Regeling financiële bepalingen bodem- sanering

«Wet bodembescherming»

11 december 1996

Nr. MJZ/96071923

Centrale Directie Juridische Zaken/Afdeling Wetgeving

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op de artikelen 76, tweede, zesde en zevende lid, 77, derde en vierde lid, 82, vijfde lid, 84, tweede lid, en 86, eerste lid, van de Wet bodembescherming;

Besluit:

§ 1 Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet bodembescherming;

b. budgethouder: provincie onderscheidenlijk in artikel 88, eerste lid, van de wet genoemde gemeente;

c. niet-bestede gelden: gelden die door budgethouder zijn ontvangen in het kader van de bijdrageverlening op grond van de artikelen 76, eerste lid, en 77, eerste lid, van de wet, verminderd met de door de budgethouder gedane betalingen in verband met de in de artikelen 76 en 77 van de wet bedoelde kosten, voor zover met het oog op deze betalingen geen bijdragen van gemeenten en provincie zijn of zullen worden ontvangen;

d. een geval: een geval van verontreiniging of een geval van ernstige verontreiniging als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet;

e. deelprojectfase: door de budgethouder als eenheid, in organisatorische en financiële zin, aangemerkte gedeelte van onderzoek onderscheidenlijk sanering van een geval;

f. afgeronde deelprojectfase: deelprojectfase ten aanzien waarvan de werkzaamheden waarvoor de budgethouder opdracht heeft verleend, zijn voltooid;

g. afgerond geval: geval slechts bestaande uit afgeronde deelprojectfasen en ten aanzien waarvan binnen vijf jaar na die afronding geen nieuwe deelprojectfase in uitvoering wordt genomen;

h. regionale waterbodems: bodems onder oppervlaktewater waarvoor de provincie op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren het waterkwaliteitsbeheer heeft opgedragen aan een waterschap.

§ 2 Verdeelsleutel van de rijksbijdrage

Artikel 2

1. De berekening van de bijdrage ter tegemoetkoming in de kosten van het onderzoek van onderzoeksgevallen en van het saneringsonderzoek en de sanering van gevallen van ernstige verontreiniging, bedoeld in artikel 76, eerste lid, van de wet geschiedt aan de hand van de volgende formules:

a. voor bodems, uitgezonderd regionale waterbodems:

bijdrage jaar t = f 2 miljoen + y1(x1-16 x f 2 miljoen)

waarin voorstelt:

t: het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft;

y1: de voor de budgethouders geldende vermenigvuldigingsfactoren, zoals aangegeven in onderstaande tabel:

provincie:

Groningen 0.039

Friesland 0.03

Drenthe 0.02

Overijssel 0.061

Flevoland 0.003

Gelderland 0.097

Utrecht 0.048

Noord-Holland 0.124

Zuid-Holland 0.174

Zeeland 0.025

Noord-Brabant 0.12

Limburg 0.062

gemeente:

Utrecht 0.011

Amsterdam 0.089

Den Haag 0.036

Rotterdam 0.061

x1: het op de rijksbegroting van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beschikbare bedrag in het jaar t-1 ter tegemoetkoming in de in de aanhef bedoelde kosten, niet inbegrepen het beschikbare bedrag ter tegemoetkoming in de hiervoor bedoelde kosten voor regionale waterbodems;

b. voor regionale waterbodems:

bijdrage jaar t = f 0,1 miljoen + y2(x2-12 x f 0,1 miljoen);

waarin voorstelt:

t: het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft;

y2: de voor de provincies geldende vermenigvuldigingsfactoren, zoals aangegeven in onderstaande tabel:

Groningen 0.041

Friesland 0.10

Drenthe 0.035

Overijssel 0.065

Flevoland 0.029

Gelderland 0.10

Utrecht 0.067

Noord-Holland 0.155

Zuid-Holland 0.191

Zeeland 0.037

Noord-Brabant 0.119

Limburg 0.061

x2: het op de rijksbegroting van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer beschikbare bedrag in het jaar t-1 ter tegemoetkoming in de in de aanhef bedoelde kosten voor zover het regionale waterbodems betreft.

2. De voor een provincie beschikbare bijdrage wordt verkregen door de uitkomsten van de in de onderdelen a en b van het eerste lid aangegeven berekening voor die provincie op te tellen. De voor een in artikel 88 van de wet genoemde gemeente beschikbare bijdrage is de uitkomst van de in onderdeel a aangegeven berekening.

§ 3 Doelmatige besteding

Artikel 3

1. De doelmatigheid van de besteding van de op grond van de artikelen 76 en 77 van de wet verleende bijdragen wordt getoetst door het saneringsplan en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeksrapporten te vergelijken met het eindresultaat van de sanering in technische, milieuhygiënische en financiële zin. Afwijkingen bij de uitvoering van het saneringsplan dienen te worden onderbouwd.

2. Voor de toetsing, bedoeld in het eerste lid, wordt voor de bijdrage die is verleend op grond van artikel 76 van de wet gebruik gemaakt van de gegevens verkregen op grond van artikel 10, derde lid. Voor de bijdrage die is verleend op grond van artikel 77 van de wet wordt naast de gegevens, bedoeld in de vorige volzin, gebruik gemaakt van de gegevens verkregen op grond van artikel 10, vierde lid.

§ 4 Benoemde kosten

Artikel 4

De nader te benoemen kosten, bedoeld in artikel 76, zesde lid, van de wet zijn in ieder geval de in bijlage 1 bij de regeling aangewezen kosten van onderzoek en sanering.

§ 5 Rente-opbrengsten bodemsaneringsgelden

Artikel 5

1. De budgethouder berekent jaarlijks de rente-opbrengsten over de niet-bestede gelden.

2. De jaarlijkse rente-opbrengsten worden verkregen door per kalenderjaar de in het vierde lid bedoelde periodieke rente-opbrengsten op te tellen.

3. Voor zover bij de berekening van de periodieke rente-opbrengsten aan de hand van het vierde tot en met het zevende lid blijkt, dat er niet alleen rente-opbrengsten doch ook rentelasten zijn, wordt de som van deze rentelasten van de berekende jaarlijkse rente-opbrengsten, bedoeld in het tweede lid, afgetrokken. Indien het vorenstaande tot een negatieve uitkomst leidt, wordt de rente-opbrengst op nul gesteld.

4. De periodieke rente-opbrengsten zijn de rente-opbrengsten over gelijke periodes van maximaal een maand.

5. De periodieke rente-opbrengsten worden berekend door de niet-bestede gelden aan het begin van de door de budgethouder gekozen periode te vermeerderen met de niet-bestede gelden aan het eind van die periode en deze som te delen door twee en vervolgens te vermenigvuldigen met het op grond van het zevende lid berekende rentepercentage.

6. In afwijking van het vijfde lid wordt voor de berekening van de periodieke rente-opbrengsten voor een periode van een dag, uitgegaan van het saldo van de niet-bestede gelden per dag, vermenigvuldigd met het op grond van het zevende lid berekende rentepercentage.

7. Het rentepercentage wordt berekend door de wettelijke rente op 1 januari van het betreffende jaar te verminderen met 5 procent en te delen door het aantal periodes.

Artikel 6

1. De voor de berekening van de rente-opbrengsten onderscheidenlijk rentelasten benodigde bedragen, bedoeld in artikel 5, vijfde en zesde lid, worden op een veelvoud van duizend gulden naar boven afgerond indien het derde cijfer voor de komma een vijf of meer bedraagt. In de overige gevallen worden die gegevens op een veelvoud van duizend gulden naar beneden afgerond met uitzondering van bedragen van f 499,- of minder die op f 0,- worden gesteld.

2. De rente-opbrengsten onderscheidenlijk rentelasten worden op de gulden nauwkeurig berekend.

§ 6 Nadere regels t.a.v. de indiening en gegevens t.b.v. de vaststelling van een bijdrage

Artikel 7

Een verzoek om een bijdrage als bedoeld in artikel 77, eerste lid, dient:

a. schriftelijk te zijn, en

b. de gegevens, bedoeld in bijlage 2, te bevatten.

§ 7 Bijdrage verplichte woningaankoop

Artikel 8

De kosten ten behoeve waarvan een bijdrage als bedoeld in artikel 82, tweede lid, van de wet aan een in dat lid bedoelde gemeente kan worden verstrekt, bedragen 22,5 procent van de overeenkomstig artikel 57 van de wet vastgestelde koopprijs.

§ 8 Voorfinanciering

Artikel 9

Aan de gemeente of de provincie wordt een bijdrage in de kosten verleend als bedoeld in artikel 86, eerste lid, van de wet, indien:

a. het een urgente sanering van een geval van ernstige bodemverontreiniging als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de wet betreft, en voor zover de gemaakte kosten zijn opgenomen in de financiële verantwoording van het jaar waarin ze zijn gemaakt, en

b. het totale bedrag aan financieringen voor bodemsaneringen, die reeds ten laste zijn gekomen van de provincie of de gemeente in de zin van artikel 86 van de wet, de beschikbaarheid van middelen ter uitvoering van het milieuprogramma niet in gevaar brengt.

§ 9 Jaarlijkse verslaglegging

Artikel 10

1. Het verslag, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de wet, over de besteding van de bijdrage op grond van artikel 76 onderscheidenlijk 77 van de wet, bevat een financiële jaarverantwoording die overeenkomstig het model in bijlage 3 bij deze regeling wordt opgesteld.

2. Ten aanzien van een in de financiële jaarverantwoording opgenomen niet-afgerond geval waarvoor gedurende een periode van twee jaar geen kosten meer zijn gemaakt, dient in een toelichting bij de financiële jaarverantwoording te worden uiteengezet waarom het geval niet als afgerond geval is gekenmerkt.

3. Bij het verslag, bedoeld in het eerste lid, wordt ten aanzien van elk afgerond geval waarvoor een bijdrage op grond van artikel 76 of 77 van de wet is verleend, een inhoudelijke rapportage gevoegd overeenkomstig het model in bijlage 4 bij deze regeling.

4. Indien sprake is van een afgerond geval waarvoor een bijdrage op grond van artikel 77 van de wet is verleend, worden tevens een declaratieformulier projectgebonden kosten overeenkomstig het model in bijlage 5, en een rapportage overeenkomstig bijlage 6 gevoegd.

5. Het derde onderscheidenlijk het vierde lid vindt geen toepassing indien gedeputeerde staten, onderscheidenlijk burgemeester en wethouders van de in artikel 88 van de wet genoemde gemeenten de in één van die leden genoemde rapportages reeds in een eerder stadium aan de minister hebben doen toekomen.

Artikel 11

Het verslag, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de wet, bevat naast de financiële jaarverantwoording, bedoeld in artikel 10, eerste lid, een inhoudelijk jaarverslag, opgesteld overeenkomstig de voorschriften opgenomen in bijlage 7 bij deze regeling.

Artikel 12

1. De financiële jaarverantwoording, bedoeld in artikel 10, eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring van getrouwheid van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

2. De verklaring, bedoeld in het eerste lid, wordt opgesteld met inachtneming van de voorschriften opgenomen in bijlage 8 bij deze regeling.

§ 10 Slotbepalingen

Artikel 13

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 1997.

2. Op aanvragen of bijdrageverleningen waarover voor de inwerkingtreding van deze regeling nog niet onherroepelijk is beslist, zijn de Leidraad bodembescherming deel III (financieel-administratief deel), de Circulaire inwerkingtreding saneringsregeling Wet bodembescherming (tweede fase) of de Circulaire herziening bijdrageverlening bodemsanering; financieel administratief deel, van toepassing zoals die ten tijde van de aanvraag of ten tijde van de bijdrageverlening luidden.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling financiële bepalingen bodemsanering.

Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij de budgethouders.


’s-Gravenhage, 11 december 1996. De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
M. de Boer.

Toelichting

Algemeen deel

1 Inleiding

Gedeputeerde staten van de provincies en burgemeester en wethouders van de vier grote gemeenten (hierna te noemen: budgethouders) zijn op grond van de Wet bodembescherming belast met onderzoek en sanering voor zover daarin naar hun oordeel niet door anderen kan worden voorzien door toepassing van het juridische instrumentarium (zorgplicht, meldingsplicht, onderzoeks- en saneringsbevel of verplicht bodemonderzoek). In dat geval worden in de kosten van onderzoek en sanering bijdragen verleend door de betrokken gemeente, de provincie en het Rijk.

In deze regeling worden regels gesteld voor de berekening van de rijksbijdragen, de beoordeling van de doelmatigheid van de besteding daarvan, de nadere benoeming van kosten van onderzoek en sanering, de berekening van rente-opbrengsten, de wijze van indiening van een verzoek om project-financiering, de kosten waarvoor een bijdrage aan de gemeente kan worden verleend in het kader van de verplichte aankoop van woningen door gemeenten bij ernstige verontreiniging, voorfinanciering en de wijze van verslaglegging door de budgethouder.

Vooruitlopend op deze regeling is op 1 januari 1996 de ’Circulaire herziening bijdrageverlening bodemsanering: financieel-administratief deel’ in werking getreden. De genoemde circulaire wordt grotendeels door deze regeling vervangen. De onderwerpen die niet in deze regeling worden geregeld zijn in een nieuwe circulaire opgenomen. De nieuwe circulaire is afgestemd op deze regeling.

2 Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Onderdeel c

Bij de niet-bestede gelden dient rekening gehouden te worden met betalingen die door de budgethouder worden gedaan en waarvoor op een later moment ontvangsten worden gerealiseerd. De reden hiervoor is dat het deel van de kosten dat de budgethouder maakt ten laste van het Rijk onlosmakelijk verbonden is met het deel dat ten laste van de provincie en de gemeente dient te komen.

Onderdelen e tot en met g

Onderzoek en sanering van gevallen van bodemverontreiniging voltrekt zich door middel van de uitvoering van deelprojectfasen. Per deelprojectfase wordt door de budgethouder opdracht verleend tot de uitvoering van werkzaamheden. De dekking van de kosten die aan die opdracht zijn verbonden heeft plaats in het kader van de budgetfinanciering op grond van artikel 76 dan wel in het kader van de projectfinanciering op grond van artikel 77.

Het is van belang dat de budgethouder per deelprojectfase beziet of sprake is van een afgeronde deelprojectfase dan wel van een afgerond geval. Achtergrond hiervan is, dat daardoor tijdig financiële afrekening kan plaats hebben.

Wanneer de werkzaamheden waartoe ter uitvoering van een deelprojectfase opdracht is verleend zijn voltooid is de deelprojectfase afgerond. Indien binnen vijf jaar na afronding van de deelprojectfase geen nieuwe deelprojectfasen zullen volgen dient het geval als afgerond te worden beschouwd.

Indien een deelprojectfase of geval als afgerond wordt beschouwd en indien na vijf jaar toch een nieuwe deelprojectfase wordt gestart, hoeft voor dat geval niet opnieuw een gemeentelijke bijdrage te worden betaald.

Artikel 2 Verdeelsleutel van de rijksbijdrage

De jaarlijks aan de onderscheiden budgethouders toe te kennen bijdrage in de kosten van het onderzoek van onderzoeksgevallen en van het saneringsonderzoek en de sanering van gevallen van ernstige verontreiniging, waarvan een deel van deze bijdrage is bestemd voor regionale waterbodems, wordt als volgt berekend. Uitgangspunt voor het toezeggen van de bijdrage voor jaar t, is het volgens de rijksbegroting van jaar t-1 beschikbare verplichtingenbudget voor de budgetfinanciering. Er geldt een drempelbedrag van f 2 miljoen voor de reguliere bijdrage en f 0,1 miljoen voor de aanpak van regionale waterbodems.

De totaal beschikbare bijdrage voor de budgetfinanciering is aangegeven met de letters x1 en x2. De letters y1 en y2 staan voor de percentages behorende bij de budgethouders. De getallen 16 en 12 staan voor het aantal budgethouders. Ten aanzien van de beschikbare bijdrage voor regionale waterbodems zijn de vier grote steden geen budgethouder. Dit volgt uit artikel 88 van de wet dat de vier grote steden alleen gelijk stelt met een provincie voor zover het niet de verontreiniging of aantasting van de bodem onder oppervlaktewater betreft.

De gehanteerde percentages in de berekening zijn bepaald in overeenstemming met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en het Interprovinciaal Overleg (IPO) naar aanleiding van de rapportage van de werkgroepen ’Nieuwe verdeelsleutel bodemsanering’ (november 1989) en ’IPO-voorstel verdeling waterbodemsaneringsgelden’ (november 1990). Sinds het uitkomen van de rapporten van beide genoemde werkgroepen zijn geen gegevens beschikbaar gekomen die tot aanpassing van de verdeelsleutel aanleiding geven.

Artikel 3 De doelmatigheid van de besteding

De minister stelt regels omtrent de doelmatigheid van de besteding van de door hem verleende bijdrage (artikelen 76, tweede en 77, derde lid, van de wet).

De beoordeling van de doelmatigheid kan niet los worden gezien van de effecten van de getroffen maatregelen. De beoordeling van de effecten is nodig voor de verdere beleidsontwikkeling. De doelmatigheidstoetsing zal net als in het verleden onder de werking van de Interimwet bodemsanering het geval was worden voortgezet op de marginale wijze waarop deze tot nu toe is uitgevoerd, zonder dat nieuwe verdergaande elementen worden toegevoegd.

Bij de aanpak van een geval van ernstige verontreiniging zijn drie fasen te onderscheiden, te weten een onderzoeksfase, een planvormingsfase en een uitvoeringsfase. Bij de doelmatigheidstoetsing ligt het accent op de uitvoeringsfase. Dat houdt in, dat op grond van een door de budgethouder aangeboden evaluatierapport, dat deel uit maakt van de inhoudelijke rapportage, aanpak en resultaat van de uitvoering worden vergeleken met het voor de sanering opgestelde saneringsplan en de daaraan ten grondslag liggende onderzoeksrapporten. Het eindresultaat van de sanering dient in technische, milieuhygiënische en financiële zin binnen de marges te blijven die in het saneringsplan zijn aangegeven. Indien dit niet het geval blijkt te zijn, is een onderbouwing van de geconstateerde afwijking(en) noodzakelijk.

Artikel 4

In artikel 76, vijfde lid, wordt aangegeven welke kosten mede zijn begrepen onder de kosten van onderzoek en sanering. Op grond van artikel 76, zesde lid, worden de kosten die voor een bijdrage in aanmerking komen nader benoemd in bijlage 1.

Artikel 5 en 6 Rente-opbrengsten bodemsaneringsgelden

In artikel 5 wordt bepaald hoe de rente-opbrengsten over de niet-bestede gelden worden berekend, waarbij het steeds gaat om de door de minister verleende bijdrage en de door de budgethouders te maken kosten in de zin van de artikelen 76 en 77 van de wet.

De niet-bestede gelden zijn de van de minister ontvangen gelden ter tegemoetkoming in de kosten van het onderzoek van onderzoeksgevallen en van het saneringsonderzoek en de sanering van gevallen van ernstige verontreiniging verminderd met de gedane betalingen met betrekking tot deze kosten. Daarbij moet rekening worden gehouden met het gemeentelijk aandeel in die kosten en het tijdstip van ontvangst van de bijdrage van de gemeente.

Het is aan de budgethouders overgelaten hoe vaak de rente-opbrengsten worden berekend e.e.a. met inachtneming van het vierde lid. De berekening heeft een frequentie van ten minste een maand, de budgethouders kunnen echter tot een nauwkeuriger berekening komen door de renteberekening over kortere periodes (bijvoorbeeld per week of dag) uit te voeren.

De berekende rente-opbrengsten over de gekozen periode worden opgeteld en voor zover de uitkomst van deze berekening een positief saldo betreft jaarlijks besteed in het daarop volgende jaar ten behoeve van gevallen als bedoeld in artikel 76, eerste lid, van de wet. Ten overvloede, een negatief saldo mag niet ten laste van de bijdrage komen.

De rentevoet wordt bepaald door de wettelijke rente op 1 januari van het betreffende jaar te verminderen met 5 procentpunten. Dit percentage is gekozen opdat de berekende rente-opbrengsten bij een adequaat kasbeheer ook feitelijk gerealiseerd kunnen worden.

De besteding vindt plaats ten behoeve van de kosten van het onderzoek van onderzoeksgevallen en van het saneringsonderzoek en de sanering van gevallen van ernstige verontreiniging.

De verslaglegging van de berekende rente-opbrengsten maakt deel uit van de financiële jaarverantwoording (artikel 10).

Artikel 7

De procedure voor het verkrijgen van een afzonderlijke rijksbijdrage in de kosten van een omvangrijk geval verloopt als volgt. De budgethouder dient een verzoek in om toekenning van een afzonderlijke bijdrage voor de sanering van het geval waarvan de kosten het bedrag te boven gaan dat in een algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 77, eerste lid, is vastgesteld (Besluit houdende vaststelling van het grensbedrag voor verlening van een afzonderlijke bijdrage in de kosten van onderzoek en sanering van de bodem, Stb 1994, 797).

De besluitvorming heeft plaats na ontvangst van een verzoek dat voldoet aan de in artikel 7 en bijlage 2 gestelde eisen. In het kader van de voorbereiding van de besluitvorming heeft toetsing plaats van de tot dan toe afgeronde deelprojectfasen. Ten behoeve van de toetsing worden inhoudelijke rapportages die voldoen aan bijlage 2 met het verzoek meegezonden. Tevens wordt het bij het verzoek ingediende saneringsplan beoordeeld. De minister kan bij mede-ondertekening van een convenant een bijdrage toezeggen zonder dat de in bijlage 2 aangegeven procedure (geheel) is doorlopen. In het convenant wordt dan aangegeven op welke wijze aan de procedure en de daarin opgenomen toetsmomenten op grond van deze regeling wordt voldaan.

Artikel 8 Bijdrage verplichte woningaankoop

Een gemeente is op grond van artikel 57 van de wet verplicht tot aankoop van de grond, de daarop staande woning of een recht met betrekking tot de grond of de woning, indien:

a. de woning staat op een gedeelte van het grondgebied van de gemeente dat een geval van ernstige verontreiniging omvat of dat deel uitmaakt van een geval van ernstige verontreiniging;

b. ingevolge artikel 37, eerste lid, van de wet is vastgesteld dat er sprake is van urgentie om het betrokken geval te saneren, en

c. dat gedeelte voor woningbouw is verkocht of in erfpacht is uitgegeven nadat de verontreiniging is veroorzaakt.

Artikel 82, tweede lid, van de wet regelt dat, als een gemeente in financiële problemen verkeert of door toepassing van dit artikel in financiële problemen zou komen te verkeren (artikel 12 van de Financiële-Verhoudingswet 1984), de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in overeenstemming met de Ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën op verzoek een bijdrage in de kosten kan vaststellen die verband houden met de in artikel 57 van de wet bedoelde verplichting.

Onderhavig artikel bepaalt dat een vast normbedrag van 22,5 procent van de overeenkomstig artikel 57 van de wet vastgestelde koopprijs kan worden verleend.

Artikel 9 Voorfinanciering

Dit artikel beschrijft de gevallen waarin de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een bijdrage kan geven in de kosten van bodemsanering, die reeds op een eerder moment dan de planning van het provinciaal milieuprogramma door de gemeente of provincie zijn gemaakt.

Een bijdrage wordt gegeven indien het gaat om een urgente sanering van een geval van ernstige bodemverontreiniging als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de wet, en voor zover de kosten zijn opgenomen in de financiële verantwoording van het jaar waarin ze zijn gemaakt. Daarnaast dient door voorfinanciering de beschikbaarheid van de middelen ter uitvoering van het programma niet door voorfinanciering in gevaar te worden gebracht. Onderdeel b strekt ertoe te voorkomen dat de uitvoering van milieu-urgente saneringen in lopende jaren in gevaar wordt gebracht doordat de budgetten reeds door middel van voorfinancieringsovereenkomsten zijn vastgelegd. In het verleden is in het algemeen niet meer dan 25 procent van enige toekomstige bijdrage voor voorfinanciering vastgelegd.

Het is gewenst dat bij voorfinanciering door de gemeente de afspraken inzake de voorfinanciering tussen de provincie en de gemeente worden vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst, verder aangeduid met voorfinancieringsovereenkomst. In de voorfinancieringsovereenkomst worden minimaal opgenomen de met het geval gemoeide kosten. Het verdient aanbeveling in de tussen de provincie en de gemeente te sluiten voorfinancieringsovereenkomst een indicatie op te nemen van het moment van terugbetaling, waarbij een zekere marge in acht wordt genomen. In de voorfinancieringsovereenkomst wordt een voorbehoud opgenomen ten aanzien van de beschikbaarheid van het rijksbudget.

Bij voorfinanciering door de budgethouder stelt de budgethouder zelf gelden ter beschikking. Dit gebeurt door ten opzichte van het door de minister beschikbaar gestelde bijdrage een overbesteding te realiseren. Deze overbesteding kan in de vorm van een negatieve openstaande ruimte worden meegenomen naar het jaar waarin de terugbetaling zal plaatsvinden. Doordat de systematiek van bijdrageverstrekkingen cumulatief is, kan de budgethouder op deze wijze de kosten, overeenkomstig de milieuhygiënische urgentie, bij een toekomstig jaar waarin de bijdrage wordt verleend, in rekening brengen.

Artikel 10 Verslaglegging over de besteding van de verleende bijdragen

In artikel 84 van de wet is vastgelegd dat door de budgethouder jaarlijks een verslag wordt ingediend over de besteding van de op grond van de artikelen 76 en 77 van de wet verleende bijdragen.

De financiële jaarverantwoording dient in overeenstemming te zijn met de administratie van de budgethouder (gemaakte kosten, verleende bijdragen, voorschotten, vaststellingen). Hierbij dient de project-administratie ten behoeve van bodemsanering aan te sluiten op die hoofdadministratie van de budgethouder waarvan de project-administratie deel uitmaakt.

eerste lid

De financiële jaarverantwoording dient te worden opgesteld overeenkomstig het model in bijlage 3 bij deze regeling. Bij dit model is een invulinstructie gegeven (toelichting bij bijlage 3).

tweede lid

Bijzondere aandacht dienen de niet-afgeronde gevallen te krijgen waarbij gedurende een periode van twee jaar geen kosten meer zijn gemaakt. De redenen hiervoor dienen in een toelichting bij de financiële jaarverantwoording uiteengezet te worden.

derde, vierde en vijfde lid

De inhoudelijke rapportage (overeenkomstig bijlage 4, voor bijdragen die op grond van artikel 76 worden verleend en de bijlagen 4 en 6 voor de bijdragen die op grond van artikel 77 worden verleend) van afgeronde gevallen wordt gevoegd bij het jaarverslag (bedoeld in artikel 84). Met het vijfde lid wordt beoogd te voorkomen dat budgethouders reeds aan de minister toegezonden bijlagen nogmaals moeten toezenden bij de jaarlijkse verslaglegging.

Tevens dient voor een afgerond geval waarvoor een bijdrage op grond van artikel 77 is verleend een declaratieformulier projectgebonden kosten te worden bijgevoegd, opgesteld overeenkomstig het model in bijlage 5 bij deze regeling. Op dit formulier dienen de kosten te worden gespecificeerd naar de belangrijkste kostensoorten zodat wezenlijke afwijkingen ten opzichte van de oorspronkelijke begroting kunnen worden gesignaleerd. In de financiële verantwoording zijn de afgeronde deelprojectfasen geïdentificeerd.

In de volgende situaties kan de budgethouder ertoe besluiten ook voor niet-afgeronde gevallen een inhoudelijke rapportage in te dienen, opdat tussentijds een financiële afrekening van de gedane bestedingen kan plaats hebben:

1. na afloop van een onderzoeksfase, wanneer vervolgonderzoek of sanering niet aansluitend zal plaats hebben;

2. na afloop van de sanering van de grond, wanneer deze wordt gevolgd door een langdurige grondwatersanering of langdurige nazorg;

3. ingeval van een gefaseerde sanering, na afloop van een reeds uitgevoerde saneringsfase wanneer een volgende saneringsfase niet aansluitend plaats vindt.

Op deze situaties is ook het vijfde lid van toepassing.

Na toetsing van de inhoudelijke rapportage kan tussentijds een financiële afrekening plaats hebben van de gedane bestedingen. Indien de budgethouder dit wenst, geeft hij dit aan in de inhoudelijke rapportage overeenkomstig bijlage 4 (blad 000).

Artikel 11

Het verslag, bedoeld in artikel 84, eerste lid, van de wet, dient naast een financieel jaarverslag een inhoudelijk jaarverslag te bevatten. Dit verslag dient te worden opgesteld overeenkomstig het model in bijlage 7 van deze regeling. Het gaat hier om gegevens die uitsluitend betrekking hebben op de door de overheid gefinancierde gevallen: de voortgang van de saneringsoperatie in verschillende fasen van uitvoering, de variantkeuzen (inclusief toepassing van deelsaneringen en tijdelijke beveiligingsmaatregelen), de bij de saneringen vrijkomende grondstromen. Daarnaast wordt van de budgethouder een kwalitatieve rapportage verlangd over een aantal beleidsaspecten (zie bijlage 7, onder D).

Artikel 12

De controle van de door de gemeentelijke en provinciale besturen verrichte uitgaven die worden bekostigd uit specifieke uitkeringen van het Rijk ligt in handen van de door deze besturen benoemde accountant. Deze geven in het geval van uitgaven bekostigd uit een specifieke uitkering van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer een accountantsverklaring af met betrekking tot de rechtmatigheid van de betreffende uitgaven.

De verklaring van getrouwheid van een accountant wordt opgesteld met inachtneming van de voorschriften opgenomen in het controleprotocol (bijlage 8). De verklaring is van belang voor het vaststellen van de (hoogte) van de bijdrage. Daartoe dient de verklaring eenduidig te zijn en zekerheid te geven dat de accountant in zijn oordeel die specifieke aspecten, die voor het vaststellen van de bijdrage van bijzonder belang zijn, heeft meegewogen. Om dit te bereiken is een controleprotocol opgesteld waarin deze specifieke aspecten worden weergegeven.

Voor de accountant is het controleprotocol een handreiking bij het inrichten van hun controle. Aldus wordt voorkomen dat de accountant in onzekerheid verkeert omtrent de specifieke eisen die aan de controle zijn verbonden.

Een en ander laat onverlet dat daartoe bevoegde ambtenaren te allen tijde in de gelegenheid moeten worden gesteld om ter plaatse een boekenonderzoek in te stellen.

Artikel 13

Voor de inwerkingtreding van deze regeling is 1 januari 1997 gekozen. Tot deze datum golden de volgende regelingen:

- de Leidraad bodembescherming deel III (tot 1 januari 1995);

- de herziene Leidraad bodembescherming deel III, zoals opgenomen als bijlage 3 in de Circulaire inwerkingtreding saneringsregeling Wet bodembescherming (tweede fase), gepubliceerd in Staatscourant 294 van 1994 (van 1 januari tot en met 1 december 1995);

- de Circulaire herziening bijdrageverlening bodemsanering; financieel-administratief deel (DBO/95029478) (vanaf 1 januari 1996).

Deze regeling heeft dus geen invloed op de administratieve afhandeling van gehonoreerde aanvragen en verleende bijdragen waarover vóór 1 januari 1997 onherroepelijk is beslist.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

M. de Boer.

Ter aanvulling op het gestelde in artikel 14 van de Regeling financiële bepalingen bodemsanering: de in dat artikel bedoelde bijlagen en toelichting worden integraal gepubliceerd in de Leidraad Bodembescherming. De Leidraad Bodembescherming is verkrijgbaar bij Sdu Uitgevers, telefoon 070 3789887 of, per fax, 070 3789783.

Naar boven