Wijziging Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Abw, Ioaw en Ioaz 1996

18 december 1996

nr. BZ/UB/96/5437

Directie Bijstandszaken

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 134, vijfde lid, en 135, derde lid, van de Algemene bijstandswet, de artikelen 57, derde lid, en 58, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, alsmede de artikelen 57, vierde lid, en 58, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

Besluit:

Artikel I

De Regeling administratieve uitvoeringsvoorschriften Abw, Ioaw en Ioaz 1996 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, eerste lid, wordt de zinsnede ’artikel 39, eerste lid, van de Ioaw en artikel 39, eerste lid, van de Ioaz’ vervangen door: artikel 58, eerste lid, van de Ioaw en artikel 58, eerste lid, van de Ioaz.

B

De modellen van de declaratie, de jaaropgave en de verklaring met betrekking tot het kalenderjaar 1997 worden vastgesteld overeenkomstig de bijlage die bij deze regeling behoort.

C

Het controle- en rapportageprotocol, bedoeld in artikel 7, vierde lid, wordt vervangen door het controle- en rapportageprotocol Abw, Ioaw en Ioaz dat als bijlage bij deze regeling behoort.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 december 1996.
De Minister voornoemd,
A.P.W. Melkert.

Toelichting

De wijziging, die is opgenomen in artikel I, onder A, van deze regeling dient ter correctie van een verkeerde verwijzing.

De wijziging, die is opgenomen in artikel I, onder B, heeft betrekking op de jaarlijkse vaststelling van de modellen van de verantwoordingsformulieren en de accountantsverklaringen; in dit geval voor het kalenderjaar 1997. Naast de redactionele actualisering van de modellen zijn deze eveneens aangepast voor op te leggen boeten en daaruit voortvloeiende ontvangsten met het oog op de inwerkingtreding van de wet van 25 april 1996 tot wijziging van de sociale zekerheidswetten in verband met de nadere vaststelling van een stelsel van administratieve sancties, alsook tot wijziging van de daarin vervatte regels tot terugvordering van ten onrechte betaalde uitkeringen en de invordering daarvan (Stb. 1996, 248) alsmede voor het vanaf 1997 niet meer voor vergoeding in aanmerking komen van in 1997 verstrekte overbruggingsuitkeringen.

De voor het kalenderjaar 1996 vastgestelde modellen van de accountantsverklaringen en verantwoordingsformulieren blijven ongewijzigd van kracht.

De wijziging, die is opgenomen in artikel I, onder C, voorziet in een aanpassing van het controle- en rapportageprotocol en beoogt dat de controlebevindingen van de verschillende bij de gemeenten fungerende accountants op eenduidiger wijze worden gerapporteerd. De wijziging heeft betrekking op de rapportage van de bevindingen over het verantwoordingsjaar 1996.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.P.W. Melkert.

Controle‐ en rapportageprotocol Abw, Ioaw en Ioaz

Inleiding

De Abw, Ioaw en Ioaz worden uitgevoerd door dan wel onder verantwoordelijkheid van burgemeester en wethouders. De voorschotten op de rijksvergoeding worden door burgemeester en wethouders per kwartaal gedeclareerd door middel van de declaratie bedoeld in artikel 1, onder n, van de Rau 1996. De rijksvergoeding wordt per jaar gedeclareerd door middel van de jaaropgave bedoeld in artikel 1, onder m, van die regeling. De jaaropgave wordt vergezeld van de verklaring bedoeld in artikel 1, onder l, van voornoemde regeling. De uitgaven en de ontvangsten krachtens de Abw, Ioaw en Ioaz worden door burgemeester en wethouders tevens verantwoord in de te vervaardigen (jaar)rekening. Bij deze (jaar)rekening wordt een accountantsverklaring afgegeven. Bij dit controle- en rapportageprotocol wordt als uitgangspunt gehanteerd dat de accountant die de (jaar)rekening van de gemeente controleert, tevens is belast met de controle van de hiervoor genoemde jaaropgave (single audit gedachte).

Dit controle- en rapportageprotocol heeft de volgende indeling:

I. Algemene uitgangspunten

1. Het onderzoek

2. Controletoleranties

3. De controle

4. Wijze van rapporteren

II Aandachtspuntenlijst Abw, Ioaz en Ioaw

1. Algemeen

2. De administratie

3. Onderzoeken van uitkeringen

4. Verordening, beleidsplan en beleidsverslag

5. Jaaropgave

I. Algemene uitgangspunten

1. Het onderzoek

Het onderzoek richt zich op de juistheid, tijdigheid en volledigheid van de op titel van deze wetten verantwoorde uitgaven en ontvangsten, zoals deze in de jaaropgave zijn opgenomen.

Het controle- en rapportageprotocol geeft de reikwijdte en het object van de accountantscontrole aan en omvat geen nadere regels over de aanpak van de controle.

2. Controletoleranties

De uitspraken van de accountant over de jaaropgave en over de bevindingen naar aanleiding van de uitvoering van de werkzaamheden met inachtname van dit controle- en rapportageprotocol, moeten worden gedaan met een hoge mate van betrouwbaarheid. Dit komt overeen met een betrouwbaarheidspercentage van vijfennegentig bij toepassing van een statistische steekproef als controletechniek. Met deze betrouwbaarheid dienen alle afwijkingen boven de maximaal toelaatbare foutfractie van vijf procent, gemeten over het totaal van de uitgaven per wet volgens de jaaropgave, te worden geconstateerd.

Voor de niet in geld te waarderen bevindingen die voortvloeien uit de aandachtspuntenlijst, geldt per bevinding een maximaal toelaatbare foutfractie van vijf procent, die eveneens met een hoge mate van betrouwbaarheid (95%) moeten worden geconstateerd.

In de paragraaf ’Wijze van rapporteren’ is aangegeven in welke gevallen de bevindingen naar aanleiding van de controle moeten worden gerapporteerd.

3. De controle

Voorzover relevant voor de jaaropgave aan het Rijk, strekt de controle zich uit over die onderdelen van de administratie waarin zijn vastgelegd:

1. de vastgestelde, berekende en verstrekte uitkeringen;

2. de uit of in verband met de besluiten ontstane vorderingen op (gewezen) uitkeringsgerechtigden en/of derden en de afwikkeling daarvan; en

3. de volgens de specificatie van de verantwoording en de daarbij behorende bijlagen opgenomen bedragen en de aansluiting daarvan met de onder één en twee bedoelde registraties.

A. Algemene controle‐aspecten

Als de te controleren massa, waaruit eventueel deelmassa’s worden afgeleid, wordt het totaal van de uitkeringen per wet in de controleperiode gehanteerd. De volledigheid van de te controleren massa moet worden vastgesteld aan de hand van de genomen besluiten en de financiële geldstromen.

B. Specifieke controle‐aspecten

De controle omvat in elk geval de vaststelling of:

- aan de uitkeringen dan wel vorderingen besluiten ten grondslag liggen;

- deze besluiten overeenkomstig hun inhoud zijn uitgevoerd;

- de desbetreffende bedragen in het verantwoordingsjaar aan de in deze besluiten genoemde personen zijn uitbetaald dan wel van deze personen zijn teruggevorderd dan wel op derden zijn verhaald;

- de in de besluiten genoemde hoogte van de algemene bijstand overeenstemt met het op dat moment geldend wettelijk bedrag (overeenkomstig hoofdstuk IV, afdeling 1, afdeling 3 en afdeling 4 van de Abw).

4. Wijze van rapporteren

Voor de verklaring die per wet wordt verstrekt geldt een verplicht te gebruiken tekst waaruit ten minste blijkt dat de controle is uitgevoerd met inachtneming van de in dit controle- en rapportageprotocol gegeven voorschriften.

Bij de te hanteren (financiële) toleranties bij de controle en de rapportering daarover, wordt onderscheid gemaakt tussen controlebevindingen die de (goedkeurende) strekking van de verklaring aantasten en controlebevindingen die uit andere hoofde vermeldenswaardig zijn.

Controlebevindingen die de goedkeurende strekking van de verklaring aantasten kunnen betrekking hebben op alle individuele posten van de jaaropgave. De saldi en/of tussentellingen van de jaaropgave worden daarbij tevens beschouwd als een post van de jaaropgave. Voor de hierbij te hanteren criteria wordt verwezen naar hetgeen hiervoor onder controletoleranties is opgemerkt.

Bij de rapportage over de controlebevindingen wordt onderscheid gemaakt naar financiële fouten en tekortkomingen in de uitvoering die niet zijn of worden gecorrigeerd te weten:

a. Geconstateerde doch niet gecorrigeerde financiële en niet-financiële fouten respectievelijk tekortkomingen in de uitvoering binnen de tolerantiegrenzen als genoemd in I.2, dienen altijd te worden gerapporteerd; met dien verstande dat de rapporteringstolerantie 1% bedraagt, hetgeen inhoudt dat geconstateerde fouten groter dan of gelijk aan 1% moeten worden gemeld. De financiële en niet-financiële omvang daarvan wordt daarbij aangegeven, en waar mogelijk de (geschatte) invloed voor de gehele post per wet in de jaaropgave.

b. Geconstateerde financiële en niet-financiële fouten respectievelijk tekortkomingen in de uitvoering die de in het controle- en rapportageprotocol gegeven toleranties overschrijden, dienen aansluitend op de tekst van de verklaring te worden vermeld met een duidelijke omschrijving van de aard en omvang van de geconstateerde fouten en waar mogelijk de (geschatte) invloed voor de gehele post per wet in de jaaropgave.

De geconstateerde tekortkomingen in onderzoek, heronderzoek, beëindigingsonderzoek en debiteurenonderzoek dienen als volgt te worden weergegeven en gekwantificeerd (zie voor de omschrijving de Regeling forfaitaire percentages maatregelen Abw, Ioaw en Ioaz (Rfpm) met name artikel 2):

Omschrijving tekortkoming: Omvang tekortkoming i.r.t. relevante bestand: (uitgedrukt in een percentage)

a. onvolledig of onjuist onderzoek bij aanvraag of heronderzoek

b. niet tijdig heronderzoek

heronderzoek ex art. 2 Rau

b.1: tot 2 maanden

b.2: 2 tot 3 maanden

b.3: meer dan 3 maanden

c. onvolledig of niet tijdig beëindigingsonderzoek

d. onvolledig of niet tijdig debiteurenonderzoek op de belanghebbende

e. onvolledig of niet tijdig debiteurenonderzoek ten aanzien van degene op wie verhaal wordt gezocht

De kwantificering van tekortkomingen in de administratie (zie artikel 3 van de Rfpm) dient door de accountant als volgt te worden weergegeven: door een beschrijving (opsomming) van (een) tekortkoming(en) en een uitspraak (per tekortkoming) over de vraag of deze tekortkoming betrekking heeft op een deel of op de gehele administratie.

II. Aandachtspuntenlijst Abw, Ioaw en Ioaz

1. Algemeen

A. Op- en aanmerkingen, voorzover deze in (de bijlage bij) de verklaring over de voorafgaande periode zijn geconstateerd, bezien op afwikkeling.

2. De administratie

A. Vaststellen dat in de administratie een juiste, volledige en tijdige vastlegging is gewaarborgd van:

(i) de besluiten over aanvragen, onderzoeken, uitkeringen, vorderingen op (gewezen) uitkeringsgerechtigden en/of derden en verplichtingen en de daaruit voortvloeiende betalingen en ontvangsten (artikel 117, eerste lid, onder a, Abw, respectievelijk artikel 41, eerste lid, onder a, Ioaw en artikel 41, eerste lid, onder a, Ioaz);

(ii) de op (i) betrekking hebbende bescheiden (artikel 117, eerste lid, onder b, Abw, respectievelijk artikel 41, eerste lid, onder b, Ioaw en artikel 41, eerste lid, onder b, Ioaz);

(iii) het onderzoek dat is verricht naar de juistheid en de volledigheid van de verstrekte gegevens en de overgelegde bescheiden (artikel 117, eerste lid, onder c, Abw, respectievelijk artikel 41, eerste lid, onder c, Ioaw en artikel 41, eerste lid, onder c, Ioaz).

B. Vaststellen dat besluiten tot stand zijn gekomen met inachtneming van artikel 67 en 120 Abw respectievelijk de artikelen 15 en 43 Ioaw en de artikelen 15 en 43 Ioaz.

C. Vaststellen dat de aard en het nummer van het document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, in de administratie is opgenomen (artikel 65, vierde lid, Abw respectievelijk artikel 13, vierde lid, Ioaw en artikel 13, vierde lid, Ioaz).

D. Vaststellen dat het sociaal-fiscaal nummer waaronder een natuurlijk persoon is geregistreerd bij de rijksbelastingsdienst, in de administratie is opgenomen (artikel 126, eerste lid, Abw respectievelijk artikel 49, eerste lid, Ioaw en artikel 49, eerste lid, Ioaz).

E. Vaststellen dat de administratie zodanig is ingericht dat daarin alle van belang zijnde vastleggingen en bewijsstukken voor het besluitvormings-, uitvoerings-, controle- en verantwoordingsproces zichtbaar en controleerbaar zijn vastgelegd (artikel 6, eerste lid, Rau 1996).

3. Onderzoeken van uitkeringen

I. Entree‐onderzoek

A. Vaststellen dat burgemeester en wethouders de juistheid en volledigheid van de verkregen gegevens hebben onderzocht en zonodig een onderzoek hebben ingesteld naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening van bijstand (artikel 66, derde lid, Abw respectievelijk artikel 14, derde lid, Ioaw en artikel 14, derde lid, Ioaz).

B. Vaststellen dat voor de verlening van bijstand, tenzij daartoe op grond van artikel 107 Abw respectievelijk artikel 36 Ioaw en artikel 36 Ioaz, ontheffing is verleend, onderzoek is verricht naar de mogelijkheden van belanghebbende om door arbeid zelfstandig in het bestaan te voorzien alsmede de wijze waarop deze mogelijkheden kunnen worden vergroot (artikel 66, vijfde lid, Abw respectievelijk artikel 14, vijfde lid, Ioaw en artikel 14, vijfde lid, Ioaz).

C. Vaststellen dat, indien het onderzoek bedoeld in 3.I.A aanleiding heeft gegeven tot verlening van bijstand, burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen (artikel 67 en 120 Abw respectievelijk artikel 15 en 43 Ioaw en artikel 15 en 43 Ioaz).

II. Heronderzoek

A. Vaststellen dat burgemeester en wethouders binnen acht maanden

(i) na de ingangsdatum van de uitkering; of

(ii) na de datum waarop het besluit naar aanleiding van het laatst verrichte heronderzoek werd genomen; of indien tot een zodanig besluit geen aanleiding bestond, of

(iii) na de datum waarop blijkens een daartoe strekkende aantekening in het dossier van belanghebbende het laatst verrichte heronderzoek werd afgesloten de juistheid en volledigheid van de verkregen gegevens hebben onderzocht en zonodig een onderzoek hebben ingesteld naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de voortzetting van de bijstand alsmede de aan de bijstand verbonden verplichtingen hebben onderzocht (artikel 66, derde en vierde lid, Abw respectievelijk artikel 14, derde en vierde lid, Ioaw en artikel 14, derde en vierde lid, Ioaz en artikel 2, eerste lid, Rau 1996).

B. Vaststellen dat het onderzoek als bedoeld in 3.II.A ad (i) en (ii) binnen dezelfde termijn van acht maanden als bedoeld in 3.II.A is uitgemond in een besluit of in een aantekening als bedoeld 3.II.A ad (iii).

C. Bij afwijking van de termijn van acht maanden vaststellen dat:

(i) hieraan een onderzoeksplan ten grondslag ligt dat voorafgaand aan het kalenderjaar door burgemeester en wethouders is opgesteld (artikel 2, tweede lid, onder a, Rau 1996);

(ii) de termijn niet langer is dan 18 maanden (artikel 2, tweede lid, onder b, Rau 1996);

(iii) het onderzoeksplan ten minste de criteria omvat op grond waarvan een differentiatie heeft plaatsgevonden naar categorieën van uitkeringsgerech-tigden, de te onderzoeken gegevens en omstandigheden en de onderzoeks-termijnen (artikel 2, derde lid, onder a, Rau 1996);

(iv) de in het door burgemeester en wethouders opgestelde onderzoeksplan gehanteerde termijnen niet zijn overschreden (artikel 2, derde lid, onder b, Rau 1996);

(v) de uitvoering van het onderzoek heeft plaatsgevonden op de door burgemeester en wethouders in het onderzoeksplan omschreven wijze (artikel 2, derde lid, onder d, Rau 1996).

D. Vaststellen dat voor de voortzetting van de bijstand, tenzij daartoe op grond van artikel 107 Abw respectievelijk artikel 36 Ioaw en artikel 36 Ioaz, ontheffing is verleend, onderzoek is verricht naar de mogelijkheden van belanghebbende om door arbeid zelfstandig in het bestaan te voorzien alsmede de wijze waarop deze mogelijkheden kunnen worden vergroot (artikel 66, vijfde lid, Abw respectievelijk artikel 14, vijfde lid, Ioaw en artikel 14, vijfde lid, Ioaz).

E. Vaststellen dat voor degene die in de peilmaand recht had op algemene bijstand dan wel een uitkering op grond van de Ioaw of Ioaz en wiens recht op de peildag niet is geëindigd, uiterlijk twaalf maanden na de peildag, na onderzoek, een besluit is genomen over de voortzetting van de bijstand of uitkering alsmede over de aan de bijstand of uitkering verbonden verplichtingen krachtens de Abw respectievelijk de per 1 januari 1996 gewijzigde Ioaw en Ioaz (artikel 4 en 5 respectievelijk 18 en 20 Invoeringswet).

F. Vaststellen dat het besluit bedoeld in 3.II.E is genomen met toepassing van de nieuwe Algemene bijstandswet respectievelijk de per 1 januari 1996 gewijzigde Ioaw en Ioaz (artikel 5, eerste en tweede lid, respectievelijk 18 en 20 Invoeringswet).

N.B.

De aandachtspunten 3.II.E en 3.II.F zijn uitsluitend van toepassing op de accountantsverklaring bij de jaaropgave 1996.

G. Vaststellen dat, indien het onderzoek bedoeld in 3.II.A of 3.II.B aanleiding heeft gegeven tot wijziging van bijstand, burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen (artikel 66, derde lid, Abw respectievelijk artikel 14, derde lid, Ioaw en artikel 14, derde lid, Ioaz en artikel 120 Abw resp. artikel 43 Ioaw en artikel 43 Ioaz).

III. Beëindigingsonderzoek

A. Vaststellen dat burgemeester en wethouders na de beëindiging van de bijstand een onderzoek hebben ingesteld naar de wederzijds tussen de gemeente en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afwikkeling daarvan (artikel 66, zesde lid, Abw respectievelijk artikel 14, zesde lid, Ioaw en artikel 14, zesde lid, Ioaz).

B. Vaststellen dat burgemeester en wethouders na het onderzoek bedoeld in 3.III.A, uiterlijk drie maanden na de laatste maand waarin betaling van de uitkering heeft plaatsgevonden, een besluit hebben genomen over de wederzijds tussen de gemeente en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afwikkeling daarvan (artikel 66, zesde lid, Abw respectievelijk artikel 14, zesde lid, Ioaw en artikel 14, zesde lid, Ioaz en artikel 3, Rau 1996 en artikel 120 Abw respectievelijk artikel 43 Ioaw en artikel 43 Ioaz).

IV. Debiteurenonderzoek

A. Vaststellen dat burgemeester en wethouders telkens na een periode van ten hoogste twaalf maanden, voor de eerste maal te rekenen vanaf de datum waarop de vordering is ontstaan, een onderzoek hebben verricht naar de financiële omstandigheden van degene aan wie zij betalings- en aflossingsverplichtingen hebben opgelegd voor de verleende bijstand als bedoeld in artikel 134, eerste lid, onder a, Abw respectievelijk verleende uitkering op grond van de Ioaw en Ioaz (artikel 66, zevende lid, Abw respectievelijk artikel 14, zevende lid, Ioaw en artikel 14, zevende lid, Ioaz en artikel 4, eerste lid, Rau 1996).

B. Bij afwijking van de termijn van twaalf maanden vaststellen dat:

(i) hieraan een debiteurenonderzoeksplan ten grondslag ligt dat voorafgaand aan het kalenderjaar door burgemeester en wethouders is opgesteld (artikel 4, tweede lid, Rau 1996);

(ii) het debiteurenonderzoeksplan ten minste de criteria omvat op grond waarvan een differentiatie heeft plaatsgevonden naar categorieën van vorderingen en personen (artikel 4, derde lid, onder a, Rau 1996);

(iii) de in het door burgemeester en wethouders opgestelde debiteurenonderzoeksplan gehanteerde termijnen niet zijn overschreden (artikel 4, derde lid, onder b, Rau 1996);

(iv) de uitvoering van het onderzoek heeft plaatsgevonden op de door burgemeester en wethouders in het debiteurenonderzoeksplan omschreven wijze (artikel 4, derde lid, onder d, Rau 1996).

C. Indien burgemeester en wethouders het debiteurenonderzoek achterwege hebben gelaten, vaststellen dat:

(i) het gaat om een vordering waarvan de betalings- en aflossingstermijnen een periode van vijf jaar, te rekenen vanaf de eerste dag van de maand waarin de eerste aflossingstermijn voldaan moet zijn, niet overschrijden (artikel 4, vierde lid, Rau 1996); en,

(ii) belanghebbende zijn verplichtingen is nagekomen (art. 4, vierde lid, Rau 1996);

(iii) het gaat om een verhaalsdebiteur.

D. Vaststellen van de toereikendheid van het debiteurenbeheer aan de hand van:

(i) de tijdigheid van de aanmaningen; en

(ii) de tijdigheid van dwangbevelen.

E. Vaststellen dat aan een vordering die buiten invordering is gesteld een besluit van burgemeester en wethouders ten grondslag ligt en dat de vordering uit de debiteurenadministratie is verwijderd.

F. Vaststellen dat geen afboekingen in de debiteurenadministratie plaatsvinden zonder dat hieraan een op de persoon gericht besluit van burgemeester en wethouders ten grondslag ligt.

G. Vaststellen dat, indien het onderzoek aanleiding heeft gegeven tot wijziging van de opgelegde betalings- en aflossingsverplichtingen, burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen (artikel 66, zevende lid, Abw respectievelijk artikel 14, zevende lid, Ioaw en artikel 14, zevende lid, Ioaz en artikel 120 Abw respectievelijk artikel 43 Ioaw en artikel 43 Ioaz).

4. Verordening, plan en beleidsverslag

A. Vaststellen dat het gemeentebestuur een verordening als bedoeld in artikel 38 Abw heeft vastgesteld.

B. Vaststellen dat het gemeentebestuur elk jaar een plan en een beleidsverslag als bedoeld in artikel 118 Abw respectievelijk artikel 42 Ioaw en artikel 42 Ioaz heeft vastgesteld.

5. Jaaropgave

A. Vaststellen dat de netto verantwoorde bedragen in de jaaropgave overeenstemmen met de verantwoording van de bedragen in de rubrieken van de op deze jaaropgave betrekking hebbende declaraties.

B. Vaststellen dat de netto verantwoorde bedragen als bedoeld in 5.A juist, tijdig en volledig zijn verantwoord.

C. Vaststellen dat de netto verantwoorde bedragen als bedoeld in 5.A in overeenstemming zijn met de voor de Abw, Ioaw en Ioaz gedane uitgaven en ontvangsten.

D. Vaststellen dat indien een besluit over bijstandsverlening aan ondernemers in de binnenvaart is genomen, de gemeente daartoe bevoegd is (artikel 25 Besluit bijstandsverlening zelfstandigen).

E. Vaststellen van de juistheid van het bedrag voor de kosten van het onderzoek en rapportage op grond van artikel 26, onder a, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen.

F. Vaststellen van de juistheid van het bedrag voor de kosten van de uitvoering van de bijstandsverlening aan de ondernemers in de binnenvaart op grond van artikel 26, onder b, van het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen.

G. Vaststellen dat alle besluiten over terugvordering en verhaal tijdig en juist zijn opgevoerd in de mutatieverslagen van de jaaropgave.

H. Vaststellen dat alle besluiten tot buiten invorderingstelling tijdig en juist zijn opgevoerd in de mutatieverslagen van de jaaropgave.

I. Aansluiting vaststellen van de mutatieverslagen met:

(i) de staat van het vorig dienstjaar,

(ii) de toe-/afname met de genomen besluiten,

(iii) de onderliggende verantwoordingen in de declaraties, en

(iv) de openstaande saldi.

stcrt-1996-248-p26-SC7881-1.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-2.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-3.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-4.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-5.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-6.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-7.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-8.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-9.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-10.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-11.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-12.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-13.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-14.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-15.gifstcrt-1996-248-p26-SC7881-16.gif
Naar boven