Agrarische Sectoren,

Vervroegde Uittreding 1996/2000

Verbindendverklaring gewijzigde CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN GEWIJZIGDE BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST INZAKE VERVROEGDE UITTREDING AGRARISCHE SECTOREN

AI Nr. 8696

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van het Landbouwschap namens de Land- en Tuinbouw Organisatie Nederland, de Westelijke Land- en Tuinbouworganisaties, de Nederlandse Bond van Boomkwekers, de Vereniging van Werkgevers in het Tuinbouwbedrijf, de Bond van Loonbedrijven voor Agrarisch- en Grondverzetwerk, de Federatie van Land- en Tuinbouwwerktuigen Exploiterende Coöperaties, de „Coöperatieve Bond voor Agrarische Bedrijfsverzorging B.A. in Noord- en West Nederland" (CBAB), de „Coöperatieve Vereniging voor Agrarische Bedrijfsverzorging B.A." (CVAB), de Bond van Verenigingen voor Bedrijfshulp in Noord-Brabant en aangrenzende gebieden, de Bond voor Bedrijfshulp Zeeland en de Centrale van Bedrijfsverzorgingsdiensten in Limburg als partijen te ener zijde en namens de Voedingsbond FNV en de CNV Industrie- en Voedingsbond als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vervroegde Uittreding Agrarische Sectoren, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van gewijzigde bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Nederlandse Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bezwaren zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 16 januari 1996 (Stcrt. 1996, nr. 14), voor zover daarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vervroegde Uittreding Agrarische Sectoren, zulks met inachtneming van hetgeen onder IV en V is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 31 december 2000 (en voorzover het betreft artikel 4 van de CAO tot en met 31 december 1997) de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst inzake Vervroegde Uittreding Agrarische Sectoren alsmede de daarbij behorende statuten en reglementen van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren (SUWAS-I) en de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS-II), zulks met inachtneming van hetgeen onder III, IV en V is bepaald:

Artikel 1 Werkingssfeer

Deze CAO heeft betrekking op de navolgende bedrijfssectoren, organisaties en/of ondernemingen:

  • de landbouw;

  • de tuinbouw;

  • het bloembollenbedrijf;

  • de boomkwekerij;

  • de land- en tuinbouwwerktuigen exploiterende ondernemingen;

  • de bedrijfsverzorgingsdiensten voor land- en tuinbouw;

  • het veen- en turfstrooiselbedrijf.

Artikel 2 Begrippen

In deze CAO wordt verstaan onder:

  • a. „Landbouwonderneming": een onderneming, waarin hetzij de akker- en/of weidebouw, hetzij de veehouderij, hetzij een combinatie van deze wordt uitgeoefend. Onder veehouderij wordt in deze CAO mede verstaan hetzij de melkproduktie, hetzij de verzorging, hetzij de fokkerij, hetzij de mesterij van koeien, kalveren, stieren, ossen, varkens, paarden, schapen, geiten, bokken en knaagdieren tot 1 maart 1994 met uitzondering van nertsen, en vanaf 1 maart met inbegrip van pelsdieren, hetzij enige vorm van pluimveehouderij waaronder begrepen hetzij de pluimveefokkerij, hetzij de vermeerdering van broedeieren, hetzij de kuikenbroederij, hetzij de opfokkerij, hetzij de legpluimveehouderij, hetzij de pluimveemesterij, hetzij de eendenhouderij, hetzij de kalkoenhouderij, al dan niet in samenhang met handel en/of export, alsmede aanverwante werkzaamheden in dienst van de onderneming, hetzij een combinatie van deze, tenzij in de betreffende onderneming een andere CAO geldend is.

  • Een onderneming, waarin griend-, riet- en/of biezencultuur wordt uitgeoefend, hieronder te verstaan het telen, oogsten en/of voor de handel gereed maken, wordt eveneens als „Landbouwonderneming" aangemerkt.

  • b. „Tuinbouwonderneming": een onderneming waarin de groenteteelt (inclusief groenteplantenteelt), de bloementeelt, de potplantenteelt, de fruitteelt, de kruidenteelt, de aardbeienplantenteelt, de champignonteelt of buiten Noord- en Zuid-Holland de bloembollenteelt, hetzij een combinatie van deze wordt uitgeoefend;

  • c. „Bloembollenbedrijf": een onderneming, gevestigd in de provincie Noord- of Zuid-Holland, waarin de teelt en/of de binnen- en/of buitenlandse afzet van bloembollen wordt uitgeoefend;

  • d. „Boomkwekerij": een onderneming waarin de teelt en/of export van boomkwekerijprodukten wordt uitgeoefend;

  • e. „Land- en tuinbouwwerktuigen exploiterende onderneming": een onderneming, waarin de werkzaamheden bestaan in het met machines en/of werktuigen voor derden, waaronder voor coöperaties mede wordt verstaan de eigen leden,

  • verrichten van plant-, zaai- en verplegingswerkzaamheden, oogstwerkzaamheden, oogstbewerkingswerkzaamheden, grond- en aanverwante werkzaamheden ten behoeve van de agrarische sector (hieronder mede te verstaan het schoonmaken van sloten, het leggen en schoonspuiten van draineerbuizen, het zandzuigen ten behoeve van bloembollenbedrijven en het grondstomen) en/of het verhuren van machines voor deze werkzaamheden;

  • f. „Bedrijfsverzorgingsdiensten": een vereniging van agrarische ondernemers, welke zich ten doel stelt om de leden in geval van arbeidsongeschiktheid, vakantie of anderszins, hulp te verlenen bij de op hun bedrijven te verrichten werkzaamheden;

  • g. „Veen- en/of turfstrooiselonderneming": een onderneming die zich bezighoudt met de vervaardiging van turf, turfstrooisel en/of veenprodukten die een grondverbeterende werking hebben.

  • h. „Organisatie": een organisatie hetzij in de vorm van een stichting, hetzij in de vorm van een al dan niet coöperatieve vereniging, hetzij in de vorm van een onderneming, welke zich ten doel stelt het behartigen van belangen van en/of het verrichten van diensten voor de bij haar aangesloten leden en/of andere belanghebbenden, voorzover deze belangen liggen op het gebied van de agrarische sectoren.

  • i. „Onderneming": een werkgever die werkzaamheden doet verrichten als bedoeld in de voorgaande leden a t/m h van dit artikel.

Artikel 3 Werkgevers/Werknemers

  • 1. In deze CAO wordt verstaan onder „werkgevers": zij die werkzaamheden, welke in een onderneming, als bedoeld in artikel 2, plegen te geschieden, doen verrichten al dan niet in zodanige onderneming.

  • 2. In deze CAO wordt verstaan onder „werknemers":

    • A. in het kader van de in artikel 4.A bedoelde regeling vervroegde uittreding:

      • a. zij die met een werkgever, als bedoeld in lid 1, krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk een arbeidsverhouding hebben, voor zover op deze arbeidsverhouding verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringen van toepassing is,

      • b. zij die aansluitend aan een arbeidsverhouding als bedoeld onder a, een uitkering genieten ingevolge de Ziektewet dan wel ingevolge de Werkloosheidswet, de laatsten echter op voorwaarde dat zij seizoenmatig aan de bedrijfstak gebonden zijn,

      • c. zij die in de functie van directeur van een NV of een BV met een werkgever, als bedoeld in lid 1, krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid een persoonlijke arbeidsovereenkomst hebben, voor zover voor hen verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringen van toepassing is en tevens premiebetaling ten behoeve van SUWAS, zoals in artikel 7 lid 1 omschreven, heeft plaatsgevonden, met inachtneming van het voor hen in artikel 4.A lid 7 bepaalde.

    • B. in het kader van de in artikel 4.B bedoelde regeling aanvulling AAW/WAO-uitkering:

      • a. zij die met een werkgever, als bedoeld in lid 1, krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk een arbeidsverhouding hebben gehad, voor zover op deze arbeidsverhouding verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringen van toepassing was, zij aansluitend aan deze arbeidsverhouding een uitkering hebben genoten ingevolge de Ziektewet, en aansluitend aan deze uitkering een uitkering genieten ingevolge de AAW/WAO;

      • b. zij die in de functie van directeur van een NV of BV met een werkgever, als bedoeld in lid 1, krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk een arbeidsverhouding hebben gehad, voor zover op deze arbeidsverhouding verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekering van toepassing was en overigens ook aan de voorwaarden voldoen zoals onder a genoemd.

    • C. in het kader van de in artikel 4.C bedoelde regeling aanvulling WW-uitkering:

      • a. zij die met een werkgever, als bedoeld in lid 1, krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk een arbeidsverhouding hebben dan wel hebben gehad, voor zover op deze arbeidsverhouding verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringen van toepassing is dan wel was en zij tijdens dan wel aansluitend aan deze arbeidsverhouding een uitkering genieten ingevolge de Werkloosheidswet;

      • b. zij die in de functie van directeur van een NV of BV met een werkgever, als bedoeld in lid 1, krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk een arbeidsverhouding hebben gehad, voor zover voor hen verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringen van toepassing was en zij aansluitend aan deze arbeidsverhouding een uitkering genieten ingevolge de Werkloosheidswet.

    • D. in het kader van de in artikel 4.D bedoelde regeling aanvulling uitkering oudere werklozen:

      • a. zij die met een werkgever, als bedoeld in lid 1, krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk een arbeidsverhouding hebben gehad, voor zover op deze arbeidsverhouding verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringen van toepassing was en zij aansluitend aan deze arbeidsverhouding een uitkering genieten ingevolge de Werkloosheidswet,

      • b. zij die in de functie van directeur van een NV of BV met een werkgever, als bedoeld in lid 1, krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk een arbeidsverhouding hebben gehad, voor zover voor hen verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringen van toepassing was en zij aansluitend aan deze arbeidsverhouding een uitkering genieten ingevolge de Werkloosheidswet.

    • E. in het kader van de in artikel 4E bedoelde regeling aanvulling uitkering Overbruggingsfonds:

    • degene die met een werkgever, als bedoeld in lid 1, krachtens een overeenkomst tot het verrichten van arbeid persoonlijk een arbeidsverhouding heeft, voorzover op deze arbeidsverhouding verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringen van toepassing is en er sprake is van een vast dienstverband voor onbepaalde tijd met overbruggingsmogelijkheid conform de CAO Overbruggingsfonds.

  • 3. Tot werknemers worden niet gerekend, meewerkende echtgenoten van directeuren en/of eigenaren van ondernemingen, voor zover voor hen geen verzekeringsplicht voor de sociale werknemersverzekeringen van toepassing is.

Artikel 4 Regelingen

  • A. Regeling vervroegde uittreding

    • 1. Werknemers als bedoeld in artikel 3 lid 2 onder A kunnen bij of na het bereiken van de 59-jarige leeftijd deelnemen aan de regeling inzake vervroegd uittreden, inhoudende het verstrekken van een uitkering, mits zij voorafgaande aan de dag met ingang waarvan gebruik gemaakt wordt van deze regeling:

      • a. in de 10 voorafgaande kalenderjaren ten minste in elk jaar in dienstverband gewerkt hebben dan wel een uitkering ingevolge de ZW, WAO, WW of WWV hebben genoten en

      • b. in de 10 voorafgaande kalenderjaren ten minste 260 weken, in de laatste vijf voorafgaande kalenderjaren ieder jaar ten minste 52 dagen, en in het laatste voorafgaande kalenderjaar ten minste 26 weken persoonlijk arbeid hebben verricht bij een werkgever als bedoeld in artikel 3 lid 1 dan wel een werkgever in de zin van een andere CAO of arbeidsvoorwaardenregeling waarvan de statuten van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren deel uit maken, een en ander met dien verstande dat perioden waarover een ZW-uitkering is verstrekt worden meegerekend alsmede gedurende het laatste kalenderjaar perioden waarover een WW-uitkering of een NWW-uitkering is verstrekt, mits deze aansluiten aan of een onderbreking vormen van perioden gedurende welke de werknemer in dienst is geweest van een werkgever als hiervoor bedoeld.

    • 2. Werknemers als bedoeld in artikel 3 lid 2 onder A kunnen bij of na het bereiken van de 58-jarige leeftijd, en met ingang van 1 september 1991 bij of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd deelnemen aan de regeling inzake vervroegd uittreden, inhoudende het verstrekken van een uitkering, mits zij voorafgaande aan de dag met ingang waarvan gebruik gemaakt wordt van deze regeling:

      • a. in de 40 voorafgaande kalenderjaren ten minste in elk jaar in dienstverband hebben gewerkt bij een werkgever als bedoeld in artikel 3 lid 1 dan wel een uitkering ingevolge de ZW, WAO, WW of WWV hebben genoten en

      • b. in de 10 voorafgaande kalenderjaren ten minste 260 weken, in de laatste vijf voorafgaande kalenderjaren ieder jaar ten minste 52 dagen, en in het laatste voorafgaande kalenderjaar ten minste 26 weken persoonlijk arbeid hebben verricht bij een werkgever als bedoeld in artikel 3 lid 1 dan wel een werkgever in de zin van een andere CAO of arbeidsvoorwaardenregeling waarvan de statuten van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren deel uit maken, een en ander met dien verstande dat perioden waarover een ZW-uitkering is verstrekt worden meegerekend alsmede gedurende het laatste kalenderjaar perioden waarover een WW-uitkering of een NWW-uitkering is verstrekt, mits deze aansluiten aan of een onderbreking vormen van perioden gedurende welke de werknemer in dienst is geweest van een werkgever als hiervoor bedoeld.

    • 3. Voor de berekening van de periode als bedoeld onder lid 2 onder a worden meegerekend de perioden gedurende welke belanghebbende verhinderd is geweest de bedongen arbeid te verrichten in verband met het naleven van een verplichting, hem opgelegd door de wet of voortvloeiend uit een verbintenis door hem jegens de overheid aangegaan ten aanzien van 's lands verdediging of ter bescherming van de openbare orde, voor zover belanghebbende voorafgaand aan deze perioden in een dienstverband heeft gewerkt bij een werkgever als bedoeld in artikel 3 lid 1.

    • 4. Voor de berekening van de perioden als bedoeld in lid 1 onder b alsmede lid 2 onder b worden tevens meegerekend de perioden die belanghebbende als werknemer werkzaam is geweest in de zin van de CAO voor het Bouwbedrijf of in de zin van de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het Baggerbedrijf respectievelijk de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in het Baggerbedrijf.

    • Dit geldt niet voor werknemers die, in twee jaar voorafgaand aan de uittredingsdatum:

      • 1e van een bedrijf vallend onder de CAO voor het Bouwbedrijf of de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het Baggerbedrijf respectievelijk de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in het Baggerbedrijf in dienst treden van een bedrijf vallend onder de CAO vervroegde uittreding in de agrarische sectoren, dan wel;

      • 2e van een bedrijf vallend onder de CAO vervroegde uittreding in de agrarische sectoren in dienst treden van een bedrijf vallend onder de CAO voor het Bouwbedrijf of de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het Baggerbedrijf respectievelijk de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in het Baggerbedrijf. Een en ander geldt zodra en zolang een gelijkluidende bepaling in de bedoelde CAO's is opgenomen. Schrapping van deze bepalingen en/of éénzijdig aangebrachte wijzigingen ten aanzien van de bepalingen in bedoelde VUT-regelingen inzake:

        • 1. de referteperioden;

        • 2. de uittredingsleeftijd;

        • 3. het uitkeringspercentage en de uitkeringsbasis;

        • 4. het vrijwillig afstand doen van een uitkering krachtens de Ziektewet en/of WAO/AAW;

        • 5. de pensioenopbouw;

        • 6. de beëindiging van de VUT-regeling,

      • hebbende met de regeling vervroegde uittreding in de CAO voor het Bouwbedrijf of de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het Baggerbedrijf respectievelijk de CAO betreffende vrijwillige vervroegde uittreding voor het uitvoerend, technisch en administratief personeel in het Baggerbedrijf onmiddellijke beëindiging van toepassing van wederkerigheid met de CAO voor het Bouwbedrijf of de beide CAO's voor het Baggerbedrijf tot gevolg.

    • 5. Nadere regels met betrekking tot de wijze waarop werknemers die van de in lid 1 en lid 2 bedoelde regeling gebruik wensen te maken, zich hiervoor moeten melden, worden door het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren bij uitkeringsreglement bepaald (zie bijlage IIIA).

    • 6. Slechts voorzover de aanmelding mede-ondertekend is door de werkgever, wordt de werknemer, wiens aanmelding plaats heeft op een zodanig tijdstip, dat aan de voor hem geldende opzeggingstermijn niet wordt voldaan, geacht deze opzeggingstermijn niettemin te hebben in acht genomen.

    • 7. Nadere regels met betrekking tot de in de leden 1 en 2 bedoelde uitkeringen worden door het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren bij uitkeringsreglement bepaald (zie bijlage IIIA).

  • B. Regeling aanvulling AAW/WAO-uitkering

    • 8. Werknemers bedoeld in artikel 3 lid 2 onder B ontvangen een aanvulling op hun AAW/WAO-uitkering:

      • bij of na het bereiken van de 59-jarige leeftijd, of

      • bij of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd voor zover zij de 57-jarige leeftijd bereiken op of na 1 maart 1991,

    • mits zij op de eerste dag waarop de AAW/WAO-uitkering aanvangt voldoen aan het onder artikel 4 A lid 1a en b gestelde en nadat de AAW/WAO-uitkering gedurende ten minste twee jaar is verstrekt, de aanvang van deze uitkeringsperiode niet eerder ligt dan op de dag van of na het bereiken van de 55-jarige leeftijd, en de uitkering plaatsvindt naar een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80-100.

    • 9. Nadere regels met betrekking tot de in lid 8 bedoelde aanvulling worden door het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren bij uitkeringsreglement bepaald (zie bijlage IIIA).

  • C. Regeling aanvulling WW-uitkering

    • 10. Werknemers als bedoeld in artikel 3 lid 2 onder C ontvangen met ingang van 1 oktober 1989 een aanvulling op hun WW-uitkering gedurende ten hoogste 8 weken indien:

      • a. zij werkloos zijn in de zin van de Werkloosheidswet;

      • b. zij in de kalenderweek onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van de werkloosheid alsmede in de periode van 39 weken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van de werkloosheid in ten minste 26 weken verzekerd zijn geweest bij dezelfde bedrijfsvereniging onderscheidenlijk het op grond van de algemene maatregel van bestuur bedoelde in artikel 17a, derde lid, van toepassing zijnde 16 weken bij dezelfde bedrijfsvereniging verzekerd zijn geweest.

    • 11. Nadere regels met betrekking tot de onder lid 10 bedoelde aanvulling worden door het bestuur van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren bij uitkeringsreglement bepaald (zie bijlage IIIB).

  • D. Regeling aanvulling uitkering oudere werklozen

    • 12. Werknemers als bedoeld in artikel 3 lid 2 onder D die op of na de 55-jarige leeftijd zijn ontslagen vanwege bedrijfsbeëindiging, faillissement, duurzame bedrijfsinkrimping of vanwege omstandigheden die hiermee gelijk zijn te stellen, kunnen aanspraak maken op een aanvulling op hun WW-uitkering:

      • bij of na het bereiken van de 59-jarige leeftijd, voor zover zij de 59-jarige leeftijd bereiken op of na 1 maart 1991 en mits zij op de ontslagdatum voldoen aan het onder artikel 4.A lid 1a en b gestelde,

      • of bij of na het bereiken van de 57-jarige leeftijd, voor zover zij de 57-jarige leeftijd bereiken op of na 1 september 1991 en mits zij op de ontslagdatum voldoen aan het onder artikel 4A lid 2a en b gestelde.

      • Behoudens in geval van faillissement dient het ontslag te hebben plaatsgevonden met toestemming van de Regionaal Directeur voor de Arbeidsvoorziening op grond van bedrijfseconomische redenen.

      • Ingeval de maximale uitkeringsperiode van de WW eerder eindigt dan op 65-jarige leeftijd, ontvangt de in de vorige volzin genoemde werknemer een uitkering-ineens berekend op basis van de periode die daarna nog rest tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd.

    • 13. Nadere regels met betrekking tot de onder lid 12 bedoelde aanvulling, c.q. uitkering-ineens worden door het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren bij uitkeringsreglement bepaald (zie bijlage IIIA).

  • E. Regeling aanvulling uitkering Overbruggingsfonds

    • 14. Werknemers als bedoeld in artikel 3 lid 2 onder E kunnen met ingang van 15 november 19961 aanspraak maken op een aanvulling op een uitkering van de Stichting Overbruggingsfonds, over per jaar ten hoogste 30 dagen waarop zijn werkgever ten behoeve van hem recht heeft op een uitkering van de Stichting Overbruggingsfonds2.

    • 15. Nadere regels met betrekking tot de onder lid 14 bedoelde aanvulling worden door het bestuur van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren bij uitkeringsreglement bepaald (zie bijlage IIIB).

Artikel 5 Uitvoering

  • 1. Er bestaat een „Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren" (SUWAS-I) welke ten doel heeft de in artikel 4 onder A, B en D bedoelde regelingen te financieren. Werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van alle verplichtingen, welke bij of krachtens de statuten en reglementen van deze Stichting op hen worden gelegd. De desbetreffende bepalingen worden geacht onderdeel van deze CAO uit te maken (zie bijlage IA).

  • 2. Er bestaat een „Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren" (SUWAS-II) welke ten doel heeft de in artikel 4 onder C en E bedoelde regelingen te financieren. Werkgevers en werknemers zijn gehouden tot naleving van alle verplichtingen, welke bij of krachtens de statuten en reglementen van deze Stichting op hen worden gelegd. De desbetreffende bepalingen worden geacht onderdeel van deze CAO uit te maken (zie bijlage IB).

Artikel 7 Heffing

  • 1. De werkgever is gehouden jaarlijks ten behoeve van de uitvoering van de in artikel 4 onder A, B en D bedoelde regelingen een heffing te betalen. De heffing wordt berekend naar het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering met dien verstande dat als maximumloon per dag wordt aangehouden anderhalf maal het maximum premiedagloon in de zin van art. 9 lid 1 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. De eventueel via de werkgever bij arbeidsongeschiktheid doorbetaalde uitkering wordt, voor zover via de uitkerende instantie hiervoor geen vergoeding ter compensatie van de door de werkgever verschuldigde heffing is verstrekt, in mindering gebracht op het hiervoor bedoelde heffingsloon.

  • De heffing is met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op 3,75% en met ingang van 1 januari 1997 op 3,95%.

  • 2. De werkgever is voorts gehouden jaarlijks ten behoeve van de in artikel 4 onder C en E bedoelde regelingen een heffing te betalen. De heffing wordt berekend naar het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering met dien verstande dat als maximumloon per dag wordt aangehouden anderhalf maal het maximum premiedagloon in de zin van artikel 9 lid 1 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering.

  • De heffing is met ingang van 1 januari 1992 vastgesteld op 0,4%.

  • 3. De in lid 1 en 2 bedoelde heffingen worden gecombineerd geïnd.

BIJLAGE I A

STATUTEN VAN DE „STICHTING UITTREDING WERKNEMERS AGRARISCHE SECTOREN" SUWAS-I

Artikel 1 Naam

De stichting draagt als naam „Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren" (SUWAS) en is gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 2 Doel en middelen

  • 1. De stichting stelt zich ten doel de vervroegde uittreding van werknemers in de agrarische bedrijfstakken te financieren en bepaaldelijk nader te omschrijven aanvullende regelingen te financieren met betrekking tot oudere werknemers in de agrarische bedrijfstakken die door aanspraken op andere uitkeringen niet voor de vervroegde uittreding in aanmerking komen. De financiering geschiedt uit daar toe door de werkgevers in die bedrijfstakken verstrekte gelden.

  • 2. De wijze van betaling en de uitvoering van het in lid 1 bepaalde wordt nader bij reglement vastgesteld (zie bijlage II en III).

Artikel 3 Oprichters

De stichting is opgericht door:

  • a. de navolgende organisaties van werkgevers:

    • 1. De Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond;

    • 2. Het Koninklijk Nederlandse Landbouw-Comité (KNLC);

    • 3. De Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond.

  • b. de navolgende organisaties van werknemers:

    • 1. De Voedingsbonden FNV;

    • 2. De Christelijke Bond van Werknemers in de Voedings-, Agrarische, Recreatie-, Genotmiddelen- en Tabakverwerkende Bedrijven (CVAT).

Artikel 4 Bestuur

  • 1. Het bestuur bestaat uit twaalf leden. Van deze worden benoemd:

    • door de artikel 3. sub a. genoemde werkgeversorganisaties drie leden, in dier voege, dat iedere organisatie één lid aanwijst;

    • door de in artikel 3. sub b. genoemde werknemersorganisaties zes leden, laatstgenoemde organisatie twee leden aanwijst;

    • door werkgeversorganisaties, niet behorende tot de oprichters, welke zich contractueel verbonden hebben het door de stichting beoogde doel mede na te streven, tezamen drie leden, in onderling overleg tussen deze organisaties te regelen.

  • Bedoelde organisaties wijzen voor de door hen aangewezen leden tevens plaatsvervangers aan.

  • 2. Het bestuur benoemt uit de bestuursleden-werkgevers een werkgeversvoorzitter en uit de bestuursleden-werknemers een werknemersvoorzitter, telkens voor de duur van vier jaar. Zij treden beurtelings voor de duur van een jaar op als voorzitter. Bij ontstentenis of afwezigheid van de voorzitter treedt in diens plaats de andere voorzitter op.

  • 3. Het bestuur benoemt tevens uit de bestuursleden-werkgevers een vice werkgeversvoorzitter en uit de bestuursleden-werknemers een vice werknemersvoorzitter, telkens voor de duur van twee jaar. Zij treden uitsluitend als zodanig op bij ontstentenis of afwezigheid van zowel de werkgeversvoorzitter als ook de werknemersvoorzitter.

Artikel 5 Vertegenwoordiging

De werkgeversvoorzitter, respectievelijk de vice-werkgeversvoorzitter, tezamen met de werknemersvoorzitter, respectievelijk de vice werknemersvoorzitter, vertegenwoordigen de stichting in en buiten rechte.

Artikel 6 Besluitvorming in het bestuur

  • 1. Bestuursbesluiten kunnen slechts worden genomen indien tenminste zeven bestuursleden aanwezig zijn.

  • De gezamenlijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden-werkgevers brengen evenveel stemmen uit als de gezamenlijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden-werknemers. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden-werkgevers even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden-werknemers, dan brengt ieder lid van het bestuur één stem uit. Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden-werkgevers niet even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden-werknemers, dan brengen de leden van die groep, waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is, ieder evenveel stemmen uit als van de andere groep leden ter vergadering aanwezig zijn.

  • De leden van de andere groep brengen alsdan ieder evenveel stemmen uit als van de grootste groep leden ter vergadering aanwezig zijn.

  • 2. Stemming over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling, tenzij het bestuur anders beslist. Stemming over personen geschiedt bij gesloten en ongetekende briefjes.

  • 3. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming is de volstrekte meerderheid vereist van de stemmen der leden, die aan de stemming hebben deelgenomen. Bij stemming over personen worden leden, die blanco briefjes of briefjes van onwaarde hebben ingeleverd, voor de toepassing van het in de vorige volzin bepaalde, geacht niet aan de stemming te hebben deelgenomen.

  • 4. Indien de stemmen staken wordt de beslissing tot de volgende vergadering uitgesteld. Indien op die vergadering opnieuw de stemmen staken, wordt bij stemming over een zaak deze geacht in negatieve zin te zijn beslist.

  • Bij stemming over personen zal echter het lot beslissen.

Artikel 7

De bestuursvergaderingen kunnen worden bijgewoond door een vertegenwoordiger van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De benodigde stukken zullen aan deze vertegenwoordiger worden toegezonden.

Artikel 8 Administratie

  • 1. Het bestuur draagt de administratie van de Stichting onder zijn verantwoordelijkheid op aan de Bedrijfsvereniging voor de Tabakverwerkende en Agrarische Bedrijven (BV TAB) dan wel aan het administratieorgaan, waaraan deze bedrijfsvereniging de administratie opdraagt.

  • 2. Het bestuur is bevoegd bepaaldelijk te omschrijven bevoegdheden geheel of gedeeltijk te delegeren aan:

    • a. een of meer uit en door het bestuur aangewezen commissies welke paritair moeten zijn samengesteld;

    • b. de directie van de BV TAB dan wel aan de directie van het in lid 1 bedoelde administratieorgaan;

    • c. het bestuur van de BV TAB met het recht van substitutie.

Artikel 9 Vergoedingen

De leden van het bestuur genieten voor de door hen als zodanig verrichte werkzaamheden vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig daartoe bij algemeen reglement vast te stellen regelen. (bijlage II). Tevens kan aan hen bij algemeen reglement een vergoeding voor tijdverzuim worden toegekend (zie bijlage II).

Artikel 10 Geldmiddelen

De geldmiddelen der stichting bestaan uit:

  • 1. Door werkgevers verstrekte gelden ter financiering van het door de stichting beoogde doel;

  • 2. renten en andere opbrengsten van bezittingen der stichtingen;

  • 3. overige middelen.

Artikel 11 Beheer der geldmiddelen

  • 1. De geldmiddelen der stichting moeten, voorzover zij niet in contanten aanwezig zijn of overeenkomstig artikel 12 zijn belegd, zijn gestort op een ten name van de stichting staande bank- of postrekening. Het bestuur wijst de bankinstelling(en) aan, waarbij bankrekeningen kunnen worden geopend.

  • 2. De geldswaardige papieren der stichting zullen bij een door het bestuur aan te wijzen bankinstelling in open bewaargeving worden gegeven. De beschikking over dan wel de toegang tot deze geldswaardige papieren is slechts mogelijk door twee personen gezamenlijk, hiertoe door het bestuur gemachtigd, onverminderd het in artikel 5 bepaalde.

Artikel 12 Belegging

Belegging van gelden kan slechts plaatshebben in waarden, genoemd in artikel 5, eerste en tweede lid der Beleggingswet (Wet van negenentwintig december negentienhonderdachtentwintig, Staatsblad 507, zoals sindsdien gewijzigd).

Artikel 13 Boekjaar

Het boekjaar van de stichting loopt van één januari tot en met eenendertig december.

Artikel 14 Controle en rekening en verantwoording

  • 1. Een door het bestuur aan te wijzen registeraccountant houdt toezicht op de boekhouding van de stichting en brengt jaarlijks of zoveel meer als het bestuur nodig oordeelt, schriftelijk verslag uit.

  • 2. Het bestuur stelt jaarlijks een rekening en verantwoording op van de inkomsten en uitgaven der stichting en een begroting der stichting.

Artikel 15 Statutenwijziging

  • 1. Wijziging van deze statuten kan slechts plaatshebben in een bepaaldelijk hiertoe uitgeschreven vergadering van het bestuur waarin van ieder der in artikel 4. lid 1. vermelde categorieën organisaties tenminste twee/derde van het door hen benoemde aantal leden aanwezig is.

  • 2. Indien een zodanige vergadering is uitgeschreven, doch niet aan de in het vorige lid gestelde eis ten aanzien van het aantal leden, blijkt te zijn voldaan, kan in een volgende wederom tot dat doel bijeengeroepen vergadering, mits niet eerder dan achtentwintig dagen na de eerste gehouden, het besluit tot statutenwijziging worden genomen, ongeacht het aantal aanwezige leden behoudens echter het bepaalde in artikel 6. lid 1.

  • 3. De wijzigingen treden in werking op een door het bestuur te bepalen tijdstip, dat niet eerder zal zijn dan de dag, waarop zij notarieel zijn vastgelegd.

Artikel 16 Ontbinding en liquidatie

  • 1. De stichting kan worden ontbonden bij besluit van het bestuur. Het bepaalde in artikel 15 leden 1 en 2 is op de totstandkoming van zodanig besluit van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het bestuur bepaalt het tijdstip, waarop de stichting ontbonden wordt.

  • Tenzij het ontbindingsbesluit hieromtrent andere bepalingen bevat, is het bestuur met de liquidatie belast.

  • 3. Het besluit tot ontbinding bepaalt tevens de bestemming van een eventueel batig saldo. Deze bestemming zal zoveel mogelijk overeen dienen te komen met het doel van de stichting.

Artikel 17 Reglementen

  • 1. Door het bestuur wordt een algemeen reglement (bijlage II) vastgesteld, hetwelk regelingen bevat omtrent:

    • a. de uitvoering van de administratie;

    • b. de aan bestuursleden toe te kennen vergoedingen;

    • c. eventuele onderwerpen van huishoudelijke aard.

  • 2. Het bestuur stelt tevens vast een uitkeringsreglement (bijlage III), hetwelk regeling bevat omtrent:

    • a. de voorwaarde voor deelname;

    • b. de rechten en verplichtingen van de deelnemer;

    • c. het beroep tegen beslissing inzake toekenning, weigering, intrekking of herziening van de uitkering;

    • d. andere onderwerpen met betrekking tot de uitkering.

  • 3. Het bestuur stelt vast een heffingsreglement (zie bijlage V), hetwelk regelingen bevat omtrent:

    • a. de hoogte van de ten laste der werkgevers komende heffing;

    • b. de wijze van betaling.

Artikel 18 Verslag

  • 1. Jaarlijks wordt vóór één juli een verslag over het afgelopen boekjaar opgemaakt, dat, na te zijn vastgesteld overeenkomstig deze statuten, wordt gepubliceerd.

  • 2. Het verslag moet bevatten:

    • a. een algemeen overzicht van de activiteiten van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

    • b. in voorkomende gevallen een verklarend overzicht van de wijzigingen, die in de statuten en/of het reglement der stichting zijn aangebracht;

    • c. een algemeen overzicht van het financieel beheer van de stichting.

Artikel 19 Slotbepalingen

In gevallen waarin deze statuten niet voorzien, beslist het bestuur.

BIJLAGE I B

STATUTEN VAN DE „STICHTING UITVOERING WW-AANVULLING AGRARISCHE SECTOREN" SUWAS-II

Artikel 1 Naam en Zetel

  • 1. De stichting is genaamd: Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren, bij verkorting te noemen: SUWAS-II, hierna ook te noemen: de stichting.

  • 2. Zij is gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 2 Doel en Middelen

  • 1. De stichting heeft ten doel voor werknemers in agrarische bedrijfstakken een aanvulling van de uitkering uit hoofde van de Werkloosheidswet alsmede een aanvulling van de verstrekking uit hoofde van de stichting Overbruggingsfonds te financieren uit daartoe door de werkgevers in die bedrijfstakken verstrekte gelden.

  • 2. De wijze van betaling en de uitvoering van het in lid 1 bepaalde wordt nader bij reglement vastgesteld.

Artikel 3 Bestuur

  • 1. Het bestuur wordt gevormd door twaalf leden, zijnde de personen die benoemd zijn tot bestuursleden van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren (gevestigd te 's-Gravenhage).

  • 2. Indien er wijziging in de samenstelling van het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren plaatsvindt, zal de samenstelling van het bestuur van de stichting dienovereenkomstig worden gewijzigd.

  • 3. Degenen die als werkgeversvoorzitter respectievelijk werknemersvoorzitter zijn benoemd bij de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren, zijn tevens werkgeversvoorzitter respectievelijk werknemersvoorzitter bij de stichting. Zij treden beurtelings voor de duur van een jaar op als voorzitter. Bij ontstentenis van de voorzitter treedt in diens plaats de andere voorzitter op. Degenen die als vice-werkgeversvoorzitter respectievelijk vice-werknemersvoorzitter zijn benoemd bij de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren, zijn tevens vice-werkgeversvoorzitter respectievelijk vice-werknemersvoorzitter van de stichting. Zij treden uitsluitend als zodanig op bij ontstentenis of afwezigheid van zowel de werkgeversvoorzitter als ook de werknemersvoorzitter.

  • 4. Voor de in dit artikel bedoelde bestuursleden kunnen personen optreden (plaatsvervangers), die bij belet of ontstentenis van eerder bedoelde bestuursleden in hun plaats en onder hun blijvende verantwoordelijkheid als onbeperkt gevolmachtigden (tenzij uitdrukkelijk anders aangegeven) kunnen deelnemen aan bestuursvergaderingen en de aldaar plaatsvindende besluitvorming.

  • De in dit lid bedoelde gevolmachtigden zijn niet bevoegd de specifieke bestuurstaken van werkgeversvoorzitter of werknemersvoorzitter, casu quo van vice-werkgeversvoorzitter en vice-werknemersvoorzitter waar te nemen.

  • Overigens zijn de in deze statuten voor bestuursleden gestelde bepalingen van overeenkomstige toepassing.

  • Degenen die als plaatsvervanger zijn aangewezen voor bestuursleden van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren zullen tevens als gevolmachtigden in voormelde zin voor de bestuursleden van de stichting kunnen optreden.

  • 5. Indien het niet mogelijk is om het bestuur van de stichting of een gedeelte daarvan in te vullen op de wijze als voormeld, zal het bestuur, casu quo zullen de gevolmachtigde plaatsvervangers, als volgt worden benoemd:

    • door de navolgende organisaties van werkgevers:

      • a. de Katholieke Nederlandse Boeren- en Tuindersbond;

      • b. het Koninklijk Nederlands Landbouw Comité;

      • c. de Nederlandse Christelijke Boeren- en Tuindersbond, worden drie leden benoemd, in dier voege, dat iedere organisatie één lid aanwijst;

    • door de navolgende organisaties van werknemers:

      • a. de Voedingsbond FNV;

      • b. de Industrie- en Voedingsbond CNV, worden zes leden benoemd, in dier voege, dat de eerstgenoemde organisatie vier en dat de laatstgenoemde organisatie twee leden aanwijst;

    • door werkgeversorganisaties, niet behorende tot de oprichters, welke zich contractueel verbonden hebben het door de stichting beoogde doel mede na te streven, tezamen drie leden, in onderling overleg tussen deze organisaties te regelen.

  • 6. Indien de functieverdeling als bedoeld in lid 3 niet aan die in het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren ontleend kan worden, benoemt het bestuur uit de bestuursleden-werkgevers een werkgeversvoorzitter en uit de bestuursleden-werknemers een werknemersvoorzitter, telkens voor de duur van vier jaar. Zij treden beurtelings voor de duur van een jaar op als voorzitter. Bij ontstentenis of afwezigheid van de voorzitter treedt in diens plaats de andere voorzitter op. Indien de Stichting Uittreding Werknemers Agrarisch Sectoren is ontbonden benoemt het bestuur tevens uit de bestuursleden-werkgevers een vice-werkgevers-voorzitter en uit de bestuursleden-werknemers een vice-werknemersvoorzitter, telkens voor de duur van twee jaar. Zij treden uitsluitend als zodanig op bij ontstentenis of afwezigheid van zowel de werkgeversvoorzitter als ook de werknemersvoorzitter.

Artikel 4 Vertegenwoordiging

De werkgeversvoorzitter, respectievelijk de vice-werkgeversvoorzitter, tezamen met de werknemersvoorzitter, respectievelijk de vice-werknemersvoorzitter, vertegenwoordigen de stichting in en buiten rechte.

Artikel 5 Besluitvorming in het bestuur

  • 1. Bestuursbesluiten kunnen slechts worden genomen indien tenminste zeven bestuursleden aanwezig zijn.

  • De gezamenlijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden-werkgevers brengen evenveel stemmen uit als de gezamenlijke ter bestuursvergadering aanwezige bestuursleden-werknemers.

  • Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden-werkgevers even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden-werknemers, dan brengt ieder lid van het bestuur één stem uit.

  • Is het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden-werkgevers niet even groot als het aantal ter vergadering aanwezige bestuursleden-werknemers, dan brengen de leden van die groep, waarvan het grootste aantal ter vergadering aanwezig is, ieder evenveel stemmen uit als van de andere groep leden ter vergadering aanwezig zijn. De leden van de andere groep brengen alsdan ieder evenveel stemmen uit als van de grootste groep leden ter vergadering aanwezig zijn.

  • 2. Stemming over zaken geschiedt hoofdelijk en mondeling, tenzij het bestuur anders beslist. Stemming over personen geschiedt bij gesloten en ongetekende briefjes.

  • 3. Voor het tot stand komen van een besluit bij stemming is de volstrekte meerderheid vereist van de stemmen der leden, die aan de stemming hebben deelgenomen. Bij stemming over personen worden leden, die blanco briefjes of briefjes van onwaarde hebben ingeleverd, voor de toepassing van het in de vorige volzin bepaalde, geacht niet aan de stemming te hebben deelgenomen.

  • 4. Indien de stemmen staken wordt de beslissing tot de volgende vergadering uitgesteld. Indien op die vergadering opnieuw de stemmen staken, wordt bij stemming over een zaak deze geacht in negatieve zin te zijn beslist. Bij stemming over personen zal echter het lot beslissen.

Artikel 6

De bestuursvergaderingen kunnen worden bijgewoond door een vertegenwoordiger van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De benodigde stukken zullen aan deze vertegenwoordiger worden toegezonden.

Artikel 7 Administratie

  • 1. Het bestuur draagt de administratie van de Stichting onder zijn verantwoordelijkheid op aan de Bedrijfsvereniging voor de Tabakverwerkende en Agrarische Bedrijven (BV TAB) dan wel aan het administratieorgaan, waaraan deze bedrijfsvereniging de administratie opdraagt.

  • 2. Het bestuur is bevoegd bepaaldelijk te omschrijven bevoegdheden geheel of gedeeltelijk te delegeren aan:

    • a. een of meer uit en door het bestuur aangewezen commissies welke paritair moeten zijn samengesteld;

    • b. de directie van de BV TAB dan wel aan de directie van het in lid 1 bedoelde administratieorgaan;

    • c. het bestuur van de BV TAB met het recht van substitutie.

Artikel 8 Vergoedingen

De leden van het bestuur genieten voor de door hen als zodanig verrichte werkzaamheden vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig daartoe bij algemeen reglement vast te stellen regelen. Tevens kan aan hen bij algemeen reglement een vergoeding voor tijdverzuim worden toegekend.

Artikel 9 Geldmiddelen

De geldmiddelen bestaan uit:

  • 1. Door werkgevers verstrekte gelden ter financiering van het door de stichting beoogde doel;

  • 2. Renten en andere opbrengsten van bezittingen der stichting;

  • 3. Overige middelen.

Artikel 10 Beheer der geldmiddelen

  • 1. De geldmiddelen der stichting moeten, voorzover zij niet in contanten aanwezig zijn of overeenkomstig artikel 11 zijn belegd, zijn gestort op een ten name van de stichting staande bank- of postrekening. Het bestuur wijst de bankinstelling(en) aan, waarbij bankrekeningen kunnen worden geopend.

  • 2. De geldswaardige papieren der stichting zullen bij een door het bestuur aan te wijzen bankinstelling in open bewaargeving worden gegeven. De beschikking over dan wel de toegang tot deze geldswaardige papieren is slechts mogelijk door twee personen gezamenlijk, hiertoe door het bestuur gemachtigd, onverminderd het in artikel 4 bepaalde.

Artikel 11 Belegging

Belegging van gelden kan slechts plaatshebben in waarden, genoemd in artikel 5, eerste en tweede lid der Beleggingswet (Wet van negen en twintig december negentienhonderd acht en twintig, Staatsblad 507, zoals sindsdien gewijzigd).

Artikel 12 Boekjaar

Het boekjaar van de stichting loopt van één januari tot en met eenendertig december.

Artikel 13 Controle en rekening en verantwoording

  • 1. Een door het bestuur aan te wijzen registeraccountant houdt toezicht op de boekhouding van de stichting en brengt jaarlijks of zoveel meer als het bestuur nodig oordeelt, schriftelijk verslag uit.

  • 2. Het bestuur stelt jaarlijks een rekening en verantwoording op van de inkomsten en uitgaven der stichting en een begroting der stichting.

Artikel 14 Statutenwijziging

  • 1. Wijziging van deze statuten kan slechts plaatshebben in een bepaaldelijk hiertoe uitgeschreven vergadering van het bestuur waarin van ieder der in artikel 3 lid 5 vermelde categorieën organisaties tenminste twee/derde van het door hen benoemde aantal leden aanwezig is.

  • 2. Indien een zodanige vergadering is uitgeschreven, doch niet aan de in het vorige lid gestelde eis ten aanzien van het aantal leden, blijkt te zijn voldaan, kan in een volgende wederom tot dat doel bijeengeroepen vergadering, mits niet eerder dan acht en twintig dagen na de eerste gehouden, het besluit tot statutenwijziging worden genomen, ongeacht het aantal aanwezige leden behoudens echter het bepaalde in artikel 5 lid 1.

  • 3. De wijzigingen treden in werking op een door het bestuur te bepalen tijdstip, dat niet eerder zal zijn dan de dag, waarop zij notarieel zijn vastgelegd.

Artikel 15 Ontbinding en liquidatie

  • 1. De stichting kan worden ontbonden bij besluit van het bestuur. Het bepaalde in artikel 14 leden 1 en 2 is op de totstandkoming van zodanig besluit van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Het bestuur bepaalt het tijdstip, waarop de stichting ontbonden wordt. Tenzij het ontbindingsbesluit hieromtrent andere bepalingen bevat, is het bestuur met de liquidatie belast.

  • 3. Het besluit tot ontbinding bepaalt tevens de bestemming van een eventueel batig saldo. Deze bestemming zal zoveel mogelijk overeen dienen te komen met het doel van de stichting.

Artikel 16 Reglementen

  • 1. Door het bestuur wordt een algemeen reglement vastgesteld, hetwelk regelingen bevat omtrent:

    • a. de uitvoering van de administratie;

    • b. de aan bestuursleden toe te kennen vergoedingen;

    • c. eventuele onderwerpen van huishoudelijke aard.

  • 2. Het bestuur stelt tevens vast een uitkeringsreglement hetwelk regelingen bevat omtrent:

    • a. de voorwaarden voor deelname;

    • b. de rechten en verplichtingen van de deelnemer;

    • c. het beroep tegen beslissing inzake toekenning, weigering, intrekking, herziening, terugvordering of verrekening van de uitkering;

    • d. andere onderwerpen met betrekking tot de uitkering.

  • 3. Het bestuur stelt de hoogte van de ten laste der werkgevers komende heffing vast. De wijze van betaling geschiedt overeenkomstig hetgeen door het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren is vastgelegd in een desbetreffend heffingsreglement.

Artikel 17 Verslag

  • 1. Jaarlijks wordt vóór één juli een verslag over het afgelopen boekjaar opgemaakt, dat, na te zijn vastgesteld overeenkomstig deze statuten, wordt gepubliceerd.

  • 2. Het verslag moet bevatten:

    • a. een algemeen overzicht van de activiteiten van de stichting gedurende het afgelopen boekjaar;

    • b. in voorkomende gevallen een verklarend overzicht van de wijzigingen, die in de statuten en/of het reglement der stichting zijn aangebracht;

    • c. een algemeen overzicht van het financieel beheer van de stichting.

Artikel 18 Slotbepalingen

In gevallen waarin deze statuten niet voorzien, beslist het bestuur.

BIJLAGE II A

ALGEMEEN REGLEMENT VAN DE „STICHTING UITTREDING WERKNEMERS AGRARISCHE SECTOREN" SUWAS-I

Artikel 1

De BV TAB is gemachtigd namens het bestuur van de „Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren" (SUWAS) de administratie van de stichting te voeren.

Artikel 2

  • 1. De geldmiddelen der stichting zullen, voorzover zij niet in contanten aanwezig zijn of overeenkomstig artikel 12 van de statuten zijn belegd, worden gestort op een ten name van de stichting staande bank- of postrekening.

  • 2. De in contanten aanwezige geldmiddelen zullen een bedrag van tienduizend gulden (f 10.000,–) niet mogen overschrijden.

  • 3. De directie van de BV TAB voert onder toezicht van het bestuur der stichting het beheer der geldmiddelen. De directie van de BV TAB wordt tevens door het bestuur gemachtigd de gelden der stichting overeenkomstig het bepaalde in de statuten voorzover vereist te beleggen.

  • Een overzicht van de beleggingen zal per kwartaal aan het bestuur worden overgelegd.

  • 4. De directie van de BV TAB is tevens bevoegd voor en namens het bestuur der stichting:

    • a. te beschikken over de ten name van de stichting staande rekeningen als bedoeld in lid 1;

    • b. te beschikken over de contanten, als bedoeld in lid 1;

    • c. kwijting te verlenen.

  • 5. De beschikking over geldswaardige papieren, daaronder begrepen inschrijvingen in de grootboeken der nationale schuld alsmede in het schuldregister der Nederlandse Staatsleningen zal overeenkomstig het bepaalde in de statuten slechts kunnen geschieden door twee leden van directie of personeel van de BV TAB gezamenlijk, hiertoe door het bestuur der stichting gemachtigd.

  • 6. De directie van de BV TAB is onder goedkeuring van het bestuur van de Stichting bevoegd één of meer personeelsleden van de BV TAB te machtigen tot het voor of namens haar uitoefenen van de haar in lid 4 van dit artikel toegekende bevoegdheden.

Artikel 3

  • 1. De leden van het bestuur der stichting genieten voor elke door hen bijgewoonde vergadering een vergoeding voor reis- en verblijfkosten en voor derving van inkomsten tot een bedrag gelijk aan de desbetreffende vergoeding, welke wordt toegekend aan de bestuursleden van de BV TAB.

  • 2. De presentielijst van een vergadering strekt tot uitsluitend bewijs, dat een bestuurslid een vergadering heeft bijgewoond.

BIJLAGE II B

ALGEMEEN REGLEMENT VAN DE „STICHTING UITVOERING WW-AANVULLING AGRARISCHE SECTOREN" (SUWAS-II)

Artikel 1

De BV TAB is gemachtigd namens het bestuur van de „Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren" (SUWAS-II) de administratie van de stichting te voeren.

Artikel 2

  • 1. De geldmiddelen der stichting zullen, voorzover zij niet in contanten aanwezig zijn of overeenkomstig artikel 12 van de statuten zijn belegd, worden gestort op een ten name van de stichting staande bank- of postrekening.

  • 2. De in contanten aanwezige geldmiddelen zullen een bedrag van tienduizend gulden (f 10.000,–) niet mogen overschrijden.

  • 3. De directie van de BV TAB voert onder toezicht van het bestuur der stichting het beheer over de geldmiddelen. De directie van de BV TAB wordt tevens door het bestuur gemachtigd de gelden der stichting overeenkomstig het bepaalde in de statuten voorzover vereist te beleggen.

  • Een overzicht van de beleggingen zal per kwartaal aan het bestuur worden overgelegd.

  • 4. De directie van de BV TAB is tevens bevoegd voor en namens het bestuur der stichting:

    • a. te beschikken over de ten name van de stichting staande rekeningen als bedoeld in lid 1;

    • b. te beschikken over de contanten, als bedoeld in lid 2;

    • c. kwijting te verlenen.

  • 5. De beschikking over geldswaardige papieren, daaronder begrepen inschrijvingen in de grootboeken der nationale schuld alsmede in het schuldregister der Nederlandse Staatsleningen zal overeenkomstig het bepaalde in de statuten slechts kunnen geschieden door twee leden van directie of personeel van de BV TAB gezamenlijk, hiertoe door het bestuur der stichting gemachtigd.

  • 6. De directie van de BV TAB is onder goedkeuring van het bestuur van de stichting bevoegd één of meer personeelsleden van de BV TAB te machtigen tot het voor of namens haar uitoefenen van de haar in lid 4 van dit artikel toegekende bevoegdheden.

Artikel 3

  • 1. De leden van het bestuur der stichting genieten voor elke door hen bijgewoonde vergadering een vergoeding voor reis- en verblijfkosten en voor derving van inkomsten tot een bedrag gelijk aan de desbetreffende vergoeding, welke wordt toegekend aan de bestuursleden van de BV TAB, tenzij op dezelfde dag een vergadering van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren plaatsvindt, in welk geval een vergoeding achterwege blijft.

  • 2. De presentielijst van een vergadering strekt tot uitsluitend bewijs, dat een bestuurslid een vergadering heeft bijgewoond.

BIJLAGE III A

UITKERINGSREGLEMENT SUWAS-I

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a. BV TAB: De Bedrijfsvereniging voor Tabakverwerkende en Agrarische Bedrijven te 's-Gravenhage;

  • b. BPL: De Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw te 's-Gravenhage;

  • c. AAW: De Algemene Arbeidsongeschiktheidswet;

  • d. WAO: De Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering;

  • e. WW: De Werkloosheidswet resp. Nieuwe Werkloosheidswet;

  • f. ZFW: De Ziekenfondswet;

  • g. ZW: De Ziektewet;

  • h. Werkgever:

    • de werkgever in de zin van de CAO vervroegd uittreden in de agrarische sectoren;

    • de werkgever in de zin van een andere, voor een bepaalde agrarische sector afgesloten, en bij het Centraal kantoor van de Arbeidsinspectie (voorheen de Inspectiedienst) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregistreerde CAO, waarin met instemming van het Bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren (SUWAS) is voorzien in dezelfde regeling terzake van vervroegd uittreden als in de onder a. bedoelde CAO;

  • i. Werknemer:

    • de werknemer in de zin van de CAO vervroegd uittreden in de agrarische sectoren;

    • de werknemer in de zin van een andere, voor een bepaalde agrarische sector afgesloten, en bij het Centraal kantoor van de Arbeidsinspectie (voorheen de Inspectiedienst) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregistreerde CAO, waarin met instemming van het bestuur van de Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren (SUWAS) is voorzien in dezelfde regeling terzake van vervroegd uittreden als in de onder a. bedoelde CAO;

  • j. Regeling: De bij CAO of andere arbeidsvoorwaarden- c.q. rechtspositieregeling vastgelegde mogelijkheid tot vervroegde uittreding;

  • k. Deelnemer: De werknemer wiens verzoek om aan de regeling te mogen deelnemen is ingewilligd;

  • l. Pensioendatum: De datum waarop de leeftijd van vijfenzestig (65) jaar wordt bereikt;

  • m. Loon:

    • Het loon, inclusief de vakantietoeslag, dat de deelnemer gemiddeld per dag heeft verdiend in het derde kalenderjaar onmiddellijk voorafgaande aan het jaar waarin gebruik wordt gemaakt van deze regeling. Bij de berekening van dat loon wordt gehandeld alsof het dagloon WAO van de deelnemer wordt vastgesteld met dien verstande dat daarbij de bepalingen inzake het maximum- en het minimumdagloon buiten toepassing blijven en als maximum per dag wordt aangehouden één één/tweede (1,5) maal het maximum premiedagloon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekering. Wanneer een werknemer jaarlijks een aantal maanden in het genot is van een WW-uitkering dan wordt deze WW-uitkering gezien als loon en blijft deze uitkering niet buiten beschouwing zoals bij de dagloonberekening WAO (art. 14. 1. d van dagloonregelen WAO).

  • n. Uitkering: De uitkering als bedoeld in artikel 6.

  • o. IOAW: De Wet Inkomensvoorziening Oudere en Gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Werkloze Werknemers;

  • p. TW: De Toeslagenwet.

Artikel 2 Uitvoering

De regeling wordt namens het bestuur van de „Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren" (SUWAS) uitgevoerd door de BV TAB.

Artikel 3 Voorwaarden deelneming

Werknemers kunnen deelnemen aan een regeling inzake vervroegd uittreden, inhoudende het verstrekken van een uitkering wanneer zij voldoen aan de in artikel 4 van de CAO gestelde voorwaarden.

Artikel 4 Aanmelding

  • 1. Werknemers, die aan de regeling genoemd in artikel 4 A van de CAO kunnen deelnemen en hiervan gebruik wensen te maken, dienen zich uiterlijk twee maanden voor het tijdstip waarop zij wensen uit te treden, aan te melden.

  • Werknemers die in aanmerking komen voor de regeling genoemd in artikel 4.D. van de CAO dienen zich uiterlijk 1 jaar na het verkrijgen van een aanspraak op een aanvulling op de WW-uitkering zoals bedoeld in artikel 4.D. van de CAO, doch uiterlijk twee maanden voor de datum waarop de maximale uitkeringsperiode van de WW eindigt, aan te melden.

  • 2. De aanmelding dient te geschieden bij de BV TAB.

  • 3. Vindt aanmelding plaats na het bereiken van de voor het kunnen deelnemen aan de regeling gestelde leeftijd respectievelijk na het in werking treden van de regeling, dan kan de uitkering niet eerder ingaan dan op de datum waarop de aanmelding is ontvangen.

  • 4. Een werknemer die in aanmerking komt voor de regeling genoemd in artikel 4.A. van de CAO kan niet meer als deelnemer worden aanvaard, wanneer zijn aanmelding minder dan acht weken voor de pensioendatum wordt ontvangen.

Artikel 5 Rechten deelnemer

  • 1. De deelnemer ontvangt, met inachtneming van het bepaalde in de volgende leden, tot zijn pensioendatum over elke dag, uitgezonderd zaterdagen en zondagen, een uitkering.

  • De uitkering wordt als volgt berekend:

  • Op het loon als bedoeld in artikel 1 lid m worden toegepast alle inhoudingen zoals deze voor de deelnemer golden op het moment van uittreding.

  • Het aldus gevonden netto-bedrag wordt vermenigvuldigd met zevenentachtig één/tweede procent (87,5%).

  • Vervolgens wordt het laatst bedoelde netto-bedrag omgerekend naar een bruto-bedrag op basis van de inhoudingen die gelden voor een deelnemer aan deze regeling.

  • Hierna vindt reservering plaats ten behoeve van de vakantietoeslag zoals bedoeld in lid 3, door het bruto-bedrag te vermenigvuldigen met éénhonderd en te delen door éénhonderd vermeerderd met het percentage overeenkomstig de berekeningsmethode van de vakantietoeslag voor werknemers vallend onder de CAO voor de Landbouw.

  • 2. De netto-uitkering bedraagt tenminste het voor de deelnemer op de dag van ingang van de uitkering geldende netto-bedrag van het wettelijk minimumloon, met dien verstande, dat indien bij de berekening van het loon van de deelnemer bepalingen inzake een evenredige verlaging van het loon toepassing hebben gevonden, die bepalingen van overeenkomstige toepassing zijn op het wettelijk minimumloon.

  • 3. De deelnemer ontvangt in mei van elk jaar een vakantietoeslag over de vanaf mei van het vorig jaar tot en met april van het lopende jaar verstrekte bruto-uitkering, en bij het bereiken van de pensioendatum een vakantietoeslag over de nadien nog verstrekte bruto-uitkering, overeenkomstig de berekeningsmethode van de vakantietoeslag voor werknemers vallend onder de CAO voor de Landbouw.

Artikel 5 A Aanvulling AAW/WAO-uitkering

  • 1. De hoogte van de in artikel 4 B lid 8 van de CAO inzake vervroegde uittreding agrarische sectoren bedoelde aanvulling op de AAW/WAO-uitkering van de werknemer, als bedoeld in artikel 3 lid 2 onder B van de genoemde CAO, wordt als volgt bepaald:

    • a. Volgens de daarvoor in artikel 5 van het Uitkeringsreglement SUWAS-I opgenomen berekeningswijze wordt vastgesteld wat de (netto) SUWAS-uitkering zou zijn geweest, indien de bedoelde werknemer hierop recht zou hebben gehad.

    • b. Het bedrag van de aanvulling wordt zodanig vastgesteld dat de AAW/WAO-uitkering van de bedoelde werknemer en de (netto) aanvulling samen op het niveau van de onder a bepaalde SUWAS-uitkering komen.

  • 2. De in lid 1 bedoelde aanvulling komt niet tot uitbetaling indien en voor zover de bedoelde werknemer recht heeft op een verlengde ziekengelduitkering van de Bedrijfsvereniging voor het agrarische bedrijf, dan wel recht heeft op een aanvulling op de AAW/WAO-uitkering van zijn werkgever.

Artikel 5 B Aanvulling uitkering oudere werkloze

  • 1. De hoogte van de in artikel 4.D. lid 12 van de CAO inzake vervroegde uittreding agrarische sectoren bedoelde aanvulling op de WW-uitkering van de werknemer als bedoeld in artikel 3 lid 2 onder D. van genoemde CAO, wordt als volgt bepaald:

    • Volgens de daarvoor in artikel 5 van het Uitkeringsreglement SUWAS-I opgenomen berekeningswijze wordt vastgesteld wat de (netto) SUWAS-uitkering zou zijn geweest, indien de bedoelde werknemer hierop recht zou hebben gehad, met dien verstande dat bij de berekening van de hoogte van de aanvulling het dagloon WW van de deelnemer als basis zal gelden.

    • Het bedrag van de aanvulling wordt zodanig vastgesteld dat de WW-uitkering van de bedoelde werknemer en de (netto) aanvulling samen op het niveau van de onder a. bepaalde SUWAS-uitkering komen.

    • Ingeval de maximale uitkeringsperiode van de WW eerder eindigt dan op 65-jarige leeftijd wordt een uitkering ineens verstrekt berekend op basis van de volgende uitgangspunten:

    • de periode die na de maximale WW-periode nog rest tot aan het bereiken van de 65-jarige leeftijd;

    • het verschil in de hoogte van de IOAW-uitkering voor een alleenverdiener zonder ander inkomen en met een partner en het niveau van de onder a. bepaalde SUWAS-uitkering;

    • de hoogte van de IOAW-uitkering op het tijdstip dat ligt twee maanden voor het einde van de maximale uitkeringsperiode van de WW.

  • 2. De in lid 1 bedoelde aanvulling komt niet tot uitbetaling indien en voor zover de bedoelde werknemer recht heeft op:

    • een aanvulling op de WW-uitkering als bedoeld in artikel 4.C. van de CAO;

    • een ZW-uitkering voor zover die ZW-uitkering groter of gelijk is aan de som van de WW-uitkering plus de aanvulling vanuit de SUWAS.

Artikel 6 Uitbetaling

De uitkering wordt éénmaal per vier weken betaald volgens nader door het bestuur van de stichting vast te stellen regelen.

De uitkering ineens zoals genoemd onder artikel 5 lid 1 onder b, wordt betaald uiterlijk een maand voorafgaand aan het einde van de maximale WW-periode.

Artikel 7 Initiële verhoging en indexering

De bruto-uitkeringen worden, voor zover bij de vaststelling van het loon waarop de uitkering is gebaseerd hiermee nog geen rekening is gehouden, per één juli en per 1 januari verhoogd met het percentage waarmee de lonen in Klasse II en hoger zijn of worden verhoogd in de CAO voor de Landbouw.

De uitkering ineens zoals genoemd onder artikel 5 lid 1 onder b, wordt betaald uiterlijk een maand voorafgaand aan de einde van de maximale WW-periode.

Artikel 8 Voortzetting pensioenverzekering

  • 1. Voor de deelnemer die laatstelijk verzekerd was bij het BPL wordt de verzekering voortgezet door de stichting.

  • 2. Voor de deelnemer die elders verzekerd is verstrekt de stichting, op voorwaarde dat de verzekering wordt voortgezet, een tegemoetkoming in de kosten daarvan die maximaal gelijk is aan het premiebedrag dat zou zijn betaald, indien hij verzekerd was geweest bij het BPL.

Artikel 9 Voortzetting ziekenfondsverzekering

Voor de deelnemer op wie de ZFW van toepassing blijft, betaalt de stichting het werkgeversaandeel in de ZFW-premie.

Artikel 10 Samenloop met andere uitkeringen

  • 1. Geen uitkering als bedoeld in artikel 4 A van de CAO wordt toegekend indien en zolang de deelnemer in het genot is van dan wel aanspraak heeft op een uitkering ingevolge de ZW en/of AAW/WAO, naar volledige arbeidsongeschiktheid, resp. een arbeidsongeschiktheid van 80–100%. Evenmin wordt uitkering toegekend indien en zolang de deelnemer in het genot is van een uitkering ingevolge de WW.

  • 2. Een met toepassing van artikel 30 ZW verminderde uitkering ingevolge die wet, of een uitkering ingevolge de AAW/WAO naar een arbeidsongeschiktheid van minder dan 80% wordt op de uitkering in mindering gebracht. De verminderde uitkering wordt niet uitbetaald indien het bruto-bedrag van de uitkering minder dan f 5,– per dag zou bedragen.

  • 3. Indien uit enig dienstverband een pensioenuitkering aan een deelnemer plaatsvindt, voordat de leeftijd van 65 jaar is bereikt, is het bestuur bevoegd de uitkering krachtens dit reglement zodanig te korten, dat de pensioenuitkering plus de SUWAS-uitkering niet meer bedraagt dan het uit te keren netto SUWAS bedrag.

Artikel 11 Overige arbeid

  • 1. Arbeid, die op het tijdstip van aanmelding reeds werd verricht naast de arbeid die door de uittreding wordt beëindigd, mag in dezelfde omvang worden voortgezet zonder dat de inkomsten uit de arbeid in mindering op de uitkering worden gebracht.

  • 2. Behoudens in naar het oordeel van het bestuur der stichting uitzonderlijke omstandigheden is het de deelnemer verboden na het tijdstip van aanmelden:

    • de omvang van de in het eerste lid bedoelde arbeid te vergroten, ofwel;

    • andere produktieve arbeid te gaan verrichten dan die welke op het tijdstip van aanmelding reeds werd verricht en die welke door de uittreding werd beëindigd.

    • Tot het in uitzonderlijke omstandigheden vergroten van de omvang van de arbeid ofwel het gaan verrichten van andere arbeid, zoals bovenbedoeld, dient vooraf toestemming aan het bestuur te worden gevraagd. De met het vergroten van de omvang van de arbeid ofwel het gaan verrichten van andere arbeid verkregen inkomsten worden alsdan volgens door het bestuur te stellen regelen in mindering op de uitkering gebracht.

  • 3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 is niet van toepassing voor deelnemers aan de regeling als bedoeld onder artikel 4.D. in de CAO vervroegde uittreding agrarische sectoren. De deelnemer die gebruik maakt van deze regeling dient een werkhervatting te melden bij de BV TAB.

Artikel 11a Sanctie WW

  • 1. In geval het recht op aanvulling als bedoeld in artikel 4.D. van de CAO samenloopt met een WW-uitkering waarop in het kader van de WW de sanctie van tijdelijke gehele of gedeeltelijke weigering of blijvende gehele of gedeeltelijke weigering is toegepast, wordt de voornoemde aanvulling niet uitbetaald.

  • 2. In geval het recht op een aanvulling als bedoeld in artikel 4.D. van de CAO samenloopt met een WW-uitkering waarop in het kader van de WW de sanctie van tijdelijke gehele of gedeeltelijke weigering of blijvende gehele of gedeeltelijke weigering is toegepast in de laatste twee maanden voor de datum waarop de maximale uitkeringsperiode van de WW eindigt, wordt de uitkering-ineens, zoals bedoeld in artikel 5.B. lid 1 sub b van het Uitkeringsreglement, conform de sanctie vanuit de WW naar evenredigheid vastgesteld.

Artikel 12 Verplichting deelnemer

De deelnemer dient desgevraagd of uit eigen beweging aan de BV TAB alle inlichtingen te verstrekken die voor de beoordeling van het recht op uitkering en de hoogte daarvan van belang kunnen zijn.

Artikel 13 Einde van de deelname

  • 1. De deelname aan de regeling eindigt:

    • a. bij het bereiken van de pensioendatum of door overlijden van de deelnemer;

    • b. wanneer de deelnemer te kennen geeft dat hij de deelname wenst te beëindigen;

    • c. wanneer de deelnemer handelt in strijd met dit reglement of met door het bestuur van de stichting gegeven nadere aanwijzingen.

  • 2. Ingeval een deelname is beëindigd op grond van het bepaalde in lid 1 onder b. en c. kan nadien niet opnieuw aan de regeling worden deel genomen.

Artikel 14 Uitkering bij overlijden

Indien de deelnemer tijdens het genot van de uitkering overlijdt, wordt de uitkering, alsmede de vakantietoeslag, tot en met de laatste dag van de tweede maand, volgende op die waarin het overlijden plaatsvond, uitbetaald:

  • 1. aan de langstlevende der echtgenoten indien de overledene niet duurzaam gescheiden leefde;

  • 2. bij ontstentenis van de onder 1 bedoelde persoon, aan de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen;

  • 3. bij ontstentenis van de onder 1 en 2 bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

Artikel 15 Controle

De BV TAB is bevoegd controle uit te oefenen op de naleving van de verplichtingen van de deelnemer.

Artikel 16 Het niet nakomen van verplichtingen

Een besluit tot toekenning van de uitkering kan worden ingetrokken of herzien indien de deelnemer zijn verplichtingen als bedoeld in de artikelen 11 en 12 niet nakomt dan wel de door hem verstrekte gegevens onjuist of onvolledig blijken te zijn. De uitkering die als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen als bedoeld in de artikelen 11 en 12 of het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens ten onrechte of te veel is uitbetaald, kan worden teruggevorderd.

Artikel 17 Beslissingen

Beslissingen inzake de toekenning, weigering, intrekking of herziening van de uitkering worden door het bestuur van de stichting genomen.

De beslissingen zijn met redenen omkleed en worden schriftelijk ter kennis van de deelnemer gebracht.

Artikel 18 Delegatie van bevoegdheden

  • 1. Het bestuur van de stichting is bevoegd bepaaldelijk te omschrijven bevoegdheden geheel of gedeeltelijk te delegeren aan:

    • a. een uit en door het bestuur van de stichting aangewezen commissie welke moet zijn samengesteld naar het aan artikel 4 van de statuten ten grondslag liggende beginsel van pariteit;

    • b. de directie van de BV TAB.

  • 2. De directie van de BV TAB is onder goedkeuring van het bestuur van de stichting bevoegd één of meer personeelsleden van de BV TAB te machtigen tot het voor en namens haar uitoefenen van de haar op grond van het bepaalde in het eerste lid toegekende bevoegdheden.

  • 3. Het in het eerste lid bedoelde delegatiebesluit wordt bij dit reglement gevoegd (zie bijlage IV).

Artikel 19 Kennelijke onredelijkheid

Indien toepassing van het in voorgaande artikelen bepaalde kennelijk onredelijke uitkomsten tot gevolg heeft, beslist het bestuur van de stichting.

Artikel 20 Geschillen

Bezwaar tegen weigering, intrekking of herziening van de uitkering alsmede bezwaren met betrekking tot de datum van ingang dan wel de hoogte van een toegekende uitkering dienen binnen veertien dagen na dagtekening van de desbetreffende beslissing schriftelijk te worden voorgelegd aan het bestuur van de stichting, adres: Postbus 254, 2700 AG Zoetermeer.

Artikel 23 Slotbepaling

In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur der stichting.

BIJLAGE III B

UITKERINGSREGLEMENT SUWAS-II

Uitkeringsreglement als bedoeld in art. 4 lid 11 CAO vervroegde uittreding agrarische sectoren.

Artikel 1 Begripsbepalingen

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • a. BV TAB: de Bedrijfsvereniging voor Tabakverwerkende en Agrarische Bedrijven te 's-Gravenhage;

  • b. WW: de Werkloosheidswet;

  • c. werkloosheid: werkloosheid in de zin van de Werkloosheidswet;

  • d. werkgever:

    • 1. de werkgever in de zin van de CAO vervroegde uittreding agrarische sectoren;

    • 2. de werkgever in de zin van een andere, voor een bepaalde agrarische sector afgesloten, en bij het Centraal kantoor van de Arbeidsinspectie (voorheen de Inspectiedienst) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregistreerde CAO, waarin met instemming van het Bestuur van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS-II), is voorzien in dezelfde regeling terzake van aanvulling WW-uitkering als in de onder 1 bedoelde CAO;

  • e. werknemer:

    • 1. de werknemer in de zin van de CAO vervroegde uittreding agrarische sectoren;

  • f. regeling: de bij CAO of andere arbeidsvoorwaarden- c.q. rechtspositieregeling vastgelegde mogelijkheid tot aanvulling van de WW-uitkering;

  • g. rechthebbende: de werknemer die aanspraak maakt op een aanvulling;

  • h. dagloon: het voor die werknemer geldende dagloon WW;

  • i. aanvulling: de aanvulling van de WW-uitkering met 10% van het dagloon WW;

  • j. jaar: de periode van 1 oktober tot en met 30 september;

  • k. eerste WW-dag: de eerste WW-dag per opgebouwd recht analoog aan art. 90 WW.

Artikel 2 Uitvoering

De regeling wordt namens het bestuur van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS-II) uitgevoerd door de BV TAB.

Artikel 3 Voorwaarden aanspraak op aanvulling

  • 1. Een werknemer kan aanspraak maken op een aanvulling inzake deze regeling, indien:

    • a. hij werkloos is in de zin van de Werkloosheidswet;

    • b. hij in de kalenderweek onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid alsmede in de periode van 39 weken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn werkloosheid in ten minste 26 weken verzekerd is geweest bij dezelfde bedrijfsvereniging onderscheidenlijk het op grond van de algemene maatregel van bestuur bedoelde in artikel 17a, derde lid, van toepassing zijnde 16 weken bij dezelfde bedrijfsvereniging verzekerd is geweest.

  • 2. Indien in genoemde periode van 12 maanden zich perioden bevinden waarin de werknemer wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid geen arbeid kon verrichten of niet als werknemer werkzaamheden heeft verricht en hij van de bedrijfsvereniging de hoedanigheid van werknemer in de zin van de WW heeft herkregen, wordt de bedoelde periode van 12 maanden met deze perioden verlengd.

Artikel 3a

De werknemer kan aanspraak maken op een aanvulling ingevolge deze regeling over elke dag dat zijn werkgever ten behoeve van hem recht heeft op een uitkering van de stichting Overbruggingsfonds, als bedoeld in artikel 3 van de collectieve arbeidsovereenkomst Overbruggingsfonds.

Artikel 4 Rechten rechthebbende

  • 1. De rechthebbende, die een loongerelateerde WW-uitkering heeft, ontvangt vanaf de eerste werkloosheidsdag gedurende de wachtgeldperiode, danwel de eerste dag van de herleving van zijn loongerelateerde of vervolguitkering wanneer artikel 52b lid 3 van de Werkloosheidswet van toepassing is, over maximaal 8 weken per jaar een aanvulling op de WW-uitkering van 10% van het dagloon WW.

  • 2. De rechthebbende die een kortdurende WW-uitkering heeft, ontvangt vanaf de eerste werkloosheidsdag gedurende de wachtgeldperiode over maximaal 8 weken per jaar een aanvulling op de WW-uitkering van 10% van het minimumloon danwel 10% van het dagloon als de kortdurende uitkering is gebaseerd op het dagloon.

  • 3. Na het verkrijgen van een recht op aanvulling van WW-uitkering ontstaat pas weer recht op aanvulling wanneer voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 3 en sprake is van een nieuw jaar.

  • 4. Op het genoemde in lid 2 wordt een uitzondering gemaakt voor de situatie dat de werknemer werkzaam is in twee of meer naast elkaar lopende dienstbetrekkingen en derhalve twee of meer los van elkaar staande WW-rechten opbouwt. Voor elk WW-recht geldt een recht op aanvulling gedurende 8 weken vanaf de eerste werkloosheidsdag.

  • 5. De hoogte van de aanvulling wordt aangepast aan tussentijdse wijzigingen van het dagloon.

Artikel 4a

  • 1. De werknemer ontvangt de aanvulling als bedoeld in artikel 3a over iedere dag dat zijn werkgever ten behoeve van hem recht heeft op een uitkering van de stichting Overbruggingsfonds.

  • 2. De aanvulling bedraagt:

    • a. 10% van het overeengekomen brutoloon van de werknemer dat deze verdiend zou hebben indien er geen sprake was geweest van een onwerkbare dag;

    • b. de vakantiebon die over het onder a. vermelde loon verschuldigd is;

    • c. de over de onder a. en b. genoemde onderdelen verschuldigde werkgeverslasten in de SV-premies, in de premies voor de bedrijfstakfondsen, in de SAZAS-premie en in de premie voor het Overbruggingsfonds.

Artikel 5 Aanvraag

  • 1. De vaststelling van het recht op aanvulling geschiedt na indiening van een schriftelijke aanvraag.

  • 2. De aanvraag dient te geschieden bij de BV TAB. Over de wijze waarop de aanvraag dient te geschieden worden nadere regels gesteld.

  • 3. Indien de aanvraag niet binnen een half jaar na aanvang werkloosheid is ingediend, vervalt het recht op aanvulling.

Artikel 5a

De aanvraag van een aanvulling als bedoeld in artikel 3a vindt plaats door middel van de aanvraag om een verstrekking van de stichting Overbruggingsfonds, overeenkomstig de te dien aanzien gestelde regels.

Artikel 6 Uitbetaling

  • 1. De aanvulling wordt in beginsel naast de WW-uitkering verstrekt.

  • 2. Indien en zolang geen recht op WW-uitkering kan worden vastgesteld, vindt geen betaling van de aanvulling plaats.

  • 3. Over de betaling worden door het bestuur nadere regels gesteld.

Artikel 6a

De aanvulling als bedoeld in artikel 3a wordt uitbetaald aan de werkgever en vindt plaats gelijktijdig met de uitbetaling van de verstrekking van de stichting Overbruggingsfonds.

Artikel 7 Opschorting recht wegens uitsluitingsgrond

Indien de rechthebbende geen recht heeft op WW-uitkering wegens de aanwezigheid van een uitsluitingsgrond ex art. 19 lid 1 WW, schort het recht op aanvulling op totdat de uitkering herleeft na beëindiging van de uitsluitingsgrond.

Artikel 8 Samenloop

  • 1. Indien de rechthebbende een 100%-uitkering krachtens de Ziektewet ontvangt, komt de aanvulling niet tot uitbetaling.

  • 2. Indien de rechthebbende op grond van andere regelingen aanspraak heeft op aanvulling van de WW-uitkering tot 100% van zijn loon komt de aanvulling niet tot uitbetaling.

Artikel 9 Sanctie WW

In geval het recht op aanvulling samenloopt met een WW-uitkering waarop in het kader van de WW de sanctie van tijdelijke of blijvende gehele weigering is toegepast, wordt de aanvulling niet uitbetaald.

Artikel 10 Hervatting

Indien de rechthebbende gedeeltelijk hervat, wordt op de aanvulling dezelfde evenredige verlaging toegepast als ingevolge art. 47 WW op de WW-uitkering is toegepast; het recht op aanvulling loopt onverminderd door.

Artikel 11 Verplichting werknemer en werkgever

  • 1. De werknemer dient desgevraagd of uit eigen beweging aan de BV TAB alle inlichtingen te verstrekken die voor de beoordeling van het recht op aanvulling en de hoogte daarvan van belang kunnen zijn.

  • 2. Met betrekking tot de uitkering als bedoeld in artikel 3A heeft de werkgever dezelfde verplichting tot het verstrekken van inlichtingen als bedoeld in het vorige lid.

Artikel 12 Controle

De BV TAB is bevoegd controle uit te oefenen op de naleving van de verplichtingen door de werknemer.

Artikel 13 Het niet nakomen van verplichtingen

Een besluit tot toekenning van de aanvulling kan worden ingetrokken of herzien, indien de rechthebbende zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 11 niet nakomt danwel de door hem verstrekte gegevens onjuist of onvolledig blijken te zijn. De aanvulling die als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 10 of het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens ten onrechte of te veel is uitbetaald, kan worden teruggevorderd.

Artikel 14 Beslissingen

Beslissingen betreffende de aanvulling worden door het bestuur van de stichting genomen. De beslissingen zijn met redenen omkleed en worden schriftelijk ter kennis van de rechthebbende gebracht.

Artikel 15 Kennelijke onredelijkheid

Indien toepassing van het in voorgaande artikelen bepaalde kennelijk onredelijke uitkomsten tot gevolg heeft, beslist het bestuur van de stichting.

Artikel 16 Geschillen

Bezwaren tegen beslissingen betreffende de aanvulling dienen binnen veertien dagen na dagtekening van de desbetreffende beslissing schriftelijk te worden voorgelegd aan het bestuur van de stichting.

Artikel 19 Slotbepaling

In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist het bestuur der stichting.

BIJLAGE IV A

AANHANGSEL BIJ HET UITKERINGSREGLEMENT SUWAS-I

Delegatiebesluit als bedoeld in artikel 18 lid 3 van het uitkeringsreglement, zoals vastgesteld in de bestuursvergadering d.d. 14 augustus 1979.

  • I. Er wordt een Kleine Commissie (KC) ingesteld, die bevoegd is tot:

    • a. het beslissen inzake intrekking of herziening van een toegekende uitkering op grond dat de deelnemer zijn verplichtingen als bedoeld in artikel 12 van het reglement niet nakomt dan wel de door hem verstrekte gegevens onjuist of onvolledig blijken te zijn;

    • b. het beslissen inzake terugvordering van ten onrechte of te veel uitbetaalde uitkering als gevolg van het niet nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 11 en 12 van het reglement of het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens;

    • c. het beslissen inzake toekenning, weigering, intrekking of herziening van de uitkering in gevallen, waarin de directie BV TAB niet bevoegd is tot het nemen van een beslissing;

    • d. het beslissen inzake de door de directie BV TAB voorgelegde gevallen, waarin gebruikmaking van de aan de directie BV TAB gedelegeerde bevoegdheden zou leiden tot het nemen van een beslissing, welker juistheid of redelijkheid – al dan niet op grond van aangevoerde verzachtende omstandigheden – kan worden betwijfeld, danwel waarin na gebruikmaking van de gedelegeerde bevoegdheden omstandigheden ter kennis van de directie BV TAB komen, waardoor twijfel aan de juistheid van de beslissing kan ontstaan.

  • II. De directie BV TAB is bevoegd tot:

    • a. de vaststelling en betaalbaarstelling van krachtens een bevoegdelijk genomen beslissing aan of ten behoeve van deelnemers verschuldigde uitkeringen, verstrekkingen en betalingen;

    • b. het beoordelen van en beslissen inzake aanspraken van deelnemers indien naar het oordeel van de directie BV TAB, gelet op het in het uitkeringsreglement bepaalde, een aanspraak moet worden erkend en hieromtrent noch omtrent de hoogte der aanspraak redelijkerwijze verschil van mening mogelijk is;

    • c. het beoordelen van en beslissen inzake aanspraken van deelnemers indien naar het oordeel van de directie BV TAB, gelet op het in het uitkeringsreglement bepaalde, een aanspraak geheel of gedeeltelijk moet worden ontkend, evenwel uitsluitend indien de beslissing kan worden genomen op grond van feitelijke omstandigheden, welker betekenis niet nader behoeft te worden beoordeeld;

    • d. het schriftelijk kennis geven aan deelnemers van met redenen omklede, bevoegdelijk genomen beslissingen.

  • III. De directie BV TAB is bevoegd één of meer personeelsleden van de BV TAB te machtigen tot het voor en namens haar uitoefenen van de onder II. genoemde bevoegdheden.

BIJLAGE IV B

MANDAATBESLUIT SUWAS-II

Het bestuur van de Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren (SUWAS-II), gevestigd te 's-Gravenhage;

  • gelet op het bepaalde in artikel 7 lid 2 van de statuten – en met inachtneming van het bepaalde in het Algemeen Reglement – besluit ten aanzien van de uitvoering van de regeling aanvulling WW de hierna genoemde bevoegdheden te delegeren aan het bestuur van de Bedrijfsvereniging voor het Agrarisch Bedrijf met het recht van substitutie en aan de directie BV TAB.

  • De aan voornoemd bestuur gedelegeerde bevoegdheden zullen krachtens het verleende recht van substitutie voor en namens het bestuur worden uitgeoefend door de Kleine Commissie BVAB en – indien en voorzover de Kleine Commissie Afdelingsbestuur bevoegd is ingevolge de in het kader van de Werkloosheidswet verleende delegatie – door de Kleine Commissie Afdelingsbestuur.

Artikel 1 Kleine Commissie en haar bevoegdheden

Aan de Kleine Commissie zijn de navolgende bevoegdheden gedelegeerd.

  • a. het beslissen inzake toekenning, weigering, intrekking of herziening van de aanvulling in gevallen, waarin de directie BV TAB niet bevoegd is tot nemen van een beslissing;

  • b. het beslissen inzake terugvordering, verrekening of kwijtschelding van ten onrechte of te veel uitbetaalde aanvulling waarin de Afdelings-KC respectievelijk de directie BV TAB niet bevoegd is tot het nemen van een beslissing;

  • c. het beslissen inzake gevallen waarin de toepassing van het uitkeringsreglement een kennelijk onredelijke uitkomst heeft;

  • d. het beslissen inzake bezwaren tegen beslissingen aangaande de aanvulling;

  • e. het beslissen inzake bezwaren tegen de premieplicht en de opgelegde premienota ten behoeve van de regeling aanvulling-WW;

  • f. het al dan niet instellen van hoger beroep en van beroep in cassatie.

Artikel 2 Afdelings-KC en haar bevoegdheden

Aan de Kleine Commissie Afdelingsbestuur zijn de bevoegdheden gedelegeerd.

  • het beslissen inzake terugvordering, verrekening of kwijtschelding van ten onrechte of te veel verstrekte aanvulling indien eveneens WW-uitkering ten onrechte of te veel is verstrekt en de Afdelings-KC op grond van het mandaatbesluit risicogroep Agrarische Bedrijven bevoegd is te beslissen over laatstgenoemde terugvordering.

Artikel 3 Bevoegdheden directie

  • 1. Aan de directie BV TAB, die is belast met alle aan de administratie-opdracht inherente handelingen zijn de navolgende bevoegdheden gedelegeerd.

    • a. het beoordelen van en beslissen inzake aanspraken van werknemers indien naar het oordeel van de directie BV TAB, gelet op het in het uitkeringsreglement bepaalde, een aanspraak moet worden erkend en hieromtrent noch omtrent de hoogte der aanspraak redelijkerwijze verschil van mening mogelijk is;

    • b. het beoordelen van en beslissen inzake aanspraken van werknemers indien naar het oordeel van de directie BV TAB, gelet op het in het uitkeringsreglement bepaalde, een aanspraak geheel of gedeeltelijk moet worden ontkend, evenwel uitsluitend indien de beslissing kan worden genomen op grond van feitelijke omstandigheden, welker betekenis niet nader behoeft te worden beoordeeld;

    • c. het vaststellen en betaalbaarstellen van krachtens een bevoegdelijk genomen beslissing aan of ten behoeve van werknemers verschuldigde aanvullingen;

    • d. het beslissen inzake intrekking of herziening van een toegekende aanvulling en inzake terugvordering, verrekening of kwijtschelding van ten onrechte of teveel betaalde aanvulling indien eveneens WW-uitkering ten onrechte of teveel is verstrekt, danwel alleen ten onrechte of teveel betaalde aanvulling is verstrekt en de directie op grond van het Mandaatsbesluit risicogroep Agrarische Bedrijven bevoegd is te beslissen over laatstgenoemde terugvordering;

    • e. het toepassen van het bepaalde inzake de vaststelling van de heffing en voorschotheffing zoals genoemd in artikel 3 lid 1 t/m 8 van het heffingsreglement.

  • 2. De directie BV TAB is bevoegd voor en namens het bestuur der stichting tot het optreden in voor een kantongerecht aanhangige procedure, in welke dat bestuur als partij optreedt en welke voortvloeien uit de toepassing van bepalingen der regeling aanvulling WW.

  • 3. De directie BV TAB is bevoegd één of meer personeelsleden van de BV TAB te machtigen tot het voor en namens haar uitoefenen van de onder artikel 3 lid 1 en 2 genoemde bevoegdheden.

Voorbehoud

Indien gebruikmaking van de aan de directie BV TAB resp. Afdelings-KC BVAB gedelegeerde bevoegdheden zou leiden tot het nemen van een beslissing, welker juistheid of redelijkheid – al dan niet op grond van aangevoerde verzachtende omstandigheden – kan worden betwijfeld, dan wel waarin na gebruikmaking van de gedelegeerde bevoegdheden omstandigheden ter kennis van de directie BV TAB resp. Afdelings-KC BVAB komen, waardoor twijfel aan de juistheid van de beslissing kan ontstaan dient het geval te worden voorgelegd aan de Kleine Commissie BVAB.

BIJLAGE V

HEFFINGSREGLEMENT SUWAS

Artikel 1 Begripsbepaling

In dit reglement wordt verstaan onder:

  • 1. BV TAB: de Bedrijfsvereniging voor Tabakverwerkende en Agrarische Bedrijven te 's-Gravenhage;

  • BVAB: Bedrijfsvereniging voor het Agrarisch Bedrijf.

  • BPL: Stichting Bedrijfspensioenfonds voor de Landbouw.

  • CAO SUWAS: Collectieve arbeidsovereenkomst vervroegde uittreding agrarische sectoren.

  • SUWAS-I: Stichting Uittreding Werknemers Agrarische Sectoren te 's-Gravenhage;

  • SUWAS-II: Stichting Uitvoering WW-aanvulling Agrarische Sectoren te 's-Gravenhage.

  • 2. werkgever:

    • a. de werkgever in de zin van de CAO SUWAS;

    • b. de werkgever in de zin van een andere voor een bepaalde agrarische sector afgesloten en bij het Centraal kantoor van de Arbeidsinspectie (voorheen de Inspectiedienst) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregistreerde CAO, waarin met instemming van het bestuur SUWAS-I en het bestuur SUWAS-II is voorzien in dezelfde regelingen als in de onder a bedoelde CAO;

    • e. de werkgever in de zin van een andere voor een bepaalde agrarische sector afgesloten en bij het Centraal kantoor van de Arbeidsinspectie (voorheen de Inspectiedienst) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geregistreerde CAO waarin met instemming van het bestuur SUWAS-I is voorzien in dezelfde regeling ter zake van vervroegd uittreden als in de onder a bedoelde CAO;

  • 3. loon: het loon in de zin van de Coördinatiewet Sociale Verzekeringen, met dien verstande, dat als maximumloon per dag wordt aangehouden één één/tweede (1,5) maal het maximumpremiedagloon in de zin van art. 9 lid 1 van voornoemde wet.

  • 4. regeling: de bij CAO of andere arbeidsvoorwaarden- c.q. rechtspositieregeling vastgelegde mogelijkheid tot vervroegde uittreding en/of aanvulling van de WW-uitkering.

Artikel 2 Heffing

  • 1. De werkgever is gehouden jaarlijks met inachtneming van het hierna bepaalde ten behoeve van de uitvoering van de regeling een heffing over het loon van de in dienst (geweest) zijnde werknemers te betalen.

  • 2. De heffing bestaat uit het percentage, dat door het bestuur SUWAS-I jaarlijks wordt vastgesteld, verhoogd met het percentage, dat door het bestuur SUWAS-II jaarlijks wordt vastgesteld.

  • 3. In afwijking van het in het vorige lid bepaalde wordt de heffing voor de werkgever als bedoeld in art. 1 lid 1 onder e vastgesteld door het bestuur SUWAS-I.

  • 4. De betaling van de heffing dient te geschieden aan de BV TAB.

Artikel 3 Vaststelling heffing en voorschotheffing

  • 1. Zo spoedig mogelijk na afloop van elk boekjaar stelt het bestuur ten aanzien van elke werkgever de over dat boekjaar te zijnen laste komende heffing vast. De vaststelling van de heffing geschiedt aan de hand van de door de werkgever over elk boekjaar in te leveren jaaropgaven en/of andere door hem te verstrekken gegevens omtrent de persoon van de in dat boekjaar in zijn dienst werkzaam geweest zijnde werknemers, de duur van hun dienstverband, het door hen verdiende loon en het aantal dagen, waarover dat loon werd genoten. Het bestuur deelt het te betalen bedrag van de heffing schriftelijk aan de werkgever mede, onder mededeling van de termijn, waarbinnen de betaling moet geschieden.

  • 2. Indien ten onrechte geen bedrag aan heffing is vastgesteld dan wel na de vaststelling van het te betalen bedrag der heffing blijkt, dat een lager bedrag is vastgesteld dan verschuldigd is, stelt het bestuur het alsnog door de werkgever verschuldigde bedrag over de verstreken betalingstermijnen vast.

  • De laatste volzin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.

  • Indien een hoger bedrag aan heffing is vastgesteld dan verschuldigd is, stelt het bestuur het verschuldigde op het juiste bedrag vast. Het teveel betaalde wordt aan de werkgever terugbetaald.

  • 3. Het bestuur stelt een voorschotheffing vast ten aanzien van de werkgever, die in het boekjaar, waarop de voorschotheffing betrekking heeft, vermoedelijk heffing verschuldigd zal worden.

  • De voorschotheffing wordt vastgesteld op het bedrag, dat de werkgever over het boekjaar, waarop de voorschotheffing betrekking heeft, naar het oordeel van het bestuur vermoedelijk aan heffing verschuldigd zal zijn, met dien verstande, dat het bestuur hierbij rekening houdt met de in het eerste lid bedoelde gegevens omtrent de in dienst van de werkgever in het vorig jaar werkzaam geweest zijnde en in het betrokken jaar werkzaam zijnde werknemers, de aard, de omvang en de ontwikkeling van het bedrijf van de werkgever, en andere omstandigheden, welke op de hoogte van het heffingsbedrag van invloed kunnen zijn.

  • 4. Het bestuur deelt het te betalen bedrag der voorschotheffing schriftelijk aan de werkgever mede, met de mededeling dat dit bedrag in vier dan wel onder door het bestuur te bepalen voorwaarden in twaalf termijnen kan worden voldaan, verschijnende en vervallende op de eerste dag van elk kwartaal dan wel van elke maand. De voorschotheffing wordt verrekend met het bedrag aan heffing, dat de werkgever over het betrokken boekjaar verschuldigd zal zijn.

  • 5. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid stelt het bestuur bij niet tijdige voldoening van een voorschottermijn onverwijld de heffing vast, welke door de werkgever is verschuldigd over de vorenbedoelde termijn alsmede over de daaraan voorafgaande termijnen van hetzelfde boekjaar. De heffing is terstond opeisbaar.

  • 6. Eveneens in afwijking van het bepaalde in het eerste lid stelt het bestuur ten aanzien van een werkgever, die in staat van faillissement verkeert, of zijn bedrijf of beroep definitief heeft gestaakt, onverwijld de heffing vast. De laatste volzin van het vorige lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Indien na aanmaning een vordering op een werkgever terzake van achterstallige heffing niet geheel wordt voldaan, kan al hetgeen de werkgever verschuldigd is, vermeerderd met rente en extra incasso- en administratiekosten, gerechtelijk worden ingevorderd. Het bestuur is bevoegd de in de eerste volzin bedoelde kosten te stellen op 10% van het bedrag aan achterstallige heffing met een minimum van f 10,-.

  • 8. De werkgever is verplicht het bestuur op door het bestuur te bepalen tijdstippen alle gegevens te verstrekken, welk het voor het vaststellen van de heffing en voorschotheffing behoeft.

  • 9. De wijze van de vaststelling der heffing en voorschotheffing, als ook de betaling daarvan, worden verder geregeld door het bestuur. In bijzondere gevallen kan het bestuur afwijking van het bepaalde in de voorgaande leden toestaan of voorschrijven.

III. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

IV. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Nederlandse Staatscourant.

V. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 24 december 1996

A. van Dijk.


XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
2

Indien en voor zover de daartoe strekkende bepalingen van de CAO Overbruggingsfonds bij afzonderlijk besluit algemeen verbindend zijn verklaard.

Naar boven