RE07V246.XPT Regeling vrijstelling vervoer gevaarlijke stoffen militaire voertuigen

«Wet vervoer gevaarlijke stoffen»

13 december 1996

DGV/WJZ/V-626370

Directoraat-Generaal voor het Vervoer

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 9 van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

A. wet: Wet vervoer gevaarlijke stoffen;

b. handelingen: handelingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de wet;

c. VLG: Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen 1997 (VLG);

d. militaire voertuigen: voertuigen die in eigendom toebehoren aan of zich bevinden onder de verantwoordelijkheid van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een andere mogendheid;

e. tactische voertuigen: voertuigen ingericht voor het uitvoeren van de operationele taak.

Artikel 2

Ten aanzien van de gevaarlijke stoffen waarmee, op terreinen die uit hoofde van eigendomsrecht dan wel overeenkomst aan de Minister van Defensie ter beschikking staan, handelingen met of ten aanzien van militaire voertuigen worden verricht in de uitvoering van de operationele taak, met inbegrip van in dat kader te houden oefeningen, wordt vrijstelling verleend van het verbod, bedoeld in artikel 5 van de wet, onderscheidenlijk van de regels, gesteld bij of krachtens artikel 3 van de wet, voor zover die handelingen worden verricht overeenkomstig het Voorschrift voor de opslag van gevaarlijke stoffen (MP 40-21).

Artikel 3

Voor het verrichten van handelingen met of ten aanzien van militaire voertuigen wordt vrijstelling verleend van randnummer 2312 van de VLG ten aanzien van motorbrandstoffen van de klasse 3, verpakt in stalen jerrycans, voor zover deze zijn voorzien van het krijgsmachtidentificatieplaatje dat dient ter identificatie van de inhoud van de verpakking.

Artikel 4

Voor het verrichten van handelingen met of ten aanzien van militaire transporteenheden wordt vrijstelling verleend van het in randnummer 2301a (6) van de VLG opgenomen verbod in de vaste reservoirs meer brandstof dan 1500 liter per transporteenheid mee te nemen, indien de inhoud van die vaste reservoirs niet meer bedraagt dan 2000 liter per voertuig.

Artikel 5

Aan bestuurders van tactische voertuigen wordt voor het verrichten van handelingen vrijstelling verleend van randnummer 10.315 van de VLG.

Artikel 6

Voor het verrichten van handelingen met of ten aanzien van tactische voertuigen wordt vrijstelling verleend van randnummer 10.381, randnummer 10.500, de randnummers xx.500 van de onderscheidene klassen en randnummer 11.311 van de VLG.

Artikel 7

Voor het verrichten van handelingen met of ten aanzien van militaire voertuigen wordt:

a. tot 1 januari 2016 vrijstelling verleend van randnummer 10.261 van de VLG voor voertuigen die vóór 1 augustus 1997 in gebruik zijn genomen;

b. tot 1 juli 2001 vrijstelling verleend van randnummer 10.282 van de VLG.

Artikel 8

Voor het verrichten van handelingen met of ten aanzien van militaire transporteenheden wordt tot 1 januari 2016 vrijstelling verleend van randnummer 10.221 van de VLG voor die transporteenheden, waarvan het motorvoertuig vóór 1 augustus 1997 in gebruik is genomen.

Artikel 9

Deze regeling treedt in werking op 1 januari 1997.

Artikel 10

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vrijstelling vervoer gevaarlijke stoffen militaire voertuigen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,
A. Jorritsma-Lebbink.

Toelichting

Algemeen

Onder het regime van de Wet Gevaarlijke stoffen (WGS) waren voor alle in die wet genoemde handelingen met ontplofbare stoffen, die werden verricht ten behoeve van de krijgsmacht of van de krijgsmacht van een bondgenootschappelijke mogendheid, specifiek op het militair vervoer toegespitste voorschriften gegeven. Deze voorschriften waren opgenomen in het Reglement Ontploffingsgevaarlijke Stoffen Krijgsmacht (ROSK). Voor het verrichten van handelingen met de overige in de wet genoemde gevaarlijke stoffen golden de regels en verboden gegeven bij of krachtens de WGS. Van deze regels en verboden werd bij beschikking van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 17 maart 1980, nr. A-5/V20020 (Stcrt. 67), inzake vervoer ten behoeve van de krijgsmacht van gevaarlijke stoffen, niet zijnde ontplofbare stoffen, een algehele ontheffing verleend.

Onder het regime van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (WVGS), die op 1 augustus 1996 in de plaats getreden is van de WGS, geldt een ander uitgangspunt, nl. dat het militaire vervoer van gevaarlijke stoffen in beginsel aan dezelfde voorschriften is onderworpen als het niet-militaire vervoer. Slechts voor bepaalde aspecten van het militaire vervoer van ontplofbare stoffen en voorwerpen zijn, in verband met de operationele taakuitoefening van de krijgsmacht, op dit vervoer toegespitste voorschriften gegeven. Deze voorschriften zijn neergelegd in het Besluit vervoer ontplofbare stoffen krijgsmacht (Stb. 1996, 205). Voor het overige gelden de regels en verboden gegeven bij of krachtens de WVGS. Gezien bovenbedoeld uitgangspunt ligt een algehele vrijstelling voor het militaire vervoer niet in de rede. Slechts in een enkel geval is van de verboden en regels van de WVGS vrijstelling noodzakelijk. Deze noodzaak houdt steeds verband met de operationele taakuitoefening van de krijgsmacht. In een aantal gevallen is echter aan de vrijstelling een voorschrift verbonden. Het gaat hierbij met name om de vrijstelling op de zogenaamde ’Defensieterreinen’ (artikel 2), de vrijstelling van de voorgeschreven opschriften en etiketten op de jerrycans, die worden gebruikt voor de brandstofbevoorrading bij Defensie (artikel 3) en de vrijstelling van het verbod meer dan 1500 liter brandstof in de vaste reservoirs van de transporteenheden mee te nemen (artikel 4). Het handelen in strijd met een dergelijk aan de vrijstelling verbonden voorschrift is strafbaar ingevolge artikel 10 WVGS juncto artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Binnen de kazernes, maar ook op andere terreinen die door Defensie worden gebruikt, vinden zeer frequent verplaatsingen van voorraden plaats, die strikt genomen vallen binnen de werkingssfeer van de WVGS.

Omdat toepassing van de voorschriften van de WVGS de normale operationele taakuitvoering binnen deze terreinen ernstig zou belemmeren, wordt vrijstelling van deze voorschriften verleend. Ook de normale operationele taakuitoefening van de krijgsmacht binnen deze terreinen dient echter te gebeuren zonder dat de openbare veiligheid in gevaar wordt gebracht. Om die reden is aan de vrijstelling het voorschrift verbonden, dat wordt voldaan aan de militaire voorschriften die zijn gesteld voor het intern vervoer van gevaarlijke stoffen. Dergelijke voorschriften worden binnen Defensie reeds sedert vele jaren gehanteerd, dus ook ten tijde van de algehele ontheffing van de WGS, en hebben bewezen voldoende waarborgen te bieden voor een veilig intern vervoer en opslag van gevaarlijke stoffen. De militaire voorschriften voor het intern vervoer van gevaarlijke stoffen zijn opgenomen in het Voorschrift voor de opslag van gevaarlijke stoffen en zijn gepubliceerd in de ministeriële publikatie 40-21 (MP 40-21). Dit Voorschrift ligt ter inzage in de bibliotheek van het Ministerie van Defensie, Kalvermarkt 32, 2511 CB Den Haag.

Artikel 3

Het gebruik van jerrycans voor de brandstofbevoorrading bij Defensie is zodanig intensief dat niet kan worden gewaarborgd dat de in randnummer 2312 van de VLG voorgeschreven opschriften en gevaarsetiketten op de jerrycans zichtbaar dan wel aanwezig blijven. Omdat deze jerrycans reeds zijn voorzien van een krijgsmachtidentificatieplaatje, dat evenals de in de VLG voorgeschreven opschriften en etiketten dient ter identificatie van de inhoud, is van dit randnummer vrijstelling verleend.

Identificatie van de inhoud van de verpakking geschiedt door middel van de kleur en de vorm van, alsmede door de code op het krijgsmachtidentifi-catieplaatje.

Artikel 4

In randnummer 2301a is opgenomen dat aan de voorschriften van ADR Bijlage A en Bijlage B voor de stoffen van klasse 3 niet behoeft te worden voldaan, indien wordt voldaan aan de in dit randnummer opgenomen voorwaarden. Een van deze voorwaarden, opgenomen onder (6), is dat de gezamenlijke inhoud van de vaste reservoirs niet meer bedraagt dan 1500 liter per transporteenheid. Voor Defensie is het niet mogelijk aan deze voorwaarde te voldoen. Dit geldt bijvoorbeeld voor gevechtstanks, waarvan de maximale inhoud van de eigen vaste brandstoftank alleen al 1400 liter bedraagt. Maar ook bij ander geniematerieel, zoals grondverzetmachines, is sprake van brandstoftanks met een grote maximale inhoud. Ook is het ongewenst dat de aanschaf van nieuw materieel wordt ingekaderd door deze voorwaarde. Voor Defensie is derhalve vrijstelling van deze voorwaarde verleend. Aan de vrijstelling is het voorschrift verbonden dat de inhoud van de brandstofreservoirs per militair voertuig niet meer mag bedragen dan 2000 liter.

Artikelen 5 en 6

Tactische voertuigen zijn gevechtsvoertuigen, die zijn bestemd voor de inzet bij de operationele taakuitoefening van de krijgsmacht. Omdat de voertuigen niet tot primaire taak hebben het vervoer van gevaarlijke stoffen, zou het te ver gaan van de bestuurders van deze voertuigen te verlangen dat zij beschikken over de in randnummer 10.315 van de VLG voorgeschreven vakbekwaamheid en het daarbij behorende vakbekwaamheidscertificaat (artikel 5), of dat wordt voldaan aan de voorschriften omtrent kenmerking en etikettering en de aanwezigheid van een bijrijder (artikel 6).

Artikelen 7 en 8

Defensie beschikt over een groot aantal voertuigen. Deze voertuigen zijn niet voorzien van de voorgeschreven snelheidsbegrenzer (artikel 7), retarder en antiblokkeersysteem (artikel 8). Omdat de voertuigen van Defensie, vanwege het minder intensieve gebruik, een langere levensduur hebben dan de voertuigen die voor het civiele vervoer van gevaarlijke stoffen worden gebruikt, gelden de vrijstellingen tot 1 januari 2016. De vrijstellingen hebben uitsluitend betrekking op het bestaande en in bestelling zijnde voertuigpark van de krijgsmacht, zodat de vrijstelling is beperkt tot voertuigen die voor 1 augustus 1997 in gebruik zijn genomen.

De vrijstelling in artikel 7, onderdeel b, tot 1 juli 2001 houdt verband met de tijd die de Dienst Wegverkeer nodig heeft om het bestaande wagenpark van Defensie (het betreft meer duizend voertuigen) te keuren.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

A. Jorritsma-Lebbink.

Naar boven