investeringen het bestuur van de stichting in de in artikel 3 bedoelde lijst kan opnemen. Voor welke investeringen uit deze categorieën daadwerkelijk een subsidie kan worden verkregen, is te vinden in deze lijst.

Artikel 3

Anders dan in de SVL en de CRL het geval was, worden de investeringslijsten niet als bijlage aan het besluit gehecht, maar worden de lijsten bij een apart besluit van het bestuur vastgesteld. Deze wijziging wordt doorgevoerd om procedurele redenen. In het hier bedoelde besluit worden onder meer vermeld de omschrijving van de desbetreffende investering, het subsidiepercentage en het normbedrag.

Artikel 4

Artikel 4 noemt de voorwaarden waaraan aanvragers moeten voldoen om voor een subsidie in aanmerking te kunnen komen.

Het betreft voor natuurlijke personen eisen ten aanzien van het hoofdberoep, waaronder inkomens- en arbeidsduureisen, ten aanzien van de vakbekwaamheid van de aanvrager en ten aanzien van de te voeren boekhouding. Voor rechtspersonen gelden vergelijkbare voorwaarden.

Uit onderdeel a van het eerste lid volgt dat een aanvrager op het moment van het indienen van de aanvraag op het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend, moet zijn gevestigd. Een aanvrager die voornemens is zich op een landbouwbedrijf te gaan vestigen, komt derhalve niet in aanmerking voor een subsidie.

Artikel 5

De hoofdregel voor de beoordeling van de voorwaarde dat de aanvrager zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, luidt dat het onzuiver inkomen van de aanvrager, bedoeld in artikel 4 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, gemiddeld over de drie jaren voor het indienen van de aanvraag ten minste voor de helft uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend, afkomstig is. Als uitzondering op de hoofdregel worden aanvragers die zich minder dan drie jaar voor het indienen van de aanvraag hebben gevestigd, beoordeeld op het onzuiver inkomen over de twee jaren (of in voorkomend geval over het jaar) voor het indienen van de aanvraag. Onderdeel b van het tweede lid bepaalt de inkomenseis ten aanzien van aanvragers van een subsidie die minder dan 18 maanden op het landbouwbedrijf zijn gevestigd: hun fiscaal onzuiver inkomen over het jaar waarin de aanvraag is gedaan moet voor ten minste de helft uit het landbouwbedrijf afkomstig zijn indien er geen bescheiden voorhanden zijn van het jaar voorafgaand aan het tijdstip van het indienen van de aanvraag. Uitdrukkelijk zij vermeld dat bij de bepaling van het fiscaal onzuiver inkomen inkomsten uit een ander of vorig landbouwbedrijf niet kunnen worden meegewogen. Verordening (EEG) nr. 2328/91 bepaalt namelijk dat alleen het inkomen uit het landbouwbedrijf waarvoor de aanvraag wordt ingediend, in aanmerking mag worden genomen.

Artikel 6

In plaats van naar het onzuiver inkomen wordt voor de invulling van het begrip ’hoofdberoep in de landbouw’ van rechtspersonen gekeken naar de winst die wordt bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969. Met dit begrip wordt bedoeld de belastbare winst vermeerderd met de aftrekbare giften. Op deze wijze wordt een met het begrip onzuiver inkomen vergelijkbaar begrip gehanteerd, in welk begrip de aftrekbare giften zijn medebegrepen. Op deze winst is eenzelfde systeem van hoofdregel en uitzonderingen van toepassing als hierboven is beschreven ten aanzien van natuurlijke personen (vergelijk

artikel 5).

Artikel 7

Artikel 7 noemt de voorwaarde waaraan het landbouwbedrijf van de aanvrager op het moment van de aanvraag moet voldoen.

Deze voorwaarde houdt in dat het arbeidsinkomen per volle arbeidskracht minder dan 120% van het referentie-inkomen mag bedragen. Dit referentie-inkomen wordt in een apart bestuursbesluit vastgesteld en bedraagt ten hoogste het gemiddelde brutoloon van de niet-agrarische werknemers.

Artikel 8

Zie voor de toelichting van artikel 8 de toelichting bij artikel 1 (arbeidsinkomen).

Bij de beoordeling van aanvragen op grond van de SVL werd het arbeidsinkomen bepaald door een bedrijfseconomische begroting als de boekhoudverslagen niet meer representatief waren voor het bedrijf waarvoor de aanvraag werd ingediend. Aan deze uitzondering bestaat in de onderhavige regeling geen behoefte meer, nu de enige eis die aan het arbeidsinkomen (per volle arbeidskracht) wordt gesteld, inhoudt dat het arbeidsinkomen op het moment van het indienen van de aanvraag minder bedraagt dan 120% van het referentie-inkomen.

Bij incidentele baten en lasten, ge-noemd in het vierde lid, valt te denken aan eenmalige boekwinsten of -verliezen die niet tot de normale bedrijfs-voering horen.

Artikel 9

In dit artikel staan nadere voorwaarden waaraan de aanvrager of de investeringen moeten voldoen. Het eerste lid bepaalt dat onder de kosten van de subsidiabele investeringen niet worden begrepen de voorbereidings- en financieringskosten en de BTW.

Onder voorbereidingskosten wordt onder meer verstaan de kosten voor een architect, de kosten van vergunningen, de kosten voor een boekhouder en andere kosten die niet direct een tegenprestatie vormen voor de aanschaf van de investering.

Het tweede lid stelt een aantal eisen waaraan de investering moet voldoen. De aanvrager moet de eerste gebruiker van de investering zijn; investeringen in tweedehands zaken zijn niet mogelijk, onder meer om te voorkomen dat voor een bepaalde investering tweemaal een subsidie wordt verstrekt.

Ten tweede moet de investering geheel of nagenoeg geheel op het landbouwbedrijf worden benut. Op grond van deze bepaling wordt geen subsidie verstrekt voor investeringen die worden gebruikt om in loonwerk diensten voor derden te verrichten. Op deze wijze is er namelijk geen sprake meer van een investering op een landbouwbedrijf. Ook wordt geen subsidie verstrekt voor een investering waarvan de capaciteit te groot is voor het bedrijf. Een bedrijf met 50 koeien heeft geen stal van 100 koeien nodig. Een dergelijke investering kan dan ook niet op het bedrijf worden benut.

Ten derde wordt de eis gesteld dat de investering in het vermogen van de aanvrager moet vloeien. Hiervan is tevens sprake bij economische eigendom. Bij financial lease kan een subsidie worden verstrekt als uit de lease-overeenkomst blijkt dat de aanvrager de economische eigendom heeft. Hiervan is sprake indien hij het risico van waardestijgingen, waardeverminderingen en tenietgaan van de investering draagt.

Wanneer aan dit vereiste wordt voldaan heeft de lease-overeenkomst een financieringskarakter, waarbij de betalingen aflossingen vormen. Voor zover in de betalingen een vergoeding voor de financiering is opgenomen kan over dat bedrag geen subsidie worden verstrekt. Immers, ingevolge artikel 9, eerste lid, van het onderhavige besluit kan voor financieringskosten geen subsidie worden verstrekt. Uit rekeningen van de leverancier/fabrikant dient te blijken wat de werkelijke kosten van een investering zijn (exclusief de financieringskosten).

Ten slotte wordt de eis gesteld dat de investering niet mag dienen ter vervanging van een zaak die de aanvrager reeds bezit en die voldoet aan de omschrijving van de investering.

Het oogmerk van dit besluit is te stimuleren dat bepaalde investeringen op landbouwbedrijven worden versneld. Vervanging van reeds aanwezige investeringen vallen niet binnen dit oogmerk.

Lid 3 bepaalt dat de investering binnen achttien maanden na de goedkeuring van de aanvraag moet zijn uitgevoerd. Deze bepaling is opgenomen op uitdrukking te geven aan de doelstelling die met dit besluit wordt beoogd, te weten versnelling van bedrijfsinvesteringen. Bovendien stelt lid 3 dat de investering op het landbouwbedrijf aanwezig moet zijn, welke bepaling is opgenomen om te voorkomen dat subsidies worden verstrekt voor investeringen die ten goede komen aan bedrijven die niet aan de voorwaarden van het onderhavige besluit voldoen of dat subsidies worden verstrekt voor andere dan op de investeringslijsten opgenomen investeringen.

Artikel 10

In artikel 10 worden voor verschillende sectoren specifieke bepalingen gegeven. Bedacht moet worden dat artikel 10 een kader is voor het bestuur van de stichting waarbinnen dit zijn bevoegdheid tot invulling van de investeringslijsten kan uitoefenen. De investeringen waarvoor daadwerkelijk een subsidie kan worden verkregen, staan opgesomd in het in artikel 3 bedoelde besluit.

Ten eerste mogen subsidies in de kosten van investeringen ten behoeve van de melkproduktie slechts worden verstrekt indien de referentiehoeveelheid ten gevolge van de investering niet wordt overschreden. Bovendien mag de investering niet tot gevolg hebben dat het aantal melkkoeien tot meer dan 50 per volle arbeidskracht en tot meer dan 80 per bedrijf stijgt. Als het bedrijf van de aanvrager beschikt over meer dan 1,6 volle arbeidskracht, dan mag het aantal melkkoeien ten gevolge van de investering niet meer dan 15% stijgen.

Een subsidie in de kosten van investeringen in de varkenshouderij is mogelijk indien het aantal varkensplaatsen ten gevolge van de investering niet stijgt. Voorts mag na de uitvoering van de goedgekeurde investeringen ten hoogste 40 varkenseenheden per hectare cultuurgrond aanwezig zijn. Met deze bepaling wordt voldaan aan de eis van artikel 6, vierde lid, van verordening (EEG) nr. 2328/91 dat ten minste 35% van het door de varkens verbruikte voer op het bedrijf kan worden geproduceerd. Aanvragers wier bedrijf niet voldoet aan deze laatste bepaling kunnen een aanvraag indienen voor het Besluit stimulering investeringen varkenshouderij.

Voor de berekening van het aantal varkensplaatsen, nodig voor onderdeel a, komt een plaats voor een fokzeug overeen met 6,5 plaats voor een mestvarken. Bij de berekening van het aantal varkenseenheden in onderdeel b wordt een verhouding van 1 : 2,7 gehanteerd. Het verschil vloeit voort uit een verschillende benadering: voor onderdeel a wordt gekeken naar de ruimte die de verschillende categorieën varkens innemen; deze norm wordt door verordening (EEG) nr. 2328/91 voorgeschreven. Onderdeel b is een nationale operationalisering van de 35%-voederclausule, waarbij wordt gekeken naar de hoeveelheid voer die de verschillende categorieën varkens eten en naar de daarvoor benodigde oppervlakte.

Een subsidie voor investeringen in de rundvleessector die liggen op het terrein van het milieu, de hygiëne of het welzijn kan worden verstrekt voor zover ten gevolge van deze investeringen geen vergroting van de produktierichting rundvlees van het bedrijf optreedt. Andere investeringen in de rundvleessector zijn geoorloofd mits na de uitvoering van de investeringen het landbouwbedrijf een veebezettingsgetal kent van ten hoogste 2,0 grootvee-eenheden per hectare voederareaal. Voor kleine bedrijven, dat wil zeggen landbouwbedrijven met ten hoogste 15 grootvee-eenheden, gelden niet de maximumwaarde van 2,0 grootvee-eenheden per hectare voederareaal, maar geldt de maximumwaarde van 3,0 grootvee-eenheden per hectare. Voor de bepaling van het aantal grootvee-eenheden per hectare wordt uitsluitend gekeken naar de voor vleesrunderen geldende grootvee-eenheidwaarden. Voor de bepaling of een bedrijf groter is dan 15 grootvee-eenheden, worden de grootvee-eenheidwaarden van alle in artikel 1, onderdeel m, bedoelde dieren meegewogen.

Een subsidie voor de kosten van investeringen in de sector pluimvee en eieren buiten de terreinen milieu, hygiëne en welzijn van dieren wordt niet verstrekt. Voor de kosten van investeringen in de genoemde categorieën kan een subsidie worden verstrekt indien deze investeringen geen vergroting van de produktiecapaciteit, uitgedrukt in Nge, van de produktierichting pluimvee en eieren tot gevolg hebben. Bepaald is dat bij de beoordeling of sprake is van een uitbreiding van de produktiecapaciteit, wordt gekeken naar het aantal Nge zoals die gelden in het jaar waarin de aanvrager zijn aanvraag heeft ingediend. Dit om te voorkomen dat een vergroting de produktiecapaciteit optreedt door een wijziging van de omrekening van bss in Nge.

Artikel 11

Dit artikel geeft bepalingen omtrent de (hoogte van de) subsidie. Conform het eerste lid, bedraagt de subsidie een kapitaalsubsidie die een bepaald percentage van het normbedrag uitmaakt, welke beide staan genoemd in de investeringslijsten.

Evenals in de bij dit besluit ingetrokken SVL en CRL is in het onderhavige besluit als beleidslijn gekozen voor een aflopend subsidiepercentage. Deze keuze is gemaakt vanwege het doel van versnelling van investeringen dat met het onderhavige besluit mede beoogd wordt. Tevens voorziet het beleid in een maximumaantal jaren dat de investeringen op de investeringslijsten staan. De achtergrond hiervan is dat na een bepaald aantal jaren de doelstelling geacht wordt te zijn bereikt. Concreet ziet deze systematiek er als volgt uit:

- onroerende milieu-investeringen: het eerste en tweede jaar dat de investeringen op de investeringslijst staan: 30%; het derde en vierde jaar: 25%; het vijfde jaar: 20%;

- onroerende andere investeringen: het eerste en tweede jaar: 20%; het derde en vierde jaar: 15%; het vijfde jaar: 10%;

- roerende milieu- en andere investeringen: het eerste jaar: 20%; het tweede jaar: 15%; het derde jaar: 10%.

Deze systematiek doet overigens niet af aan de bevoegdheid van het bestuur om investeringen voor het einde van de beoogde periode van de lijst af te voeren indien de doelstelling vóór het einde van die periode reeds bereikt is.

Aanvragers wier bedrijf in een zogenoemd probleemgebied is gelegen, krijgen een hogere subsidie dan hierboven staat vermeld. In hun geval wordt het subsidiepercentage telkens met 5 procentpunten verhoogd.

Het derde lid bepaalt dat geen subsidie wordt verstrekt voor investeringen met de uitvoering waarvan reeds begonnen is voordat de aanvrager een schriftelijke ontvangstbevestiging van de aanvraag heeft ontvangen. Onder ’het beginnen met de uitvoering van een investering’ wordt onder meer verstaan de situatie dat de aanvrager juridische verplichtingen ten behoeve van de investering is aangegaan, bijvoorbeeld het verstrekken van een opdracht. De bedoeling van deze bepaling is uitdrukkelijk om achteraf geen subsidies te verstrekken voor investeringen die zonder de subsidie van het bestuur van de stichting ook al zijn gedaan.

Artikel 12

Landbouwers die op het tijdstip van het indienen van de aanvraag jonger zijn dan 35 jaar, kunnen in een aantal gevallen een hogere subsidie krijgen dan die in artikel 11 is bedoeld. Dan moeten zij zich minder dan 5 jaar voor het indienen van de aanvraag op het landbouwbedrijf hebben gevestigd en niet eerder een landbouwbedrijf hebben geëxploiteerd. Als de vestiging van deze landbouwer voortvloeit uit een bedrijfsovername na ontbinding van een maatschap, dan moet hij aantonen dat hij maat is geweest in de ontbonden maatschap en dat bij de ontbinding van de maatschap ten minste 50% van in de maatschap ingebrachte en op geld waardeerbare kapitaalgoederen op hem in eigendom zijn overgegaan. Ten overvloede zij hier gemeld dat ook in deze gevallen de vestiging minder dan vijf jaren voor het indienen van de aanvraag moet hebben plaatsgevonden. In deze gevallen wordt de totale subsidie met 25% verhoogd.

De in artikel 12 bedoelde landbouwers die in een probleemgebied zijn gevestigd, komen op grond van de bepalingen van artikel 10 derhalve tweemaal voor een verhoging in aanmerking.

Artikel 13

De subsidie wordt ten hoogste verstrekt over een investeringsbedrag van f 190.000,- per volle arbeidskracht en f 380.000,- per landbouwbedrijf voor een periode van zes jaar. Dit valt binnen de grenzen van artikel 7 van verordening (EEG) nr. 2328/91. In deze periode kan in totaal ten hoogste driemaal een subsidie worden verkregen. Subsidies die zijn verkregen op grond van de SVL, de CRL en het Besluit stimulering investeringen varkenshouderij worden in dit verband meegerekend. Als investeringsbedrag in de zin van dit artikel wordt beschouwd het bedrag dat behoort bij de investeringen die daadwerkelijk zijn uitgevoerd en die bij de beoordeling van de opleveringsverklaring door het bestuur zijn goedgekeurd.

Elke aanvraag moet ten minste een investeringsbedrag van f 20.000,- behelzen, berekend op basis van de normbedragen of, indien de daadwerkelijke kosten lager zijn, op basis van de daadwerkelijke kosten.

Artikel 14

Dit artikel beschrijft de procedure die moet worden gevolgd voor het indienen van een subsidie. De aanvraag moet worden ingediend door middel van een vastgesteld aanvraagformulier.

Dit formulier is verkrijgbaar gesteld bij LASER, de Dienst Landelijke service bij regelingen van het Ministerie van LNV. In dit aanvraagformulier staan ook de bescheiden opgesomd die bij het aanvraagformulier gevoegd moeten worden. Ten overvloede zij erop gewezen dat indien niet alle in het aanvraagformulier opgesomde bescheiden bij de aanvraag worden gevoegd, de aanvraag niet in behandeling zal worden genomen.

Artikel 15

Dit artikel bepaalt in samenhang met artikel 9, derde lid, dat de door het bestuur goedgekeurde investeringen moeten zijn uitgevoerd binnen achttien maanden, te rekenen vanaf het moment van goedkeuring van de aanvraag. Binnen deze termijn dient de aanvrager de zogenoemde opleveringsverklaring te hebben gezonden aan LASER waarin de aanvrager verklaart dat hij de goedgekeurde investeringen heeft uitgevoerd en betaald.

Uitdrukkelijk wordt in het derde lid van artikel 15 gesteld dat per goedgekeurde aanvraag slechts één opleveringsverklaring kan worden ingediend. Indien derhalve bij de aanvraag meer dan één investering wordt goedgekeurd, moeten al deze investeringen zijn uitgevoerd en betaald voordat de opleveringsverklaring wordt ingezonden.

Artikel 18

Indien de aanvrager niet alle door het bestuur goedgekeurde investeringen binnen achttien maanden heeft voltooid maar wel ten minste 70% (gerekend in de bij de goedgekeurde investeringen behorende normbedragen dan wel de daadwerkelijke bedragen indien deze lager zijn), dan wordt de subsidie vastgesteld op basis van de uitgevoerde investeringen en wordt tevens de subsidie met 10% verlaagd.

Deze bepaling is opgenomen om aanvragers aan te sporen alle goedgekeurde investeringen daadwerkelijk binnen achttien maanden uit te voeren. Indien minder dan 70% van het aantal goedgekeurde investeringen is uitgevoerd of indien anderszins de verplichtingen op grond van het onderhavige besluit of op grond van het aanvraagformulier niet worden nagekomen, vervalt het recht op de subsidie. Een investering die weliswaar wordt opgeleverd maar waarvan wordt vastgesteld dat met de uitvoering hiervan te vroeg is begonnen, wordt niet beschouwd als een voltooide investering in de zin van dit artikel. Dit heeft tot gevolg dat de subsidie voor de wel voltooide investeringen met 10% wordt verminderd. Indien echter het wel voltooide gedeelte van de investeringen hierdoor minder bedraagt dan 70% van het investeringsbedrag, vervalt het gehele recht op de subsidie.

Eventueel reeds uitbetaalde subsidies moeten dan worden terugbetaald aan de stichting.

Artikel 19

Dit artikel beoogt te regelen dat indien voor de goedgekeurde aanvragen op andere grond een subsidie wordt verkregen, de subsidie op grond van het onderhavige besluit met de eerstgenoemde subsidie wordt verminderd.

Artikel 22

Bij het onderhavige besluit wordt de SVL ingetrokken. Uitdrukkelijk is bepaald dat SVL-aanvragen die voor de datum van inwerkingtreding van het onderhavige besluit zijn ingediend worden afgehandeld op grond van de tekst van de SVL. Hieronder worden mede begrepen de afhandeling van eventuele bezwaren en beroepen.

G. van der Lely, voorzitter.

F.H. de Haan, secretaris.

Naar boven