Rundveeverbetering en de Varkens KI in Nederland

Vervroegde Uittreding 1996/2000

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE VERVROEGDE UITTREDING RUNDVEEVERBETERING EN DE VARKENS K.I. IN NEDERLAND

8501

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van het Landbouwschap namens het Koninklijk Nederlands Rundveesyndicaat en de Bond van Verenigingen voor Kunstmatige Inseminatie van Varkens als partijen te ener zijde en de Voedingsbond CNV en de Industrie- en Voedingsbond FNV als partijen ter anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vervroegde Uittreding voor de Rundveeverbetering en de Varkens K.I. in Nederland, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Nederlandse Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bezwaren zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 25 februari 1994 (Stcrt. 1994, nr. 43), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vervroegde uittreding voor de Rundveeverbetering en de Varkens K.I. in Nederland, zulks met inachtneming van hetgeen onder IV en V is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 2000 en voorzover het betreft artikel 2 van de collectieve arbeidsovereenkomst tot en met 31 december 1997, de bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake vervroegde uittreding voor de Rundveeverbetering en de Varkens K.I. in Nederland met de bijbehorende bijlagen, eerder algemeen verbindend verklaard bij besluit van 25 februari 1994, zulks met inachtneming van de navolgende wijzigingen en hetgeen onder III, IV en V is bepaald:

Artikel 2 wordt gelezen als volgt:

„Artikel 2 Regelingen

  • A. Regeling vervroegde uittreding

    • 1. Werknemers als bedoeld in artikel 1, lid 1, 4e onder A kunnen met inachtneming van het in artikel 3 lid 5 gestelde bij of na het bereiken van de 59-jarige leeftijd deelnemen aan de regeling inzake vervroegd uittreden, inhoudende het verstrekken van een uitkering, mits zij voorafgaande aan de dag met ingang waarvan gebruik gemaakt wordt van deze regeling:

      • a. in de 10 voorafgaande kalenderjaren ten minste in elk jaar in dienstverband gewerkt hebben dan wel een uitkering ingevolge de ZW, WAO, WW of WWV hebben genoten en

      • b. in de 10 voorafgaande kalenderjaren ten minste 260 weken, in de laatste vijf voorafgaande kalenderjaren ieder jaar ten minste 52 dagen, en in het laatste voorafgaande kalenderjaar ten minste 26 weken persoonlijk arbeid hebben verricht bij een werkgever als bedoeld in artikel 1, lid 1, 3e dan wel een werkgever in de zin van een andere CAO of arbeidsvoorwaardenregeling waarvan de statuten van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren deel uitmaken, een en ander met dien verstande dat perioden waarover een ZW-uitkering is verstrekt worden meegerekend alsmede gedurende het laatste kalenderjaar perioden waarover een WW-uitkering of een NWW-uitkering is verstrekt, mits deze aansluiten aan of een onderbreking vormen van perioden gedurende welke de werknemer in dienst is geweest van een werkgever als hiervoor bedoeld.

    • 2. Werknemers als bedoeld in artikel 1, lid 1, 4e onder A kunnen bij of na het bereiken van de 58-jarige leeftijd, en met ingang van 1 september 1991 bij of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd deelnemen aan deze regeling inzake vervroegd uittreden, inhoudende het verstrekken van een uitkering, mits zij voorafgaande aan de dag met ingang waarvan gebruik gemaakt wordt van deze regeling:

      • a. in de 40 voorafgaande kalenderjaren ten minste in elk jaar in dienstverband hebben gewerkt bij een werkgever als bedoeld in artikel 1, lid 1, 3e, dan wel een uitkering ingevolge de ZW, WAO, WW of WWV hebben genoten en

      • b. in de 10 voorafgaande kalenderjaren ten minste 260 weken, in de laatste vijf voorafgaande kalenderjaren ieder jaar ten minste 52 dagen, en in het laatste voorafgaande kalenderjaar ten minste 26 weken persoonlijk arbeid hebben verricht bij een werkgever als bedoeld in artikel 1, lid 1, 3e dan wel een werkgever in de zin van een andere CAO of arbeidsvoorwaardenregeling waarvan de statuten van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren deel uitmaken, een en ander met dien verstande dat perioden waarover een ZW-uitkering is verstrekt worden meegerekend alsmede gedurende het laatste kalenderjaar perioden waarover een WW-uitkering of een NWW-uitkering is verstrekt, mits deze aansluiten aan of een onderbreking vormen van perioden gedurende welke de werknemer in dienst is geweest van een werkgever als hiervoor bedoeld.

    • 3. Voor de berekening van de periode als bedoeld onder lid 2 onder a worden meegerekend de perioden gedurende welke belanghebbende verhinderd is geweest de bedongen arbeid te verrichten in verband met het naleven van een verplichting, hem opgelegd door de wet of voortvloeiend uit een verbintenis door hem jegens de overheid aangegaan ten aanzien van 's lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde, voor zover belanghebbende voorafgaand aan deze perioden in een dienstverband heeft gewerkt bij een werkgever als bedoeld in artikel 1, lid 1, 3e.

    • 4. Voor de berekening van de perioden als bedoeld in lid 1 onder b, alsmede lid 2 onder b, worden tevens meegerekend de perioden die belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest in de zin van de CAO voor het Bouwbedrijf of in de zin van de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het Baggerbedrijf respectievelijk de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in het Baggerbedrijf.

    • Dit geldt niet voor werknemers die, in twee jaar voorafgaand aan de uittredingsdatum:

      • 1e. van een bedrijf vallend onder de CAO voor het Bouwbedrijf of de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het Baggerbedrijf respectievelijk de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in het Baggerbedrijf in dienst treden van een bedrijf vallend onder de CAO vervroegde uittreding voor de rundveeverbetering en varkens KI in Nederland, dan wel:

      • 2e. van een bedrijf vallend onder de CAO vervroegde uittreding in de agrarische sectoren in dienst treden van een bedrijf vallend onder de CAO voor het Bouwbedrijf of de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het Baggerbedrijf respectievelijk de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in het Baggerbedrijf.

    • Een en ander geldt zodra en zolang een gelijkluidende bepaling in de bedoelde CAO's is opgenomen.

    • Schrapping van deze bepalingen en/of éénzijdig aangebrachte wijzigingen ten aanzien van de bepalingen in bedoelde VUT-regelingen inzake:

      • 1. de referteperioden;

      • 2. de uittredingsleeftijd;

      • 3. het uitkeringspercentage en de uitkeringsbasis;

      • 4. het vrijwillig afstand doen van een uitkering krachtens de Ziektewet en/of WAO/AAW;

      • 5. de pensioenopbouw;

      • 6. de beëindiging van de VUT-regeling, hebbende met de regeling vervroegde uittreding in de CAO voor het Bouwbedrijf of de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het Baggerbedrijf respectievelijk de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in het Baggerbedrijf onmiddellijke beëindiging van toepassing van wederkerigheid met de CAO voor het Bouwbedrijf of de beide CAO's voor het Baggerbedrijf tot gevolg.

    • 5. Nadere regels met betrekking tot de wijze waarop werknemers die van de in lid 1 en lid 2 bedoelde regeling gebruik wensen te maken, zich hiervoor moeten melden, worden door het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren bij uitkeringsreglement bepaald (zij bijlage IIIA).

    • 6. Nadere regels met betrekking tot de in de leden 1 en 2 bedoelde uitkeringen worden door het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren bij uitkeringsreglement bepaald (zie bijlage IIIA).

  • B. Regeling aanvulling AAW/WAO-uitkering

    • 7. Werknemers bedoeld in artikel 1, lid 1, 4e onder B ontvangen een aanvulling op hun AAW/WAO-uitkering:

      • bij of na het bereiken van de 59-jarige leeftijd voor zover zij de 59-jarige leeftijd bereiken op of na 1 oktober 1989, of

      • bij of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd voor zover zij de 57-jarige leeftijd bereiken op of na 1 maart 1991,

    • mits zij op de eerste dag waarop de AAW/WAO-uitkering aanvangt voldoen aan het onder artikel 2 A, lid 1 a en b gestelde en nadat de AAW/WAO-uitkering gedurende ten minste twee jaar is verstrekt, de aanvang van deze uitkeringsperiode niet eerder ligt dan op de dag van of na het bereiken van de 55-jarige leeftijd, en de uitkering plaatsvindt naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80–100.

    • 8. Nadere regels met betrekking tot de in lid 7 bedoelde aanvulling worden door het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren bij uitkeringsreglement bepaald (zie bijlage IIIA).

  • C. Regeling aanvulling WW-uitkering

    • 9. Werknemers als bedoeld in artikel 1, lid 1, 4e onder C, ontvangen met inachtneming van het in artikel 3 lid 5 gestelde, met ingang van 1 oktober 1989 een aanvulling op hun WW-uitkering gedurende ten hoogste 8 weken indien:

      • a. zij werkloos zijn in de zin van de Werkloosheidswet;

      • b. zij in de kalenderweek onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van de werkloosheid alsmede in de 12 maanden onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van de werkloosheid in ten minste 26 weken bij dezelfde bedrijfsvereniging verzekerd zijn geweest;

    • 10. Nadere regels met betrekking tot de onder lid 9 bedoelde aanvulling worden door het bestuur van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren bij uitkeringsreglement bepaald (zie bijlage IIIB).

  • D. Regeling aanvulling uitkering oudere werklozen

    • 12. Werknemers als bedoeld in artikel 1 lid 3 onder D die op of na de 55-jarige leeftijd zijn ontslagen vanwege bedrijfsbeëindiging, faillissement, duurzame bedrijfsinkrimping of vanwege omstandigheden die hiermee gelijk zijn te stellen, kunnen aanspraak maken op een aanvulling op hun WW-uitkering:

      • A. bij of na het bereiken van de 59-jarige leeftijd, voor zover zij de 59-jarige leeftijd bereiken op of na 1 maart 1991 en mits zij op de ontslagdatum voldoen aan het onder artikel 2.A, lid 2.a en b gestelde,

      • B. of bij of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd, voor zover zij de 57-jarige leeftijd bereiken op of na 1 september 1991 en mits zij op de ontslagdatum voldoen aan het onder artikel 2.A, lid 2.a en b gestelde.

      • Behoudens in geval van faillissement dient het ontslag te hebben plaatsgevonden met toestemming van de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening op grond van bedrijfseconomische redenen.

      • Ingeval de maximale uitkeringsperiode van de WW eerder eindigt dan op 65-jarige leeftijd, ontvangt de in de vorige volzin genoemde werknemer een uitkering-ineens berekend op basis van de periode die daarna nog rest tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

    • 13. Nadere regels met betrekking tot de onder lid 11 bedoelde aanvulling, c.q. uitkering-ineens worden door het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren bij uitkeringsreglement bepaald (zie bijlage IIIA)."

Artikel 3 wordt gelezen als volgt:

„Artikel 3 Uitvoering

  • 1. Er bestaat een „Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren" (SUWAS-I) welke ten doel heeft de in artikel 2 onder A, B en D bedoelde regelingen te financieren. Werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van alle verplichtingen, welke bij of krachtens de statuten en reglementen van deze Stichting op hen worden gelegd. De desbetreffende bepalingen worden geacht onderdeel van deze CAO uit te maken (zie bijlage IA).

  • 2. Er bestaat een „Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren" (SUWAS-II) welke ten doel heeft de in artikel 2 onder C bedoelde regeling te financieren. Werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van alle verplichtingen, welke bij of krachtens de statuten en reglementen van deze Stichting op hen worden gelegd. De desbetreffende bepalingen worden geacht onderdeel van deze CAO uit te maken (zie bijlage IB)."

Artikel 1 van het Uitkeringsreglement SUWAS II wordt gelezen als volgt:

„Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a. BV TAB: de Bedrijfsvereniging voor Tabakverwerkende en Agrarische Bedrijven te 's-Gravenhage;

  • b. WW: de Werkloosheidswet;

  • c. werkloosheid: werkloosheid in de zin van de Werkloosheidswet;

  • d. werkgever:

    • 1. de werkgever in de zin van de CAO vervroegde uittreding agrarische sectoren;

    • 2. de werkgever in de zin van een andere, voor een bepaalde agrarische sector afgesloten, en bij het Centraal kantoor van de Inspectiedienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voorheen DCA) geregistreerde CAO, waarin met instemming van het Bestuur van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS-II), is voorzien in dezelfde regeling terzake van aanvulling WW-uitkering als in de onder 1 bedoelde CAO;

    • 3. een bij de Bedrijfsvereniging voor het Agrarisch Bedrijf dan wel de Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw aangesloten publiek-rechtelijk lichaam indien en voorzover in de rechtspositie-regeling van de betrokken werknemers met instemming van het bestuur van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS-II), is voorzien in dezelfde regeling terzake van aanvulling WW-uitkering als in de onder 1 bedoelde CAO, zulks onder voorwaarde dat de desbetreffende bepalingen van die rechtspositieregeling ter kennis zijn gebracht van het Centraal kantoor van de Inspectiedienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voorheen DCA);

    • 4. de werkgever, niet vallende onder 1, 2 of 3 die behoort tot de agrarische sector en die, bij ontbreken van een op hem toepasselijke in de bedrijfstak geldende CAO inzake vervroegde uittreding, met instemming van het bestuur van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS-II) vrijwillig wenst toe te treden tot de regeling aanvulling WW-uitkering op basis van een daartoe strekkende CAO, welke hij ten aanzien van de in zijn onderneming werkzaam zijnde personen heeft gesloten;

  • e. werknemer:

    • 1. de werknemer in de zin van de CAO vervroegde uittreding agrarische sectoren;

    • 2. de werknemer, die in dienst is dan wel in dienst is geweest van de onder d sub 2, 3 of 4 bedoelde werkgever en aansluitend aan deze arbeidsverhouding een uitkering geniet ingevolge de Werkloosheidswet of aansluitend aan deze arbeidsverhouding een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet of een uitkering die daarmee naar aard en strekking overeenkomt en aansluitend daaraan een uitkering geniet ingevolge de Werkloosheidswet;

  • f. regeling: de bij CAO of andere arbeidsvoorwaarden- c.q. rechtspositieregeling vastgelegde mogelijkheid tot aanvulling van de WW-uitkering;

  • g. rechthebbende: de werknemer die aanspraak maakt op een aanvulling;

  • h. dagloon: het voor die werknemer geldende dagloon WW;

  • i. aanvulling: de aanvulling van de WW-uitkering met 10% van het dagloon WW;

  • j. jaar: de periode van 1 oktober tot en met 30 september;

  • k. eerste WW-dag: de eerste WW-dag per opgebouwd recht analoog aan art. 90 WW."

Artikel 4 van het Uitkeringsreglement SUWAS-II wordt gelezen als volgt:

„Artikel 4 Rechten rechthebbende

  • 1. De rechthebbende, die een loongerelateerde WW-uitkering heeft, ontvang vanaf de eerste werkloosheidsdag gedurende de wachtgeldperiode, dan wel de eerste dag van de herleving van zijn loongerelateerde- of vervolguitkering wanneer artikel 52b lid 3 van de Werkloosheidswet van toepassing is, over maximaal 8 weken per jaar een aanvulling op de WW-uitkering van 10% van het dagloon WW.

  • 2. De rechthebbende die een kortdurende WW-uitkering heeft, ontvangt vanaf de eerste werkloosheidsdag gedurende de wachtgeldperiode over maximaal 8 weken per jaar een aanvulling op de WW-uitkering van 10% van het minimumloon danwel 10% van het dagloon als de kortdurende uitkering is gebaseerd op het dagloon.

  • 3. Na het verkrijgen van een recht op aanvulling van WW-uitkering ontstaat pas weer recht op aanvulling wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 3 en sprake is van een nieuw jaar.

  • 4. Op het genoemde in lid 2 wordt een uitzondering gemaakt voor de situatie dat de werknemer werkzaam is in twee of meer naast elkaar lopende dienst-betrekkingen en derhalve twee of meer los van elkaar staande WW-rechten opbouwt. Voor elk WW-recht geldt een recht op aanvulling gedurende 8 weken vanaf de eerste werkloosheidsdag.

  • 5. De hoogte van de aanvulling wordt aangepast aan tussentijdse wijzigingen van het dagloon."

BIJLAGE IV B

MANDAATBESLUIT SUWA-II HET BESTUUR VAN DE STICHTING UITVOERING WW-AANVULLING AGRARISCHE SECTOREN (SUWA-II) GEVESTIGD TE 'S-GRAVENHAGE;

  • gelet op het bepaalde in artikel 7 lid 2 van de statuten en met inachtneming van het bepaalde in het Algemeen Reglement – besluit ten aanzien van de uitvoering van de regeling aanvulling WW de hierna genoemde bevoegdheden te delegeren aan het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor het Agrarisch Bedrijf met het recht van substitutie en aan de directie BV TAB.

  • De aan voornoemd bestuur gedelegeerde bevoegdheden zullen krachtens het verleende recht van substitutie voor en namens het bestuur worden uitgeoefend door de Kleine Commissie BVAB en – indien en voorzover de Kleine Commissie Afdelingsbestuur bevoegd is ingevolge de in het kader van de Werkloosheidswet verleende delegatie – door de Kleine Commissie Afdelingsbestuur.

Artikel 1 Kleine Commissie en haar bevoegdheden

Aan de Kleine Commissie zijn de navolgende bevoegdheden gedelegeerd.

  • a. het beslissen inzake toekenning, weigering, intrekking of herziening van de aanvulling in gevallen, waarin de directie BV TAB niet bevoegd is tot het nemen van een beslissing;

  • b. het beslissen inzake terugvordering, verrekening of kwijtschelding van ten onrechte of te veel uitbetaalde aanvulling waarin de Afdelings-KC respectievelijk de directie BV TAB niet bevoegd is tot het nemen van een beslissing;

  • c. het beslissen inzake gevallen waarin de toepassing van het uitkeringsreglement een kennelijk onredelijke uitkomst heeft;

  • d. het beslissen inzake bezwaren tegen beslissingen aangaande de aanvulling;

  • e. het beslissen inzake bezwaren tegen de premieplicht en de opgelegde premienota ten behoeve van de regeling aanvulling-WW;

  • f. het al dan niet instellen van hoger beroep en van beroep in cassatie.

Artikel 2 Afdelings-KC en haar bevoegdheden

Aan de Kleine Commissie Afdelingsbestuur zijn de bevoegdheden gedelegeerd.

  • het beslissen inzake terugvordering, verrekening of kwijtschelding van ten onrechte of te veel verstrekte aanvulling indien eveneens WW-uitkering ten onrechte of te veel is verstrekt en de Afdelings-KC op grond van het mandaatbesluit risicogroep Agrarische Bedrijven bevoegd is te beslissen over laatstgenoemde terugvordering."

Artikel 3 Bevoegdheden directie

  • 1. Aan de directie BV TAB, die is belast met alle aan de administratie-opdracht inherente handelingen zijn de navolgende bevoegdheden gedelegeerd.

    • a. het beoordelen van en beslissen inzake aanspraken van werknemers indien naar het oordeel van de directie BV TAB, gelet op het in het uitkeringsreglement bepaalde, een aanspraak moet worden erkend en hieromtrent noch omtrent de hoogte der aanspraak redelijkerwijze verschil van mening mogelijk is;

    • b. het beoordelen van en beslissen inzake aanspraken van werknemers indien naar het oordeel van de directie BV TAB, gelet op het in het uitkeringsreglement bepaalde, een aanspraak geheel of gedeeltelijk moet worden ontkend, evenwel uitsluitend indien de beslissing kan worden genomen op grond van feitelijke omstandigheden, welker betekenis niet nader behoeft te worden beoordeeld;

    • c. het vaststellen en betaalbaarstellen van krachtens een bevoegdelijk genomen beslissing aan of ten behoeve van werknemers verschuldigde aanvullingen;

    • d. het beslissen inzake intrekking of herziening van een toegekende aanvulling en inzake terugvordering, verrekening of kwijtschelding van ten onrechte of teveel betaalde aanvulling indien eveneens WW-uitkering ten onrechte of teveel is verstrekt, danwel alleen ten onrechte of teveel betaalde aanvulling is verstrekt en de directie op grond van het Mandaatsbesluit risicogroep Agrarische Bedrijven bevoegd is te beslissen over laatstgenoemde terugvordering;

    • e. het toepassen van het bepaalde inzake de vaststelling van de heffing van voorschotheffing zoals genoemd in artikel 3 lid 1 t/m 8 van het heffingsreglement.

  • 2. De directie BV TAB is bevoegd voor en namens het bestuur der stichting tot het optreden in voor een kantongerecht aanhangige procedure, in welke dat bestuur als partij optreedt en welke voortvloeien uit de toepassing van bepalingen der regeling aanvulling WW.

  • 3. De directie BV TAB is bevoegd één of meer personeelsleden van de BV TAB te machtigen tot het voor en namens haar uitoefenen van de onder artikel 3 lid 1 en 2 genoemde bevoegdheden.

Voorbehoud

Indien gebruikmaking van de aan de directie BV TAB resp. Afdelings-KC BVAB gedelegeerde bevoegdheden zou leiden tot het nemen van een beslissing, welker juistheid of redelijkheid – al dan niet op grond van aangevoerde verzachtende omstandigheden – kan worden betwijfeld, dan wel waarin na gebruikmaking van de gedelegeerde bevoegdheden omstandigheden ter kennis van de directie BV TAB resp. Afdelings-KC BVAB komen, waardoor twijfel aan de juistheid van de beslissing kan ontstaan dient het geval te worden voorgelegd aan de Kleine Commissie BVAB."

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publikatie in de Nederlandse Staatscourant.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 11 maart 1996

De Minister van sociale Zaken en Werkgelegenheid

Names deze,

A. van Dijk.

Naar boven