Houtverwerkende industrie

Verbindendverklaring CAO-bepalingen

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

ALGEMEEN VERBINDENDVERKLARING VAN BEPALINGEN VAN DE COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMST VOOR DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE

AI Nr. 8680

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelezen het verzoek van de Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie namens de Vereniging HAS, de Vereniging van Nederlandse Borstelfabrikanten, de Nederlandse Emballage- en Palletindustrie Vereniging en de Nederlandse Vereniging van Klompenfabrikanten als partijen te ener zijde mede namens de Bouw- en Houtbond FNV en de Hout- en Bouwbond CNV als partijen te anderer zijde bij de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie, strekkende tot algemeen verbindendverklaring van bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst;

Overwegende,

dat genoemde collectieve arbeidsovereenkomst in werking is getreden;

dat van het verzoek tot algemeen verbindendverklaring mededeling is gedaan in de Nederlandse Staatscourant;

dat naar aanleiding van dit verzoek geen schriftelijke bezwaren zijn ingebracht;

dat de bepalingen van deze collectieve arbeidsovereenkomst gelden voor een belangrijke meerderheid van de in de bedrijfstak werkzame personen;

Gelet op de artikelen 2, 4 en 5 van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten;

Besluit:

I. Trekt in zijn besluit van 9 april 1996 (Stcrt 1996, nr. 73), waarin werd overgegaan tot het algemeen verbindendverklaren van artikel 29 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie alsmede de daarbij behorende statuten van de Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder V en VI is bepaald;

II. Verklaart algemeen verbindend tot en met 30 april 1997 (en voorzover het betreft artikel 29 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie alsmede de daarbij behorende statuten van de Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie tot en met 31 december 1997) de navolgende bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie, zulks met inachtneming van hetgeen onder III IV, V en VI is bepaald:

Artikel 1 Werkingssfeer

  • 1. Deze overeenkomst is van toepassing:

    • A. Op ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, assemblage, import en groothandel van artikelen van hout of kunststof danwel hetgeen binnen het kader van deze ondernemingen ter vervanging van deze grondstof dient, waaronder begrepen:

      • 1. huishoudelijke artikelen (met uitzondering van groothandel);

      • 2. speelgoederen;

      • 3. sportartikelen;

      • 4. gereedschappen en onderdelen daarvan;

      • 5. technische artikelen ten behoeve van industrie, ambacht, bedrijf, beroep en instellingen;

      • 6. gebogen en gedraaide, gekartelde, geperste, gelijmde en geverfde produkten ;

      • 7. looprekken, kinderstoelen, lectuurbakken;

      • 8. naaidozen, etagères, thermometers, barometers, borstelhangers, eenvoudige boekenplanken, etensdragers, dienbladen, souvenirartikelen, sigarenkisten, sierdozen en andere houten kleinverpakkingen;

      • 9. lucifers en potloden;

      • 10. andere produkten van hout of hetgeen ter vervanging daarvan dient, met uitzondering van:

        • a. meubelen en onderdelen daarvan;

        • b. produkten voor de bouwnijverheid (timmerwerk);

        • c. triplex en meubelplaat;

        • d. parket- en hardhoutvloeren;

        • e. houtvezelplaten;

        • f. produkten van de ondernemingen, vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor de rubber- en kunststofindustrie.

      • 1. Op ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, het herstellen, assemblage, import en groothandel van emballage en pallets van hout of van kunststof, danwel van hetgeen binnen het kader van deze ondernemingen tot vervanging van hout of kunststof als grondstof dient, met uitzondering van de volgende ondernemingen:

        • ondernemingen waarin hoofdzakelijk het bedrijf wordt uitgeoefend van de grafkistenindustrie;

        • ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor het Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf;

        • ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor de Rubber- en Kunststoffenindustrie;

      • 2. Op ondernemingen en/of afdelingen van een onderneming waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, het herstellen, assemblage, import en groothandel van houten draagen/of sierklompen en/of van houten sandalen.

    • B.

      • 1. Op ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, het herstellen, assemblage, import en groothandel van emballage en pallets van hout of van kunststof, danwel van hetgeen binnen het kader van deze ondernemingen tot vervanging van hout of kunststof als grondstof dient, met uitzondering van de volgende ondernemingen:

        • ondernemingen waarin hoofdzakelijk het bedrijf wordt uitgeoefend van de grafkistenindustrie;

        • ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor het Kartonnage- en Flexibele Verpakkingenbedrijf;

        • ondernemingen vallend onder de werkingssfeer van de CAO voor de Rubber- en Kunststoffenindustrie;

      • 2. Op ondernemingen en/of afdelingen van een onderneming waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, het herstellen, assemblage, import en groothandel van houten draagen/of sierklompen en/of van houten sandalen.

    • C. Op ondernemingen waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van de vervaardiging, assemblage, groothandel en import van borstels, kwasten, borstelvezels en borstelhaar van de borstel- en kwastenindustrie en/of -assemblage en het borstelvezel- en haarbereidingsbedrijf.

    • D. Op ondernemingen, waarin het bedrijf wordt uitgeoefend van het vervaardigen en/of assembleren van geheel of gedeeltelijk houten vaten, kuipwerk en/of bakken – niet dienende voor verpakking – en aanverwante technische houtwaren, ook als deze artikelen binnen het kader van deze ondernemingen van een andere grondstof dan van hout vervaardigd zijn.

  • 2. Deze CAO geldt niet voor ondernemingen waarvoor een afzonderlijke CAO regelende arbeidsvoorwaarden van kracht is, welke is geregistreerd bij I-SZW Dienst voor Inspectie en Informatie.

  • 3. Deze CAO geldt eveneens niet voor afdelingen van ondernemingen, die vallen onder een andere algemeen-verbindendverklaarde CAO.

Artikel 2 Definitie werknemer

  • 1. Bij deze overeenkomst zijn betrokken die mannelijke en vrouwelijke werknemers, die werkzaam zijn bij een onderneming als in artikel 1 bedoeld.

  • De artikelen 3, 9, 10, 14 en 15 zijn niet van toepassing op:

    • a. al dan niet uitsluitend leidinggevend en/of toezichthoudend personeel;

    • b. administratief personeel;

    • c. tekenkamerpersoneel;

    • d. handelsreizigers en/of vertegenwoordigers.

  • 2. Inlening van arbeidskrachten

  • Artikel 10 is eveneens van toepassing op uitzendkrachten.

  • Partijen bij de CAO voor de Houtverwerkende Industrie zullen deze bepaling ter kennis brengen van de Stichting Meldingsbureau Uitzendbranche, zoals dit op grond van de CAO voor Uitzendkrachten vereist is.

Artikel 3 Definitie lonen en inkomen

  • 1. Waar in deze overeenkomst sprake is van loon wordt hieronder verstaan het uurloon, bedoeld in artikel 10.

  • De weeklonen bedragen 40 x het uurloon.

  • De maandlonen bedragen 174 x het uurloon.

  • 2. Waar sprake is van „inkomen" wordt hieronder verstaan de bruto-verdienste uit arbeid, doch niet daaronder begrepen de verdienste ingevolge de reistijdenvergoeding ingevolge artikel 22 lid 2, buiten de normale werktijd, of de vergoeding van reis- en verblijfkosten ingevolge artikel 13 lid 3.

Artikel 4 Vakraad voor de Houtverwerkende Industrie

De door partijen ingestelde paritaire commissie waaraan bevoegdheden zijn toegedeeld krachtens artikel 28 van deze CAO.

Artikel 5 Bedrijfsreglement

  • 1. De werkgever is bevoegd, met inachtneming van wettelijke voorschriften, een reglement vast te stellen en voorschriften te geven omtrent het verrichten van de arbeid, alsmede voorschriften, welke strekken ter bevordering van de goede orde en de goede zeden in de onderneming.

  • 2. De bepalingen van dit reglement en deze voorschriften mogen niet in strijd zijn met de collectieve arbeidsovereenkomst.

Artikel 6 Verplichtingen werknemers

  • 1. De werknemer zal zijn werkzaamheden naar zijn beste vermogen verrichten, volgens de aanwijzingen, welke hem door of namens de werkgever zullen worden verstrekt.

  • 2. De werknemer is verplicht, indien hij door de werkgever daartoe in bijzondere gevallen wordt aangewezen, ook andere dan zijn dagelijkse niet tot zijn functie behorende arbeid te verrichten, voor zover althans deze arbeid verband houdt met de arbeid in de onderneming van de werkgever en de werknemer geacht wordt daartoe in staat te zijn.

  • 3. In dit geval blijft het inkomen van de werknemer hetzelfde. Betreft het arbeid, behorende tot een hogere loongroep, welke gedurende meer dan een week onafgebroken moet worden verricht, dan zal hem het daarvoor vastgesteld loon dienen te worden betaald en hem het inkomen verkregen in zijn eigenlijke loongroep worden gegarandeerd.

  • 4. Indien de werknemer enig, tot het bedrijf behorend goed opzettelijk of door onachtzaamheid beschadigt of verliest, is artikel 1638r BW van toepassing.

Artikel 7 Aanvang en einde van de dienstbetrekking

  • 1. Ten aanzien van het aangaan en beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn de bepalingen van het Burgerlijk Wetboek van toepassing met inachtneming van hetgeen in de navolgende leden van dit artikel is bepaald. In bijlage 1 bij deze CAO is een model-arbeidsovereenkomst opgenomen.

  • 2. De arbeidsovereenkomst wordt, tenzij schriftelijk anders is overeengekomen, aangegaan voor onbepaalde tijd. Wanneer een proeftijd tussen werkgever en werknemer wordt overeengekomen, dient deze schriftelijk te worden vastgesteld. Een dergelijke proeftijd mag ingevolge artikel 1639n van het Burgerlijk Wetboek ten hoogste twee maanden bedragen.

  • In afwijking van het bepaalde in artikel 1639f lid 3 van het Burgerlijk Wetboek is voor de beëindiging van een verlengd dienstverband voor bepaalde tijd geen voorafgaande opzegging noodzakelijk, mits het aanvankelijk aangegane dienstverband voor bepaalde tijd niet meer dan tweemaal is verlengd en de termijn van dit dienstverband, tezamen met de verlenging(en) een tijdvak van 12 maanden niet overschrijdt. Het aangaan van een dienstverband voor bepaalde tijd dient schriftelijk te worden vastgelegd.

  • 3. Het opzeggen van een dienstverband dient zodanig te geschieden dat het einde van het dienstverband steeds samenvalt met het einde van een loonbetalingsperiode. De opzegging van een dienstverband dient steeds schriftelijk te geschieden tegen afgifte van een ontvangstbewijs c.q. verzendbewijs.

  • 4. De termijn van opzegging is voor zowel de werkgever als voor de werknemer ten minste gelijk aan de tijd, die gewoonlijk tussen twee opeenvolgende uitbetalingen van het in geld vastgestelde loon, verstrijkt, doch niet langer dan zes weken. De beperking geldt niet voorzover een langere duur van de termijn van opzegging uit het bepaalde in de leden 3, 5, 6, 7 en 10 voortspruit.

  • 5. Onverminderd het bepaalde in lid 4 en in afwijking van artikel 1639j van het Burgerlijk Wetboek, worden de termijnen van opzegging als volgt vastgesteld:

    • Voor de werknemer bedraagt de termijn van opzegging één week voor elke twee gehele jaren dienstverband met een minimum van één week en een maximum van zes weken.

    • Voor de werkgever bedraagt de termijn van opzegging één week voor elk geheel jaar dienstverband met een minimum van één week en een maximum van 13 weken.

  • 6. De termijn van opzegging die krachtens het vorige lid voor de werkgever geldt, wordt verlengd met een week voor elk vol jaar, gedurende hetwelk de werknemer na het bereiken van de leeftijd van 45 jaar bij hem in dienst is geweest; de duur van de verlenging bedraagt evenwel ten hoogste 13 weken.

  • De termijn van opzegging voor de werkgever bedraagt ten minste drie weken ten aanzien van een werknemer die op de dag van opzegging de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt en ten minste één jaar bij hem in dienst is geweest.

  • 7. Bij het aannamebeleid zal de werkgever potentiële werknemers niet benadelen op grond van het feit dat zij 50 jaar of ouder zijn of een hoger risico vormen vanwege een chronische aandoening.

  • 8. Bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst om een dringende, aan de wederpartij onverwijld medegedeelde reden, zal de schriftelijke bevestiging van de ontslagreden aangetekend geschieden binnen 48 uur na het tijdstip waarop het dienstverband werd beëindigd. Hierbij zijn zaterdagen, zon- en feestdagen uitgezonderd.

  • 9. Indien in de termijn van opzegging de aaneengesloten vakantie als bedoeld in artikel 23 lid 3 vallen, wordt de termijn van opzegging met deze dagen verlengd.

  • 10. In afwijking van het in de voorgaande leden bepaalde, dient de werknemer bij vervroegde uittreding de termijnen van opzegging in acht te nemen die in de betrokken VUT-CAO-en en reglementen zijn bepaald.

  • 11. De dienstbetrekking eindigt automatisch als de werknemer de leeftijd van 65 jaar bereikt. In deze situatie is geen termijn van opzegging vereist.

Artikel 8 Het verrichten van bedrijfsarbeid voor derden

  • 4. De werknemer kan nimmer verplichting worden opgelegd voor een andere werkgever dan bij wie hij werkzaam is, arbeid te verrichten.

Artikel 9 Indeling functies

De werknemer wordt – rekening houdend met zijn te verrichten werkzaamheden en zijn bekwaamheid daarvoor – door de werkgever ingedeeld in een van de volgende vijf loongroepen:

Loongroep 0

Werknemers zonder opleiding en ervaring, welke voor het eerst in een van de betrokken bedrijfstakken gaan werken, kunnen door de werkgever voor maximaal zes maanden worden ingedeeld in deze loongroep.

Loongroep 1

Bedieningspersoneel A en hulpen:

De werknemer, die zonder in het algemeen de machine te stellen en het desbetreffende snijgereedschap te slijpen en/of te zetten, een machine in de industrie, waarvoor deze CAO geldt, in het daarvoor vereiste tempo bedient. Hulptransporteurs.

Loongroep 2

Bedieningspersoneel B:

De werknemer, die de door hem in het vereiste tempo bediende machine ook bijstelt en regelt en de daarvoor noodzakelijke kennis van de grondstoffen bezit ten behoeve van de volledige bediening van de desbetreffende machine. Transporteurs van eenvoudige transportmiddelen.

Voor de klompenindustrie:

De uitrander, de schuurder, de proppensnijder, de bakaansnijder, de bollenzager, de klompenschilder, de voorbereider en de copieerder, voor zover de beide laatsten de machines niet volledig stellen.

Loongroep 3

Bedieningspersoneel C:

De werknemer aan wie o.a. door de technische gecompliceerdheid van de door hem bediende machine en/of door de veelzijdigheid van zijn werkzaamheden en/of door de voor hem noodzakelijke materialenkennis en/of door de vereiste grotere handvaardigheid, hogere eisen moeten worden gesteld, dan aan het bedieningspersoneel B. Transporteurs van wat gecompliceerder transportmiddelen en technisch personeel.

Voor de klompenindustrie:

De voorboorder en de copieerder, die de machine volledig stellen, de ritser/biezentrekker, de slijper van eenvoudig gereedschap.

Loongroep 4

Vakpersoneel:

De werknemer met een bijzondere veelzijdigheid en met uitgebreide technische en materialenkennis, die in staat is zelfstandig gecompliceerder machines in te stellen en te bedienen. Transporteurs van zeer gecompliceerde transportmiddelen, gediplomeerde heftruckchauffeurs en technisch beter geschoold personeel.

Voor de klompenindustrie:

De naboorder, die zelfstandig zijn machine stelt en verantwoordelijkheid draagt voor het eindprodukt, de lintzager/afschrijver, de volledige slijper en modelmaker.

Loongroep 5

Gediplomeerde chauffeurs van externe transportmiddelen.

Alle niet genoemde werknemers worden, in overleg met de betrokkene, door de werkgever ingedeeld in één van de vijf loongroepen.

Van de indeling, alsmede van het vast individueel overeengekomen brutoloon per betalingsperiode, dient de werkgever schriftelijk mededeling te doen aan de werknemer. Deze schriftelijke mededeling zal ook dienen te geschieden bij tussentijdse wijzigingen in de loongroepindeling.

Artikel 10 Lonen1

  • 1. De lonen worden per 1 juli 19961 verhoogd met 1,25%.

  • Vanaf deze datum gelden voor werknemers van 22 jaar en ouder de volgende lonen:

Loongroep LeeftijdPerc.12345
22 jr e.o.100,0%15,3715,5015,8016,2217,05

op basis van een 40-urige werkweek

  • 2. Jeugdloonschalen

    • a. Voor werknemers zonder opleiding gelden per 1 juli 19962) de onderstaande jeugdloonschalen:

Loongroep LeeftijdPerc.12345
22 jaar e.o.100,0%15,3715,5015,8016,2217,05
21 jaar 90,0%13,8313,9514,2214,6015,35
20 jaar 85,0%13,0613,1813,4313,7914,49
19 jaar 75,0%11,5311,6311,8512,1712,79
18 jaar 65,0% 9,9910,0810,2710,5411,08
17 jaar 55,0% 8,45 8,53 8,69 8,929,38
16 jaar 50,0% 7,69 7,75 7,90 8,118,53

op basis van een 40-urige werkweek

    • b. Werknemers zonder opleiding en ervaring, welke voor het eerst in de bedrijfstak gaan werken, kunnen door de werkgever voor maximaal zes maanden worden ingedeeld in loongroep 0. Het niveau daarvan is het gemiddelde tussen het wettelijk minimumloon en loongroep 1.

    • c. Voor werknemers in opleiding gelden per 1 juli 19962) de onderstaande jeugdloonschalen:

Loongroep LeeftijdPerc.12345
22 jaar e.o.100,0%15,3715,5015,8016,2217,05
21 jaar100,0%15,3715,5015,8016,2217,05
20 jaar 85,0%13,0613,1813,4313,7914,49
19 jaar 77,5%11,9112,0112,2412,5713,21
18 jaar 70,0%10,7610,8511,0611,3511,94
17 jaar 62,5% 9,61 9,69 9,8710,1410,66
16 jaar 55,0% 8,45 8,53 8,69 8,929,38

op basis van een 40-urige werkweek

    • d. Voor werknemers met voltooide opleiding gelden per 1 juli 19961 de onderstaande jeugdloonschalen

Loongroep LeeftijdPerc.12345
22 jaar e.o.100,0%15,3715,5015,8016,2217,05
21 jaar100,0%15,3715,5015,8016,2217,05
20 jaar100,0%15,3715,5015,8016,2217,05
19 jaar 85,0%13,0613,1813,4313,7914,49
18 jaar 77,5%11,9112,0112,2412,5713,21
17 jaar 70,0%10,7610,8511,0611,3511,94
16 jaar 62,5% 9,61 9,69 9,8710,1410,66

op basis van een 40-urige werkweek

  • 3. De lonen worden 1 januari 1997 verhoogd met 1,25%.

  • Vanaf deze datum gelden voor werknemers van 22 jaar en ouder de volgende lonen:

Loongroep LeeftijdPerc.12345
22 jr e.o.100,0%15,5615,6916,0016,4217,26

op basis van een 40-urige werkweek

  • 4. Jeugdloonschalen

    • a. Voor werknemers zonder opleiding geldt per 1 januari 1997 de onderstaande jeugdloonschaal:

Loongroep LeeftijdPerc.12345
22 jaar e.o.100,0%15,5615,6916,0016,4217,26
21 jaar 90,0%14,0014,1214,4014,7815,53
20 jaar 85,0%13,2313,3413,6013,9614,67
19 jaar 75,0%11,6711,7712,0012,3212,95
18 jaar 65,0%10,1110,2010,4010,6711,22
17 jaar 55,0% 8,56 8,63 8,80 9,039,49
16 jaar 50,0% 7,78 7,85 8,00 8,218,63

op basis van een 40-urige werkweek

    • b. Werknemers zonder opleiding en ervaring, welke voor het eerst in de bedrijfstak gaan werken, kunnen door de werkgever voor maximaal zes maanden worden ingedeeld in loongroep 0. Het niveau daarvan is het gemiddelde tussen het wettelijk minimumloon en loongroep 1.

    • c. Voor werknemers in opleiding gelden per 1 januari 1997 de onderstaande jeugdloonschalen:

Loongroep LeeftijdPerc.12345
22 jaar e.o.100,0%15,5615,6916,0016,4217,26
21 jaar100,0%15,5615,6916,0016,4217,26
20 jaar 85,0%13,2313,3413,6013,9614,67
19 jaar 77,5%12,0612,1612,4012,7313,38
18 jaar 70,0%10,8910,9911,2011,5012,08
17 jaar 62,5% 9,73 9,8110,0010,2610,79
16 jaar 55,0% 8,56 8,63 8,80 9,039,49

op basis van een 40-urige werkweek

    • d. Voor werknemers met voltooide opleiding gelden per 1 januari 1997 de onderstaande jeugdloonschalen

Loongroep LeeftijdPerc.12345
22 jaar e.o.100,0%15,5615,6916,0016,4217,26
21 jaar100,0%15,5615,6916,0016,4217,26
20 jaar100,0%15,5615,6916,0016,4217,26
19 jaar 85,0%13,2313,3413,6013,9614,67
18 jaar 77,5%12,0612,1612,4012,7313,38
17 jaar 70,0%10,8910,9911,2011,5012,08
16 jaar 62,5% 9,73 9,8110,0010,2610,79

op basis van een 40-urige werkweek

  • 6. De werkgever kan de voor het eerst bij hem in dienst tredende werknemer gedurende de proeftijd van maximaal twee maanden het wettelijk minimumloon betalen. Dit geldt voor werknemers tot en met 21 jaar. Daarna zal indeling in een loongroep plaatsvinden.

  • 7. Heeft de dienstbetrekking een gedeelte van een loonweek bestaan, dan vindt het voorgaande in evenredigheid toepassing naar het aantal uren dienstverband.

  • 8. Is het loon van een werknemer naar tijdruimte vastgesteld, dan bedraagt dit over een week nimmer minder dan berekend naar het uurloon, in dit artikel vastgelegd.

  • 9. Loonstrook:

  • De werkgever is verplicht de werknemer bij iedere loonbetaling een loonstrook, met uitsplitsing van basisloon en toeslagen, te verstrekken. Een voorbeeld van een loonstrook is als bijlage 4 aan deze CAO toegevoegd.

  • 10. Loonopgave:

  • De werkgever is verplicht jaarlijks voor 15 februari aan de werknemer een opgave te verstrekken van het door hen verdiende loon en de daarop ingehouden premies en loonbelasting.

  • 13. Indien de werknemer daartoe een verzoek indient, is de werkgever verplicht om een spaarloonregeling voor betrokken werknemer te treffen.

Artikel 11 Toeslagen

  • 1. De werkgever zal een diensttijdentoeslag verstrekken. De normen voor deze diensttijdentoeslag zijn in het algemeen: 5 t/m 9 jaar: f 5,50 per week;

  • 10 jaar en langer: f 11,00 per week.

  • 2. Voor de bepaling van het totaal aantal dienstjaren zal de tijd doorgebracht in militaire dienst als effectieve diensttijd worden aangemerkt.

  • 3. Diplomatoeslag:

  • Werknemers van 22 jaar en ouder die een vakexamendiploma van de Stichting Hout & Meubel bezitten, zullen een diplomatoeslag van f 9,40 per week ontvangen.

  • Werknemers van 22 jaar en ouder, die een VEV-diploma bezitten, zullen een toeslag van f 8,50 per week ontvangen.

  • 4. EHBO-toeslag: aan een werknemer die in dit kader door de werkgever is aangesteld, en die in het bezit is van een geldig EHBO-diploma, zal een toeslag worden verleend van f 9,40 per week.

Artikel 12 Vergoedingen

  • 1. De werkgevers zullen aan de werknemers voorzover zij het voor hun werk benodigde gereedschap niet verstrekken, een tegemoetkoming van f 4,68 per week verlenen in de kosten van aanschaf en het onderhoud daarvan.

  • 2. In bedrijven waar de werknemers gebruik dienen te maken van werkkleding, zullen de werkgevers aan de werknemers een werkkledingvergoeding verstrekken van f 0,85 per gewerkte dag, voorzover de werkgever de benodigde werkkleding niet verstrekt.

Artikel 13 Reiskostenvergoeding

  • 1. Behoudens gevallen, waarin de werkgever zelf het vervoer op enigerlei wijze heeft geregeld, zal aan de werknemer, wiens woonplaats meer dan 10 km van de werkplaats is gelegen, een vergoeding voor de vervoerskosten worden gegeven ter grootte van de reiskosten van openbaar vervoer, op basis van het laagste tarief.

  • 2. De vergoeding is alleen verschuldigd over gewerkte dagen. Over werkdagen, waarop de werknemer geoorloofd heeft verzuimd, zal de vergoeding niettemin worden doorbetaald, indien de werknemer een traject-abonnement kan overleggen.

  • 3. De werkgever zal aan de werknemer een vergoeding voor de vervoerskosten betalen ter grootte van de reiskosten van het openbaar vervoer, op basis van het laagste tarief, indien de werknemer zich voor de controle van zijn ziekteverzuim over een afstand van meer dan 10 km moet verplaatsen van zijn woonplaats.

  • 4. De bedrijfshulpverlener ontvangt voor het buiten werktijd volgen van lessen ten behoeve van het behalen en behouden van het EHBO-diploma een reiskostenvergoeding overeenkomstig dit artikel.

Artikel 14 Tariefwerk

  • 1. Bij de toepassing van gemeten tarieven zal een aan de prestatie evenredige toeslag kunnen worden verdiend.

  • 2. Voor de werknemers, die door de bijzondere aard van hun werkzaamheden niet in tarief kunnen werken, doch wier werkzaamheden in zodanig verband staan met die der tariefwerkers, dat de voortgang van de werkzaamheden van de ene groep rechtstreeks en voortdurend wordt beïnvloed door die der andere groep, kan een bijslag worden vastgesteld van ten hoogste 75% van het gemiddelde percentage dat de werknemers in tariefwerk in dezelfde afdeling boven hun uurloon als bedoeld in artikel 10 verdienen.

  • 3. Indien gewerkt wordt in ervaringstarieven, worden deze tarieven zodanig vastgesteld dat het totale bedrag aan tariefloon dat wordt uitbetaald – berekend over de periode van twee maanden – ten hoogste 7% van het totaal uitgekeerde loon over deze periode zal bedragen voor het in tarief werkende personeel.

  • 4. De tarieven zullen voor de jeugdigen niet lager worden gesteld dan voor werknemers van 22 jaar en ouder.

  • 5. Aan werknemers, die niet in tarief werken, kan ter beloning van bijzondere prestaties een waarderingstoeslag worden betaald, bedragende gemiddeld per onderneming maximaal 5% van het totale voor hem volgens artikel 10 geldende basisloon.

Artikel 15 Arbeidsduur

  • 1. De normale arbeidsduur bedraagt per jaar:

    • 2080 uur bij een jaar met 260 werkdagen;

    • 2088 uur bij een jaar met 261 werkdagen.

  • De normale arbeidsduur is gebaseerd op 8 uur per dag over de eerste vijf werkdagen van de week en op 40 uur per week. Ten aanzien van roostervrije uren geldt het bepaalde in lid 6.

  • Voor portiers en bewakers geldt het onderhavige lid niet.

  • 2. Het bepaalde in lid 1 van dit artikel geldt niet voor hen, die uit de aard hunner werkzaamheden aan een andere werktijdregeling gebonden zijn en indien de indeling in ploegen een andere regeling vereist.

  • 3. Indien het bedrijfsbelang zich hiertegen niet verzet, zulks ter beoordeling van de werkgever, zal de werknemer die daarom verzoekt in de gelegenheid worden gesteld om in deeltijd te werken.

  • 4. De gewone werktijd wordt geacht te vallen tussen 07.00 uur en 19.00 uur, tenzij in verband met maatregelen ter regeling van de stroomvoorziening of overheidsmaatregelen van andere aard de werktijd tijdelijk moet worden verschoven.

  • 5. De werk- en schafttijden alsmede het overwerk zullen in overleg met de werknemers, respectievelijk met de instemming van de ondernemingsraad door de werkgever worden vastgesteld. Mocht er geen overeenstemming bereikt worden, dan wordt dit geschil voorgelegd aan de Vakraad respectievelijk de bedrijfscommissie.

  • 6.

    • a. Op basis van de 40-urige werkweek worden per kalenderjaar aan de werknemer 124 uur met behoud van loon als roostervrije tijd toegekend.

    • Bij een dienstbetrekking van minder dan 40 uur per week, zal aan de werknemer naar rato met behoud van loon roostervrije tijd worden toegekend.

    • b. Vaststelling van roostervrije uren geschiedt door de werkgever of een daartoe aangewezen functionaris in overleg met de ondernemingsraad of de personeelsvertegenwoordiging door middel van een jaarrooster.

    • c. Indien het bedrijfsbelang zulks vereist, is de werkgever in overleg met de werknemers gerechtigd het reeds vastgestelde jaarrooster te wijzigen.

    • d. Roostervrije uren worden niet vastgesteld op feestdagen of op collectieve vakantiedagen.

    • e. Roostervrije uren kunnen individueel en roulerend worden vastgesteld, danwel collectief per afdeling, danwel collectief per bedrijf, danwel deels individueel en deels collectief.

    • f. Roostervrije tijd kan per uur, per dagdeel of per dag worden vastgesteld.

    • g. Roostervrije tijd wordt niet vervangen in geval van arbeidsongeschiktheid.

    • h. Indien op verzoek van de werkgever in roostervrije tijd wordt gewerkt, wordt ten hoogste binnen twee maanden vervangende roostervrije tijd toegekend. Over de aldus gewerkte tijd wordt geen overwerktoeslag betaald.

    • i. Bij indiensttreding behoeft geen roostervrije tijd te worden opgebouwd.

    • j. Bij uitdiensttreding vindt geen afrekening plaats van de in de toekomst gelegen roostervrije tijd.

  • 7. In gevallen van afwijking van de wekelijkse 40-urige arbeidsduur geldt het volgende:

    • a. De werkgever kan werkweken vaststellen die afwijken van de in het eerste lid genoemde normale arbeidsduur, in dier voege dat de individuele arbeidsduur per dag maximaal 9 uur kan bedragen, en de wekelijkse arbeidsduur (voor werknemers in de dagdienst) maximaal 45 uur.

    • De minimale arbeidsduur bedraagt 31 uur per week, doch hiervan kan, na verkregen toestemming van de Vakraad, naar beneden worden afgeweken.

    • Het aantal arbeidsuren per kalenderjaar mag niet meer bedragen dan uit lid 1 van dit artikel volgt.

    • b. Van deze voor de onderneming of afdelingen van een onderneming vastgestelde werkweken met een afwijkende arbeidsduur zullen roosters worden opgesteld en in de onderneming kenbaar worden gemaakt.

    • c. Op de uren, waarop arbeid wordt verricht buiten de grenzen van de arbeidsduur die overeenkomstig dit lid is vastgelegd, blijft artikel 19 van toepassing.

  • 8. In bijzondere gevallen kan, mits schriftelijk aangevraagd, de Vakraad, rekening houdend met de hiervoor genoemde leden van dit artikel, toestemming verlenen voor een bepaalde periode 9,5 uur per dag te werken.

  • 9. Ten aanzien van onderwerpen die niet in de CAO zijn geregeld, gelden de normen van de standaardregeling van de Arbeidstijdenwet.

Artikel 16 Vakopleiding

  • 1. Iedere werknemer heeft het recht om met zijn werkgever een leer-arbeidsovereenkomst af te sluiten, waarvan hij de verplichtingen zal nakomen.

  • De werkgevers zijn derhalve verplicht eraan mee te werken, dat de werknemers, indien zij dit wensen, vakonderwijs volgen aan een school, vallende onder de werkingssfeer van de Stichting Hout en Meubel of de Stichting Opleidingen Metaal. Voor de duur van de opleiding zal er een werkgarantie worden afgegeven door de werkgever.

  • 2. Indien de vakopleiding voor werknemers met een leer-arbeidsovereenkomst plaatsvindt tijdens de werktijd en buiten de werkplaats, zullen de verzuimde uren door de werkgever worden vergoed tot een maximum van acht uur per week.

  • 3. Ook zullen de verzuimde werkuren worden vergoed voor het doen van een door de Stichtingen in lid 1 genoemd erkend examen, verband houdende met de vakopleiding.

  • 4. Indien er twijfel bestaat over de vraag of een werknemer geschikt is voor het volgen van vakonderwijs, kan het oordeel worden gevraagd van de in dit artikel genoemde Stichtingen.

  • 5. Werknemers, die een gedeelte van de week leerplichtig zijn (partieel leerplichtigen), ontvangen een inkomen en een aantal vakantie- en snipperdagen evenredig aan het aantal gewerkte dagen in verhouding tot het normale aantal werkdagen op grond van artikel 15.

  • 6. Aan alle werknemers, behalve zij die een opleiding volgen in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, zal maximaal 24 uur per contractsjaar vrijaf worden gegeven met behoud van loon voor het met toestemming van de werkgever volgen van een cursus, speciaal gericht op hun functie in het bedrijf.

  • 7. Werknemers die een primaire opleiding in het kader van de Wet Educatie en Beroepsonderwijs bij de Stichting Hout- en Meubel volgen en deze opleiding na 13 weken voortzetten, ontvangen van het Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie als tegemoetkoming in de kosten voor het benodigde studiematerialen:

    • f 200,– indien jonger dan 18 jaar;

    • f 300,– indien 18 jaar en ouder.

  • In het tweede jaar ontvangen de in dit artikellid genoemde werknemers:

    • f  75,– indien jonger dan 18 jaar;

    • f 100,– indien 18 jaar en ouder.

  • 8. Indien de leer-arbeidsovereenkomst is afgesloten volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs met een werknemer die een primaire opleiding voor het Leerlingwezen volgt bij de Stichting Vakopleiding Hout- en Meubileringsbedrijven of een ander instituut dat van de overheidswege belast is met de uitvoering van het beroepsbegeleidend onderwijs (Leerlingwezen), kunnen werkgevers een tegemoetkoming in de kosten verkrijgen bij het betrokken Sociaal Fonds.

  • De regeling strekt zich uit over het eerste en tweede schooljaar van de primaire opleiding. De regeling luidt als volgt:

    • werknemers van 16 en 17 jaar: f 25,– per week;

    • werknemers van 18 en 19 jaar: f 35,– per week;

    • werknemers van 20 en 21 jaar: f 45,– per week;

    • werknemers van 22 jaar en ouder: f 55,– per week.

Artikel 17 Feestdagen

  • 1. Op Nieuwjaarsdag, Paasmaandag, Hemelvaartsdag, Pinkstermaandag, de beide Kerstdagen en Koninginnedag wordt niet gewerkt, tenzij lid 5 van artikel 19 wordt toegepast.

  • 3. De werkgever zal de werknemer die de Herdenkingsdag der Nationale Bevrijding wenst te vieren zulks toestaan, indien de wens hiertoe te kennen is gegeven en de werknemer nog snipperdagen tegoed heeft.

Artikel 18 Vergoeding feestdagen

  • 1. Indien op Nieuwjaarsdag, Paasmaandag, Hemelvaartsdag, Pinkstermaandag, de Kerstdagen en op de dag als bedoeld in artikel 17 ter viering van de verjaardag van de koningin en van de Nationale Bevrijding, door de werknemer niet wordt gewerkt, ontvangt hij het inkomen, dat hij verdiend zou hebben, wanneer deze feestdagen werkdagen zouden zijn geweest, met dien verstande dat met incidenteel overwerk geen rekening wordt gehouden.

  • 2. Het inkomen wordt in deze gevallen berekend op de grondslag van het door de werknemer gedurende het voorafgaande kalenderkwartaal verdiende gemiddelde inkomen. Voor werknemers, wier gemiddelde inkomen niet op deze grondslag berekend kan worden, omdat zij eerst korte tijd werkzaam zijn geweest, wordt dit gemiddelde gelijk gesteld aan dat van andere overeenkomstige werknemers, die gedurende bedoeld kwartaal in hetzelfde bedrijf werkzaam waren. Voor hen, die gedurende of sedert bedoeld kalenderkwartaal zijn overgegaan naar een hogere loonklasse wordt het inkomen berekend op de grondslag van het voor hen ten tijde van de vrije dag of dagen geldende inkomen.

Artikel 19 Overwerk

  • 1. In bijzondere omstandigheden is de werkgever gerechtigd overwerk te laten verrichten. Dit kan echter alleen met instemming van de meerderheid van de bij het overwerk betrokken werknemers. De werknemer is alsdan gehouden dat overwerk te verrichten.

  • 2. Onder overwerk wordt verstaan, het verrichten van arbeid buiten de grenzen van de normale dagelijkse arbeidstijd als bedoeld in artikel 15 lid 1.

  • Structureel overwerk is het verrichten van arbeid buiten de grenzen van de normale arbeidsduur als bedoeld in artikel 15 lid 1 met een vaste frequentie gedurende langer dan zes maanden. Dit structurele overwerk is niet toegestaan. Onder bijzondere omstandigheden kunnen ontheffingen worden aangevraagd bij de Vakraad.

  • 3. Niet als overuren zal worden beschouwd de tijd, dat er arbeid wordt verricht in verband met het inhalen van onderbroken of verkorte werktijd. Arbeid buiten de normale werktijd wordt als overwerk beschouwd, behalve voor machinisten, stokers, portiers en bewakers, wier werktijden zoveel langer zullen zijn als in verband met hun normale werkzaamheden noodzakelijk is.

  • 4. Indien een werkgever langer dan een week door bij hem in dienst zijnde werknemers overwerk laat verrichten, dan is naast de instemming van de daarbij betrokken werknemers tevens de instemming van de eventueel aanwezige ondernemingsraad vereist.

  • 5. Een werknemer kan niet verplicht worden tot arbeid tussen 00.00 uur en 24.00 uur op zondag of de feestdagen, genoemd in artikel 17.

  • 6. Een werknemer van 55 jaar of ouder kan niet verplicht worden overwerk te verrichten.

  • 7. Indien met inachtneming van het in de voorgaande leden gestelde, overwerk wordt verricht, dan zal dat overwerk zoveel mogelijk worden verricht in de uren die onmiddellijk voorafgaan aan de aanvang of onmiddellijk aansluiten aan het einde van de gewone werktijd. De werkgever zal, zo mogelijk tijdig (voor 12.00 uur), bekend maken dat het overwerk moet worden verricht.

  • 8. De werkgever kan, indien de werknemer de wens daartoe te kennen geeft, de vergoeding voor overuren en/of overwerktoeslag in vrije tijd uitkeren.

  • De vrije tijd dient in beginsel binnen 30 dagen nadat het overwerk is verricht, te worden opgenomen.

  • 9. Vergoeding voor overwerk is gelijk aan de duur van het overwerk plus een toeslag in tijd. De overwerktoeslag wordt berekend over het basisuurloon, genoemd in artikel 10.

  • Deze toeslag bedraagt:

    • a. 25% voor de eerste twee uren overwerk per dag, voorafgaand of aansluitend aan de gewone werktijd per dag;

    • b. 50% voor overwerk verricht op zaterdag en gedurende de uren tussen 23.00 en 05.00 uur en overwerk, verricht na de twee aansluitende uren genoemd in artikellid 9 sub a.

  • 10.

    • a. Voor arbeid op zondag, niet zijnde een in artikel 17 genoemde feestdag, wordt het loon uitbetaald met 100% extra inkomen.

    • b. Voor arbeid op zaterdag of op zondag, tevens zijnde een in artikel 17 genoemde feestdag, wordt het loon uitbetaald met 125% extra inkomen.

    • c. Voor arbeid op een in artikel 17 genoemde feestdag, geen zaterdag of zondag zijnde, wordt boven de in artikel 18 bedoelde vergoeding het loon uitbetaald met 125% extra inkomen.

    • d. De zon- en feestdagen duren van middernacht tot middernacht.

  • 11. In een week, waarin overuren zijn gemaakt, zal het aantal uren dat een werknemer door te laat komen of willekeurig verzuim minder heeft gewerkt, mogen worden afgetrokken bij de berekening van het aantal uren, waarover extra inkomen moet worden betaald.

  • 12. Het bepaalde onder lid 1 tot en met 9 en 11 van dit artikel is niet van toepassing op de werknemers, als bedoeld in artikel 2 onder a tot en met d.

  • 13. De in lid 9 en 10 genoemde toeslagen worden berekend van het basisuurloon, genoemd in artikel 10.

Artikel 20 Ploegendienst

  • 1. De werkgever, die een ploegendienst wil invoeren, behoeft hiervoor de instemming van de ondernemingsraad.

  • 2. Indien in twee ploegen wordt gewerkt, een morgen- en een middagploeg, tussen 05.00 uur en 23.00 uur, zal aan de werknemers 15% toeslag op het inkomen over de in ploegendienst gewerkte tijd worden betaald.

  • 3. Indien in twee-ploegendienst met een nachtploeg moet worden gewerkt, dan zal aan de werknemers in de nachtploeg 30% toeslag op het inkomen over de gewerkte tijd worden betaald.

  • 4. Indien in een drie-ploegendienst moet worden gewerkt, dan zal aan de werknemers van de morgenen middagploeg 15% en aan de werknemers van de nachtploeg 30% toeslag op het inkomen over de gewerkte uren worden betaald.

  • 5. Artikel 15 lid 1 van deze CAO blijft onverkort van toepassing.

  • 6. Werknemers van 55 jaar en ouder kunnen door de werkgever niet verplicht worden tot het werken in ploegendiensten.

  • 7. In de navolgende gevallen zal in overleg met de OR of vakbondsvertegenwoordiging worden bezien in hoeverre er een financiële afbouwregeling mogelijk is:

    • a. Als een werknemer, die minimaal 1 jaar in ploegendienst heeft gewerkt in de dagdienst wordt geplaatst.

    • b. Als een werknemer, die minimaal 1 jaar in een drieploegendienst heeft gewerkt in een tweeploegendienst wordt geplaatst.

    • c. Indien de werknemer het dienstverband is aangevangen, waarbij het werken in een ploegendienst was overeengekomen, en deze ploegendienst minimaal één jaar heeft geduurd.

  • De financiële afbouwregeling zal niet van toepassing zijn, indien betrokken werknemer op eigen verzoek van een ploegendienst naar een dagdienst, of van een drieploegendienst naar een tweeploegendienst gaat.

Artikel 21 Nachtarbeid

Indien door bijzondere omstandigheden buiten die, bedoeld in artikel 19 lid 1, alleen maar in de avond of nacht kan worden gewerkt, dan zal voor de uren tussen 20.00 en 07.00 uur een toeslag van 30% op het inkomen over de gewerkte uren worden betaald.

Artikel 22 Werken in andere gemeenten

  • 1. Bij het werken op karweien buiten de gemeente waar de arbeid gewoonlijk wordt verricht, wordt, met uitzondering van arbeid op zondag, geen extra inkomen voor overwerk betaald, als bedoeld in artikel 19, tenzij overwerk door de werkgever wordt opgedragen.

  • 2. De tijd, nodig voor het gaan naar en het terugkeren van het karwei, wordt met het volle uurloon vergoed, zonder extra inkomen voor eventueel gemaakte overuren tijdens de reis, met dien verstande dat nimmer minder dan een normale arbeidsdag in gewoon uurloon zal worden uitbetaald.

  • Wanneer echter een werknemer zich van zijn woning rechtstreeks naar het karwei begeeft en van het karwei rechtstreeks naar zijn woning terugkeert, wordt uitsluitend de tijd vergoed, waarmede de hiervoor nodige reistijd de normale heen- en terugreistijd van woning naar fabriek of werkplaats overtreft.

  • 3. De reis- en verblijfkosten worden door de werkgever betaald.

Artikel 23 Vakantie/Vakantietoeslag

  • 1. Voor de berekening van het aantal vakantiedagen waarop een werknemer recht heeft, wordt het begrip „vakantiejaar" gehanteerd. Het vakantiejaar loopt van 1 januari van enig jaar tot en met 31 december van dat jaar.

  • 2. Behoudens het bepaalde in de leden 4 en 9 belopen de vakantie-aanspraken op jaarbasis 25 dagen met behoud van inkomen. Indien de werknemer slechts gedurende een gedeelte van het vakantiejaar bij de werkgever in dienst is geweest, dan heeft de werknemer recht op een evenredig deel van de 25 vakantiedagen.

  • Voor werknemers die een dienstverband zijn aangegaan voor minder dan de normale arbeidsduur, als bedoeld in artikel 15 lid 1, gelden de bepalingen omtrent beloning, vergoedingen, vakantie, snipper- en roostervrije dagen naar verhouding.

  • De vakantierechten kunnen desgewenst uitgedrukt worden in uren. De vakantieduur komt overeen met de gemiddelde arbeidsduur per week maal 5.

  • 3. Van de in lid 2 genoemde vakantie-aanspraken worden 15 dagen aaneengesloten gegeven. Deze aaneengesloten periode van 15 vakantiedagen wordt vòòr het einde van het voorafgaande kalenderjaar door de werkgever, na overleg met werknemers c.q. ondernemingsraad, vastgesteld en aan de werknemers medegedeeld.

  • Van de resterende tien vakantiedagen zullen er vier dagen in overleg met de werknemers, c.q. met instemming van de ondernemingsraad door de werkgever als collectieve vakantiedagen worden vastgesteld.

  • De resterende zes vakantiedagen kunnen als individuele snipperdagen, in hele of halve dagen, worden opgenomen. Een verzoek hiertoe dient ten minste één week van tevoren aan de werkgever of diens daartoe aangewezen vertegenwoordiger te worden gedaan.

  • 4. De in lid 2 geregelde vakantie-aanspraken worden verlengd met:

    • a. twee dagen bij 25 jaar onafgebroken dienstverband;

    • De tijd gedurende welke de werknemer de dienstplicht heeft vervuld, wordt betrokken in de berekening van het aantal dienstjaren, mits de betrokken werknemer is teruggekeerd bij dezelfde werkgever na de vervulling van de dienstplicht.

    • b. één vrije dag bij het bereiken van de 55-jarige leeftijd. Voor werknemers van de Emballage- en Palletindustrie die in 1996 de 56-jarige leeftijd bereiken, worden de vakantie-aanspraken in 1996 verlengd met twee dagen;

    • drie dagen bij het bereiken van de 57-jarige leeftijd;

    • vier dagen bij het bereiken van de 58-jarige leeftijd;

    • vijf dagen bij het bereiken van de 59-jarige leeftijd;

  • Als peildatum voor de dagen onder a geldt 1 januari van het betreffende vakantiejaar. De extra dagen onder b worden verworven in het jaar dat de betreffende leeftijd wordt bereikt.

  • 5. Voor de bepaling van het aantal vakantie en snipperdagen waarop de werknemers recht hebben, wordt de tijd, welke zij in militaire dienst hebben doorgebracht, met uitzondering van de tijd voor herhalingsoefeningen voor zover deze niet langer dan een maand duren, niet medegerekend.

  • 6. Voor zover een werknemer de hem toekomende vakantie- en snipperdagen door omstandigheden buiten zijn schuld niet kan opnemen, heeft hij het recht dit alsnog te doen binnen een tijdvak van twee jaar volgend op het tijdstip, waarop de aanspraak op vakantie- en snipperdagen is ontstaan.

  • 7. De werknemer, die op 1 januari minder dan een jaar bij dezelfde werkgever in dienst is geweest, heeft recht op een evenredig gedeelte van de in lid 2 van dit artikel genoemde vakantiedagen met behoud van inkomen.

  • 8. De werkgever is, wanneer hij de werkzaamheden in het bedrijf in verband met de aaneengesloten vakantie tijdelijk stilzet, niet verplicht aan een werknemer, die op grond van de duur van zijn dienstverband geen recht heeft op een volle vakantie, het loon door te betalen over de dagen, waarop deze in verband met de duur van zijn dienstverband geen aanspraak kan maken. Zoveel mogelijk zullen echter deze dagen worden gecompenseerd met de snipperdagen, waarop de betrokkene aanspraak heeft of in de toekomst krijgt.

  • 9. Een werknemer, die op 1 januari een jaar in hetzelfde bedrijf werkzaam is geweest en op die datum de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, heeft in het op deze datum aanvangende vakantiejaar recht op een extra vakantie van vijf aaneengesloten dagen. De werkgever zal bepalen of deze dagen als vakantie- en/of snipperdagen kunnen worden opgenomen. Het tijdvak dezer extra vakantie zal worden bepaald in overleg met de werkgever en kan nimmer worden vervangen door een uitkering in geld.

  • 10. Onder de snipperdagen zijn begrepen alle bijzondere vrije dagen met uitzondering van de in de artikelen 17 en 24 genoemde algemeen erkende christelijke feestdagen en bijzondere verzuimdagen.

  • 11. In geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval kan de werknemer maximaal over de laatste acht maanden van de arbeidsongeschiktheid vakantierechten en snipperrechten verwerven. Deze regeling geldt niet voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers, voor dat deel dat zij nog feitelijk werkzaam zijn.

  • 12. Bij beëindiging van de arbeidsverhouding heeft de werknemer aanspraak op uitbetaling van de vakantie-aanspraken over het lopende vakantiejaar, voor zover nog niet genoten in de vorm van vakantie- en snipperdagen, zulks onverminderd zijn nog eventuele resterende vakantie-aanspraken op grond van dienstverband gedurende het voorafgaande vakantiejaar.

  • De opzegtermijn mag niet als vakantie gelden.

  • 13. Indien de werknemer tijdens de aaneengesloten vakantie arbeidsongeschikt wordt zodat hij van zijn aaneengesloten vakantie gedeeltelijk geen gebruik heeft kunnen maken, zal hij het resterende gedeelte van zijn aaneengesloten vakantie op een ander tijdstip kunnen opnemen, mits de werknemer zich arbeidsongeschikt heeft gemeld bij de werkgever respectievelijk de bedrijfsvereniging.

  • 14. Buitenlandse werknemers uit landen, waarmee een wervingsovereenkomst is gesloten kunnen in overleg met de werkgever twee weken onbetaald verlof, aansluitend aan de opgenomen vakantieperiode, opnemen, mits echtgeno(o)ot(e) en kinderen van de werknemer woonachtig zijn in het betreffende land.

Vakantietoeslag

  • 15. De werknemers hebben recht op een vakantietoeslag van 8% van het inkomen, dat zij gedurende de periode van 1 juli van het voorafgaande kalenderjaar tot en met 30 juni van het lopende kalenderjaar in dienst van dezelfde werkgever hebben genoten.

  • Als inkomen zal hierbij tevens worden aangemerkt het gederfde inkomen wegens ziekte, zo althans uitkering krachtens de Ziektewet wordt genoten. Als gederfd daginkomen wordt genomen het bedrag dat ter berekening van de uitkering door het uitvoeringsorgaan is vastgesteld.

  • 16. De vakantietoeslag wordt uitbetaald bij de laatste loonbetaling voor de vakantie, doch uiterlijk op 30 juni van enig jaar.

  • 17. Bij beëindiging der arbeidsverhouding heeft de werknemer recht op een vakantietoeslag van 8% van het inkomen, dat hij in het lopend vakantiejaar heeft genoten, voor zover althans deze vakantietoeslag nog niet werd uitbetaald, alles onverminderd zijn nog resterend recht op vakantietoeslag op grond van zijn dienstverband gedurende het voorafgaande vakantiejaar.

Artikel 24 Korte verzuimen

  • 1. In geval van verzuim, als bedoeld in artikel 1638cb van het Burgerlijk Wetboek, wordt het inkomen niet doorbetaald, behalve in de hierna te noemen bijzondere omstandigheden gedurende de daarbij vermelde tijd:

    • a. bij ondertrouw van de werknemer gedurende een dag;

    • b. bij huwelijk van de werknemer gedurende twee dagen;

    • c. bij huwelijk, 25-, 40- en 50-jarig huwelijk van één der (schoon)ouders, kinderen, kleinkinderen, broers of zusters, gedurende een dag, mits de plechtigheid wordt bijgewoond, bij de huwelijken van zusters en broers van de echtgeno(o)t(e) van de werknemer gedurende één dag, mits de plechtigheid wordt bijgewoond en bij 25- en 40-jarig huwelijk van de werknemer

    • d. bij bevalling van de echtgenote, gedurende de dag van de bevalling en de eerstvolgende normale werkdag;

    • e. bij overlijden van de echtgeno(o)t(e) en/of eigen kind(eren) en/of inwonende (schoon)ouders van de dag van het overlijden tot en met de dag van de begrafenis;

    • f. bij overlijden van één der ouders, stiefouders, schoonouders of aangehuwde kind(eren) gedurende een dag, alsmede gedurende de dag der begrafenis, mits de plechtigheid wordt bijgewoond.

    • g. bij de begrafenis van een der broers, zusters, zwagers, schoonzusters, grootouders van beide zijden of kleinkinderen, gedurende een dag, mits de plechtigheid wordt bijgewoond;

    • h. bij militaire inspectie indien daarvoor door de overheid geen vergoeding gegeven wordt, gedurende een naar billijkheid te berekenen termijn;

    • i. bij uitoefening van de kiesbevoegdheid of bij het vervullen van andere burgerlijke verplichtingen, indien daarvoor door de overheid geen vergoeding wordt verleend, gedurende de daarvoor onvermijdelijk benodigde tijd;

    • j. bij ontslag, wegens slapte in het bedrijf, van een werknemer, die ten minste drie achtereenvolgende maanden in dienst is gedurende één dag voor het zoeken van een andere werkgever;

    • k. bij ongeval over de dag waarop het ongeval plaatsvond;

    • l. indien in de onderneming hieromtrent niets is geregeld, zal de mogelijkheid worden geboden om voor dokters- en specialistenverlof betaald verlof te verkrijgen gedurende maximaal 1,5 respectievelijk 2,5 uur. Met doktersbezoek wordt gelijkgesteld het bezoek aan een tandarts in geval van acute noodzaak.

    • De termijn van 2,5 uur voor het specialistenbezoek wordt verlengd voor de duur van het verzuim indien de noodzaak daartoe door de werknemer wordt aangetoond, door middel van een aantekening van de specialist op het verwijskaartje van de huisarts.

    • m. bij verhuizing van de werknemer op verzoek van de werkgever, éénmaal per jaar een dag vrijaf met behoud van loon.

  • Onder verzuim als bedoeld in dit artikel wordt verstaan het verzuim van de tijd waarin, indien niet verzuimd had moeten worden, zou zijn gewerkt.

  • 3. Bij de toepassing van het bepaalde in dit artikel wordt onder echtgen(o)ot(e) mede verstaan de persoon met wie de werknemer met het oogmerk duurzaam samen te leven een gemeenschappelijke huishouding voert, hetgeen moet blijken uit een notariële mededeling danwel een belastingopgave.

  • 4. Bij de toepassing van het bepaalde in dit artikel zijn de regelingen die van toepassing zijn op pleeg-, klein- of achterkleinkinderen eveneens van toepassing op geadopteerde kinderen.

Artikel 25 Uitkering bij ziekte en overlijden

  • 1. Bij ziekte heeft de werknemer jegens zijn werkgever recht op doorbetaling van zijn netto-inkomen, behoudens de inkomsten uit niet-roostermatig overwerk gedurende maximaal één jaar.

  • Bij ziekte zal één werk-wachtdag gelden, waarop de werknemer slechts aanspraak heeft op doorbetaling van het wettelijk minimumloon. Deze werk-wachtdag vervalt indien de arbeidsongeschiktheid door ziekte twee werkdagen of langer duurt.

  • Onverminderd de in de wet aangegeven verplichte minimale loonbetalingen is de in dit artikel vermelde doorbetaling van het netto-inkomen door de werkgever niet verschuldigd indien:

    • a. de wettelijke ziektegelduitkering wordt geweigerd door het betreffende uitvoeringsorgaan;

    • b. de werkgever zich hiervoor kan baseren op wettelijke bepalingen;

    • c. de werknemer met betrekking tot zijn arbeidsongeschiktheid jegens een of meerdere derden een vordering tot schadevergoeding wegens inkomensderving kan doen gelden. De werknemer zal dit recht op schadevergoeding moeten cederen aan de werkgever, tot het bedrag dat de werkgever aan werknemer moet betalen.

  • In verband met de bepalingen in de Ziektewet en de WUBLZ garandeert het Sociaal Fonds de werknemer het loon indien een ondernemer onmachtig is tot loonbetaling, bijvoorbeeld door faillissement. Deze loongarantie kan eventueel de vorm hebben van een voorschotbetaling voor een ziektewetuitkering, die de werknemer pas na verloop van tijd kan ontvangen.

  • 2. Van het in dit artikel bepaalde kan worden afgeweken, indien in een onderneming reeds regelingen inzake bovenwettelijke uitkeringen gelden, die – hoewel andersluidend – aan het in dit artikel bepaalde ten minste gelijkwaardig kunnen worden geacht.

  • 3. Er is een invaliditeitspensioen ten behoeve van werknemers. Dit invaliditeitspensioen dient als aanvulling op een uitkering krachtens de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekeringen en maakt deel uit van het Bedrijfspensioenfonds voor de Houtverwerkende Industrie.

  • 4. Werknemers die vòòr 1 juli 1994 een WAO-uitkering ontvingen, zullen gedurende de eerste vier jaren een aanvulling daarop ontvangen.

  • De WAO-aanvulling vindt plaats volgens het volgende overzicht:

Arbeidsongeschiktheidsklassesuppletie 1e jaarsuppletie 2e t/m 4e jaar
80 – 100%10%05%
65 – 080%14,25%10,25%
55 – 065%08%05%
45 – 055%05%03%
35 – 045%02%00%
25 – 035%00%00%
15 – 025%00%00%
  • 5. De werknemer die een WAO-uitkering ontvangt van de Bedrijfsvereniging Hout- en Meubelindustrie en Groothandel in Hout heeft in 1996 recht op een eindejaarsuitkering indien hij in 1995 daadwerkelijk een eindejaarsuitkering heeft ontvangen en voorts:

    • niet onder de aanvullingsregeling van artikel 25 lid 4 valt;

    • op 1 december 1996 is ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45/55% of hoger;

    • in 1996 geen recht (meer) heeft op een Verlengde Ziektewet-uitkering (VU-uitkering).

  • Personen die in 1995 op basis van artikel 25 lid 4 een aanvulling op de WAO-uitkering ontvingen op basis van de regeling in lid 4, kunnen na afloop van de aanvullingsperiode alsnog een beroep doen op de eindejaarsuitkering, als bedoeld in dit lid.

  • Bij WAO-dagloon tot f 110,- (per 1 december 1996 ):

arbeidsongeschiktheidsklasseeindejaarsuitkering
45 – 055%f 469,-
55 – 065%f 563,-
65 – 080%f 657,-
80 – 100%f 750,-

Bij een WAO-dagloon van f 110,- of meer (per 1 december 1996):

arbeidsongeschiktheidsklasseeindejaarsuitkering
45 – 055%f 188,-
55 – 065%f 282,-
65 – 080%f 375,-
80 – 100%f 469,-

De genoemde bedragen zijn brutobedragen.

De uitkering wordt rechtstreeks door de (voormalige) werkgever aan de werknemer uitbetaald. Indien de (voormalige) werkgever in de onmogelijkheid verkeert om deze uitkering te doen, kan de werknemer een beroep doen op het Sociaal Fonds.

  • 7. In geval van overlijden van een werknemer zullen diens nagelaten betrekkingen over de periode vanaf de dag van overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand na die, waarin het overlijden plaatsvond, een uitkering ontvangen ten bedrage van het loon dat de werknemer laatstelijk rechtens toekwam.

  • Onder nagelaten betrekkingen1 worden verstaan:

    • a. de langstlevende der echtgenoten, indien de overledene niet duurzaam van de andere echtgenoot gescheiden leefde. Artikel 24 lid 3 is van overeenkomstige toepassing;

    • b. bij ontstentenis van de onder a. bedoelde personen aan de minderjarige wettelijke of natuurlijke kinderen;

    • c. bij ontstentenis van de onder a. en b. bedoelde personen aan degenen ten aanzien van wie de overledene grotendeels in de kosten van het bestaan voorzag en met wie hij in gezinsverband leefde.

Artikel 26 Ongevallenverzekering

  • 1. De werkgever is verplicht voor zijn werknemers een verzekering af te sluiten die een uitkering garandeert in geval van blijvend lichamelijk letsel of dood ten gevolge van een ongeval de werknemers in of buiten dienstverband overkomen.

  • De werkgever dient ter voldoening van deze verplichting deel te nemen aan de door de Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie afgesloten collectieve verzekering.

  • 2. Indien een werknemer in opdracht van de werkgever wordt vervoerd in:

    • a. een door de werkgever ter beschikking gesteld motorvoertuig;

    • b. een motorrijtuig dat voor dat doel door een der medewerknemers beschikbaar is gesteld, is in geval a. de werkgever, die eigenaar is van het betreffende motorvoertuig en in geval b. de medewerknemer, die eigenaar is van het betreffende motorrijtuig, verplicht een ongevallenverzekering af te sluiten voor alle inzittenden, inclusief de bestuurder van het motorvoertuig.

  • De kosten hiervan komen ten laste van de werkgever.

  • De verzekering zal minimaal een dekking geven voor de volgende bedragen per inzittende:

    • a. bij overlijden een uitkering van f 20 000,–;

    • b. bij volledige blijvende invaliditeit een uitkering van f 40 000,–.

  • De werknemer is niet verplicht gebruik te maken van een aan hem ter beschikking gesteld motorrijtuig, indien niet kan worden aangetoond dat een verzekering als hierboven omschreven en de wettelijke verplichte WA-verzekering is afgesloten.

  • 3. De algemene bijzondere voorwaarden van de in lid 1 genoemde collectieve ongevallenverzekering zijn als bijlage 2 opgenomen in deze CAO.1

  • 4. Aan ondernemingen die tenminste een gelijkwaardige verzekering hebben afgesloten wordt de aan het Sociaal Fonds afgedragen premie ten behoeve van de collectieve ongevallenverzekering gerestitueerd. De werknemers hebben in dat geval een aanspraak jegens hun werkgever. Het verzoek om premierestitutie dient te worden gericht aan het Sociaal Fonds onder overlegging van een verzekeringspolis.

Artikel 27 Ziekteverzuimbestrijding

  • 1. Indien een werknemer in de loop van het dienstverband met werkgever gedeeltelijk arbeidsongeschikt ingevolge de WAO mocht geraken, zal werkgever de grootst mogelijke aandacht schenken aan mogelijke herplaatsing van de werknemer in een voor hem geschikte functie.

  • Bij de werving van personeel zal de werkgever – voor zover dat redelijkerwijs in het vermogen ligt – bijzondere aandacht schenken aan het bieden van gelijke kansen voor zowel geheel als gedeeltelijk arbeidsongeschikten.

  • 2. In ieder bedrijf zal een ARBO-promotor worden aangewezen in overleg met de werknemersorganisaties. Bij bedrijven waar een ondernemingsraad is, zal de ondernemingsraad conform de Wet op de Ondernemingsraden in deze functie voorzien.

  • Tot de taak van de arbopromotor behoort:

    • het inventariseren van arborisico's binnen het bedrijf;

    • het bespreken van arborisico's met de bedrijfsleider;

    • het voorstellen van maatregelen om arborisico's te beperken en/of op te heffen, daartoe overleg voeren met werknemers en eventueel afspraken maken met leidinggevenden en externe instanties, zoals bijvoorbeeld de arbodienst.

    • De betreffende functionarissen hebben recht op scholing, in overleg met de werkgever. Het Sociaal Fonds zal de kosten van scholing subsidiëren.

Artikel 28 Vakraad voor de Houtverwerkende Industrie

  • 1. Er is een Vakraad voor de Houtverwerkende Industrie, p/a Reitseplein 1, Postbus 90154, 5000 LG Tilburg.

  • 2. De Vakraad is steeds bevoegd kennis te nemen van geschillen en verzoeken om advies of toestemming, indien deze taak bij deze CAO aan hem is opgedragen. Tot zijn taken behoren in ieder geval:

    • a. het geven van een bindend advies in alle geschillen, welke tussen een werkgever en een werknemer inzake de uitlegging van de CAO kunnen ontstaan, en welke op verzoek van beide partijen voor een uitspraak worden voorgelegd aan de Vakraad;

    • b. het beoordelen van een geschil op grond van artikel 15 lid 5;

    • c. het verlenen van toestemming naar aanleiding van een schriftelijk verzoek op grond van artikel 15 lid 8;

    • d. het verlenen van ontheffingen inzake structureel overwerk op grond van artikel 19 lid 2.

  • 3. De Vakraad bestaat uit twee leden, één benoemd door de contracterende werkgeversorganisaties en één door de contracterende werknemersorganisaties. De Vakraad wordt voorgezeten door een onafhankelijke voorzitter/secretaris. Deze draagt er zorg voor dat alle stukken die aan de Vakraad worden voorgelegd, terstond aan de overige leden van de Vakraad worden gezonden.

  • De leden 4 tot en met 10 van dit artikel zijn in het bijzonder van toepassing op de procedure die leidt tot een bindend advies.

  • 4. Geschillen worden geacht te zijn ontstaan op het ogenblik, waarop door een der betrokken partijen uitdrukkelijk een zaak als geschil wordt beschouwd. Aan de secretaris van de Vakraad moet binnen zes weken na het ontstaan van een geschil schriftelijk daarvan kennis worden gegeven. Door deze schriftelijke kennisgeving wordt de behandeling van het geschil aanhangig gemaakt.

  • Bij overschrijding van de termijn van zes weken is de Vakraad desondanks bevoegd, na inwinning van nadere informatie omtrent de reden van deze overschrijding, alsnog tot behandeling van de zaak over te gaan.

  • 5. De Vakraad kan partijen oproepen voor een openbare zitting, teneinde nadere informatie van partijen te verkrijgen. Partijen kunnen zich tijdens de zitting doen vertegenwoordigen of doen bijstaan.

  • 6. De Vakraad neemt uiterlijk binnen 2 weken nadat een openbare zitting heeft plaatsgevonden een beslissing. Indien een geschil of advies-aanvraag schriftelijk wordt afgehandeld, neemt de Vakraad uiterlijk binnen 4 weken na ontvangst van het schriftelijke verzoek een beslissing. Deze termijn kan eventueel met 4 weken worden verlengd, indien de Vakraad van oordeel is dat nadere informatie noodzakelijk is, of zo veel langer als redelijkerwijs nodig is om deze aanvullende informatie te vergaren.

  • 7. Indien de Vakraad niet tot een beslissing kan komen, wijzen beide arbiters een onafhankelijke derde arbiter aan.

  • Indien de Vakraad niet tot de aanwijzing van een onafhankelijke derde arbiter kan komen, heeft de partij die de zaak aanhangig heeft gemaakt bij de Vakraad de mogelijkheid het geschil aanhangig te maken bij de bevoegde kantonrechter.

  • 8. De beslissing van de Vakraad wordt schriftelijk vastgesteld door de voorzitter/secretaris en na goedkeuring ondertekend door de beide arbiters. Vervolgens wordt de beslissing aangetekend aan elk der partijen verzonden. De beslissing vermeldt de gronden waarop zij berust.

  • 9. De uitspraak van de Vakraad laat onverlet de bevoegdheid van de burgerlijke rechter om een bindend advies marginaal te toetsen.

  • 10. Enige bevoegdheid van een ander orgaan terzake mag door de Vakraad niet terzijde worden gesteld of doorkruist.

Onderstaand lid is van toepassing op de werkzaamheden van de Vakraad, voorzover deze werkzaamheden niet voortvloeien uit de taak zoals omschreven in lid 2 sub a.

  • 11. De Vakraad neemt uiterlijk binnen 4 weken na ontvangst van een daartoe strekkend verzoek een beslissing. Deze termijn kan eventueel met 4 weken worden verlengd, indien de Vakraad van oordeel is dat nadere informatie noodzakelijk is, of zo veel langer als redelijkerwijs nodig is om deze aanvullende informatie te vergaren.

Artikel 29 Sociaal Fonds

  • 1. De Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie is van toepassing op alle ondernemingen, zoals genoemd in artikel 1 van deze CAO.

  • 2. De werkgever betaalt 0,3% van de in het voorgaande jaar in zijn onderneming uitbetaalde bruto loonsom Sociale Verzekeringen aan de Stichting.

  • De statuten van de Stichting bevatten een bepaling krachtens welke belanghebbenden de mogelijkheid wordt geboden zich te vergewissen van de juiste besteding van de ter beschikking komende gelden.

  • 3. De ter beschikking komende gelden zullen door de Stichting worden gebruikt ter bestrijding van de kosten verbonden aan:

    • a. het financieren van de kosten verbonden aan de Vakraad

    • b. de werkzaamheden van de werknemers- en werkgeversorganisaties, voortvloeiende uit het deelnemen aan de vakopleidingsorganen, de scholing en vorming ten behoeve van in beginsel iedere werknemer vallende onder de loonbepalingen van de CAO;

    • c. de aan de ondernemingen in het belang van goede arbeidsverhoudingen te verlenen diensten, waaronder begrepen het bevorderen van het goed functioneren van ondernemingsraden en andere vormen van overleg binnen de ondernemingen;

    • d. het geven van voorlichting en informaties over bepalingen uit de CAO terzake van de arbeidsvoorwaarden;

    • e. de zakelijke voorlichting over de CAO;

    • f. het geheel of gedeeltelijk egaliseren, financieren en/of subsidiëren van activiteiten en projecten ter stimulering van werkgelegenheid, opleiding en ontwikkeling van jeugdigen en ouderen in de bedrijfstak;

    • g. het verrichten en publiceren van onderzoek naar de gevolgen van door partijen bij het CAO-overleg gemaakte afspraken in het belang van iedere werknemer, vallend onder de werkingssfeer van eerdergenoemde CAO;

    • h. het verrichten en publiceren van onderzoek naar het totstandbrengen en uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemers;

    • i. het innen en beheren van gelden ter financiering van de vorengenoemde doeleinden en de werkzaamheden van de stichting;

    • j. het collectief afdekken van de risico's volgend uit de artikelen 25 lid 1 en 5, 26 lid 1 van de CAO;

    • k. het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang.

  • 4. De statuten van deze Stichting maken onderdeel uit van deze CAO.

Artikel 30 Sociaal jaarverslag

  • 1. De werkgever is verplicht, daar waar de Wet op de Ondernemingsraden van toepassing is, éénmaal per jaar schriftelijk die feitelijke gegevens te verstrekken, waaruit het gevoerde algemene beleid ten aanzien van sociale (personeels)zaken blijkt.

  • Dit jaarverslag zal zoveel mogelijk gebaseerd zijn op het in bijlage 3 van de CAO aangegeven model en zal aan ieder personeelslid ter beschikking worden gesteld.

  • 3. De in de voorgaande leden bedoelde verslagen zullen geen gegevens bevatten van individuele, persoonlijke aard, noch gegevens die op enigerlei wijze de privacy van personeelsleden in gevaar zouden kunnen brengen.

Artikel 31 Economisch en sociaal overleg

Werkgelegenheid in de onderneming:

  • a. Ondernemingen met een ondernemingsraad zijn verplicht om op verzoek van de gekozen leden in de ondernemingsraad, in het kader van de bespreking van de algemene gang van zaken in de onderneming, een duidelijk inzicht in de toekomstverwachtingen op kortere en langere termijn ten aanzien van de werkgelegenheid, zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin, te verschaffen.

  • b. In ondernemingen met in de regel ten minste 50 en ten hoogste 100 werknemers, zal op verzoek van de meerderheid van de werknemers een overlegorgaan ingesteld worden, waarmee de toekomstverwachtingen op kortere of langere termijn ten aanzien van de werkgelegenheid in de onderneming besproken worden. Het overlegorgaan bestaat uit de bestuurder van de onderneming als voorzitter en drie tot vijf door de werknemers rechtstreeks uit hun midden gekozen andere leden.

  • Een en ander onverlet de Wet op de Ondernemingsraden.

  • Het overlegorgaan legt zijn werkwijze in een reglement vast. Onder onderneming wordt verstaan: de onderneming, als gedefinieerd in de Wet op de Ondernemingsraden.

  • d. Indien de werknemersorganisaties het noodzakelijk achten, hebben zij het recht aan de ondernemingen het verzoek te richten om een gesprek te hebben over de werkgelegenheid.

Artikel 34 Fusie en bedrijfssluiting of reorganisatie

  • 1. De werkgever, die overweegt een fusie aan te gaan of een bedrijf danwel een bedrijfsonderdeel te sluiten, zal bij het nemen van zijn beslissing de sociale consequenties daarvan betrekken en de SER-fusiegedragsregels in acht nemen, ook wanneer bij de onderneming minder dan 100 werknemers werkzaam zijn.

  • 2.

    • a. In verband hiermee zal de werkgever zo spoedig mogelijk, maar in elk geval voor dat definitieve besluiten genomen worden, met de werknemersorganisaties in gezamenlijk overleg treden over de voorgenomen besluiten.

    • b. Aansluitend hieraan zal de werkgever de overwogen maatregelen en de daaruit eventueel voor de werknemers voortvloeiende gevolgen bespreken met de werknemersorganisaties.

  • 3. Inzake de gevolgen, welke voor de werknemers of een aantal werknemers in verband met de fusie of bedrijfssluiting te verwachten zijn, zal de werkgever in overleg met de werknemersorganisaties, een sociaal plan opstellen waarin wordt aangegeven met welke belangen van de werknemers in het bijzonder rekening dient te worden gehouden en welke voorzieningen in verband daarmede moeten worden getroffen.

Artikel 35 Medisch onderzoek

Werknemers van 40 jaar en ouder hebben het recht zich eenmaal per drie jaar te laten onderwerpen aan een medisch onderzoek door een bedrijfsgezondheidsdienst of een specialist.

De kosten, verbonden aan dit onderzoek, zullen gedragen worden door de onderneming.

Artikel 36 Vervroegd uittreden/pensioenvoorziening

De mogelijkheid voor werknemers om voor hun 65e verjaardag met werken op te houden is in een afzonderlijke CAO geregeld.

Nadere voorwaarden zijn opgenomen in het reglement van de betrokken bedrijfspensioenregeling.

AANBEVELINGEN

  • 1. Introductie

  • Partijen bevelen de werkgevers aan om bij indiensttreding van nieuwe werknemers voor een goede introductie zorg te dragen.

  • Vakopleiding jeugdigen

  • Partijen bevelen de werkgevers aan om jeugdige werknemers, die bij hen in dienst zijn, in staat te stellen een vakopleiding te volgen.

  • Partijen bevelen werkgevers voorts aan bij hun aannamebeleid voorrang te geven aan jeugdigen, die reeds een vakopleiding volgen c.q. willen gaan volgen.

PROTOCOLLEN

  • 3. Protocol Spaarloonregeling

  • Indien de werknemer daartoe verzoekt is de werkgever verplicht om een spaarloonregeling voor betrokken werknemer te treffen.

  • Terzake zal een informatieservice worden opgezet vanuit het Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie, door middel van een wegwijzer naar de verschillende mogelijkheden in het kader van de spaarloonregeling.

BIJLAGE 1

MODEL-ARBEIDSOVEREENKOMST

Tussen (werkgever)

en (werknemer)

is de navolgende overeenkomst gesloten.

De werkgever bevestigt dat de werknemer per

bij de onderneming in dienst is/is aangesteld in de functie van 1

De werknemer is als zodanig ingedeeld in loongroep ,

vermeld in de Collectieve Arbeidsovereenkomst.

Als proeftijd geldt een termijn van maand(en),

eindigende 1

Het overeengekomen bruto-loon bedraagt f per maand/per vier weken/per week.

Ingaande is/wordt de werknemer opgenomen in het pensioenfonds.

Datum:

(handtekening werknemer) (handtekening werkgever)

BIJLAGE 3

MODEL SOCIAAL JAARVERSLAG

Richtlijn bij artikel 30

  • A. Stand van zaken in de onderneming.

  • Een beknopt en begrijpelijk overzicht van de stand van zaken in de onderneming. Een terugblik en prognose.

  • Vermeld kunnen worden: de (index)cijfers van de ontwikkeling van de omzet van de rentabiliteit, van de loonsom. Eventueel wijzigingen in de organisatie van de onderneming.

  • B. Personeelsbestand.

  • Cijfers van de personeelsbezetting, wijzigingen daarin. Promoties, vacatures, ziekteverzuim.

  • C. Beloning personeel.

  • CAO-wijzigingen, veranderingen in de beloningssystematiek, prestatiebeloning.

  • D. Communicatie.

  • Voorzover van toepassing: relaas van personeelsoverleg, OR- of kernraadvergaderingen, contacten met vakbondsvertegenwoordigers.

  • E. Resterende gegevens.

  • Pensioen- en spaarregelingen, sociaal fonds, woningregelingen, reis- en onkostenvoorzieningen.

Het sociaal jaarverslag wordt niet eerder gepubliceerd dan het verslag aan de aandeelhouders.

Overnemen van de gehele of gedeeltelijke inhoud van het sociaal jaarverslag in publiciteitsmedia kan alleen met toestemming van de directie van de onderneming.

BIJLAGE 4

MODEL SPECIFICATIE BRUTO-NETTO LOONBEREKENING

CAO basis-uurloon f x uurf
Vakbekwaamheidstoeslag %f
  
Diensttijdtoeslagf
Diplomatoeslagf
EHBO-toeslagf
 +
Grondloon per weekf
  
Overwerktoeslag % over uur x basislooon per uur=f
Overwerktoeslag % over uur x basisloon per uur=f
Ploegentoeslag % over grondloon per week=f
Compensatie premie ongevallenverzekeringf
 +
 f
  
Af: premie bedrijfspensioenfondsf
 
 fA
  
VUT-premie: x% 
100% + x%=f
 
Bruto-loon voor sociale verzekeringen (= 100%)fB
Overhevelingstoeslagf
 +
 f
  
Af: Ziekenfondswet % = f  
WW % =f  
WAO %  
(over B minus franchise)f  
+  
f  
Loonheffingf  
Premie ongevallenverzekeringf  
 +
 f
 
Uitbetalen:f

BIJLAGE 7

BIJDRAGEREGELING KINDEROPVANG

Een financiële tegemoetkoming kan worden verkregen in de kosten van kinderopvang.

  • Onder kinderopvang wordt verstaan de voorschoolse opvang van kinderen in de leeftijd van 0-4 jaar. Het dient te gaan om kinderen van alle medewerkers met gezinsverantwoordelijkheid, voor zover deze medewerkers althans vallen onder de werkingssfeer van de CAO.

De kinderopvang kan plaatsvinden middels een particuliere plaats in een gesubsidieerd of particulier erkend kinderdagverblijf.

De hoogte en de duur van de tegemoetkoming worden vastgesteld door het bestuur van het Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie op basis van de volgende criteria:

  • a. de maximale vergoeding bedraagt f 100,– per maand;

  • b. de vergoeding mag niet hoger zijn dan de werkgeversbijdrage;

  • c. wanneer ook een vergoeding wordt genoten zijdens de werkgever van de partner, dan wordt de vergoeding verlaagd naar maximaal f 50,– per maand.

In zijn beleid zal het bestuur onder meer rekening houden met de hoogte van de eigen ouderbijdrage, die wordt vastgesteld conform de ouderbijdragetabel van het Ministerie van VWS. Daarnaast zal het bestuur bij de toekenning van de bijdrage (NB: deze betreft niet de ouderbijdrage) ook moeten letten op de daarvoor beschikbare geldmiddelen.

Een belangrijke voorwaarde voor het eventueel verkrijgen van een tegemoetkoming is dat de aanvrage door de werkgever en de werknemer gezamenlijk wordt ingediend.

In de aanmelding dient te worden aangegeven:

  • om hoeveel kinderen het gaat;

  • de geboortedata van de kinderen;

  • de wijze van kinderopvang;

  • de ingangsdatum, omvang en duur (hoeveel dagen, hoeveel uur per dag en voor welke periode);

  • de hoogte van de eigen ouderbijdrage;

  • de hoogte van de eventueel door de werkgever gegeven tegemoetkoming.

Nadat deze basisgegevens aan het secretariaat van het Sociaal Fonds zijn verstrekt, zal nader met u contact worden opgenomen.

BIJLAGE 8

STATUTEN VAN DE STICHTING SOCIAAL FONDS VOOR DE HOUTVERWERKENDE INDUSTRIE

Artikel 1 Naam en zetel

De stichting draagt de naam: „Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie". Zij is gevestigd te Tilburg.

Artikel 2 Doel

Het doel van deze stichting is het bevorderen van de goede arbeidsverhoudingen in en het geheel of gedeeltelijk doen financieren en subsidiëren van activiteiten, gericht op het in sociaal-economisch opzicht optimaal functioneren van de bedrijfstakken, vallende onder de bepalingen van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie.

Binnen de doelstelling van de stichting valt het bevorderen van:

  • a. het financieren van de kosten verbonden aan de Vakraad voor de Houtverwerkende Industrie;

  • b. de werkzaamheden van de werknemers- en werkgeversorganisaties, voortvloeiende uit het deelnemen aan de vakopleidingsorganen, de scholing en vorming ten behoeve van in beginsel iedere werknemer vallende onder de loonbepalingen van bovengenoemde CAO;

  • c. de aan de ondernemingen in het belang van goede arbeidsverhoudingen te verlenen diensten, waaronder begrepen het bevorderen van het goed functioneren van ondernemingsraden en andere vormen van overleg binnen de ondernemingen;

  • d. het geven van voorlichting en informaties over bepalingen uit de CAO voor de Houtverwerkende Industrie terzake van de arbeidsvoorwaarden;

  • e. de zakelijke voorlichting over de CAO;

  • f. het geheel of gedeeltelijk egaliseren, financieren en/of subsidiëren van activiteiten en projecten ter stimulering van werkgelegenheid, opleiding en ontwikkeling van jeugdigen en ouderen in de bedrijfstak;

  • g. het verrichten en publiceren van onderzoek naar de gevolgen van door partijen bij het CAO-overleg gemaakte afspraken in het belang van iedere werknemer, vallend onder de werkingssfeer van eerdergenoemde CAO;

  • h. het verrichten en publiceren van onderzoek naar het totstandbrengen en uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemers;

  • i. het innen en beheren van gelden ter financiering van de vorengenoemde doeleinden.

  • j. het garanderen van de loonbetaling gedurende de eigen risicoperiode in het kader van de Ziektewet, indien de werkgever onmachtig is om de loonbetaling te verrichten, bijvoorbeeld door faillissement.

  • k. het garanderen van eindejaarsuitkeringen voor werknemers met een WAO-uitkering in het kader van bovenwettelijke afspraken terzake.

  • l. het uitvoeren van de kinderopvangregeling, die is opgenomen in de CAO voor de Houtverwerkende Industrie;

  • m. het collectief afdekken van de risico's volgend uit artikel 26 lid 1 van de CAO.

Artikel 3 Bestuur

Het bestuur bestaat uit zes leden.

Artikel 4 Adviseurs en waarnemers

De bestuursleden kunnen zich in de vergadering van het bestuur laten bijstaan door adviseurs.

Indien door de minister van Sociale Zaken de wens daartoe te kennen wordt gegeven, wordt in overleg tussen het bestuur en de minister een waarnemer benoemd. De waarnemer is gerechtigd alle vergaderingen van het bestuur bij te wonen. De waarnemer ontvangt alle door het bestuur te behandelen stukken.

Artikel 5 Benoeming van leden van het bestuur

De leden van het bestuur en voor ieder van hen een vaste plaatsvervanger, worden benoemd door:

  • a. de gezamenlijke werkgeversorganisaties, te weten de Vereniging HAS, Vereniging van Nederlandse Borstelfabrikanten, de Nederlandse Emballage- en Palletindustrie Vereniging EPV en de Nederlandse Vereniging van Klompenfabrikanten, die drie leden en hun plaatsvervangers benoemen;

  • b. de gezamenlijke werknemersorganisaties, te weten de Bouw- en Houtbond FNV en de Hout- en Bouwbond CNV, die drie leden en hun plaatsvervangers benoemen.

Artikel 6 Zittingsduur

De leden van het bestuur en hun plaatsvervangers worden benoemd voor een periode van drie jaar.

Aftredende bestuursleden en hun plaatsvervangers komen voor herbenoeming in aanmerking. Voor benoeming of herbenoeming komen niet in aanmerking zij die de leeftijd van vijfenzestig jaar zijn gepasseerd.

De leden van het bestuur en hun plaatsvervangers die voor de eerste keer benoemd worden, kunnen eventueel een kortere zittingsperiode dan drie jaar hebben.

Artikel 7 Einde lidmaatschap

Het lidmaatschap van een lid van het bestuur eindigt door:

  • a. afloop van een periode van drie jaar als aangegeven in artikel 6;

  • b. overlijden;

  • c. schriftelijk bedanken;

  • d. intrekking van het lidmaatschap door de organisaties welke het lid hebben benoemd.

Artikel 8 Voorzitter en vice-voorzitter

Telkenjare wijst het bestuur uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter aan, met dien verstande dat, indien het voorzitterschap wordt bekleed door één van de leden benoemd door de gezamenlijke werkgeversorganisaties, bedoeld in artikel 5, het vice-voorzitterschap wordt bekleed door één van de leden, benoemd door de gezamenlijke werknemersorganisaties, bedoeld in artikel 5 en omgekeerd.

Het voorzitterschap en het vice-voorzitterschap zal afwisselend worden bekleed door een bestuurslid benoemd door de gezamenlijke werkgeversorganisaties bedoeld in artikel 5 en een bestuurslid benoemd door de gezamenlijke werknemersorganisaties bedoeld in artikel 5.

De algemene vertegenwoordigingsbevoegdheid voor de stichting berust bij voorzitter en vice-voorzitter gezamenlijk, behoudens de bevoegdheid van het bestuur om voor bepaalde (groepen van) gevallen speciale machtigingsvoorzieningen te treffen.

Artikel 9 Quorum en stemming

  • 1. Voor het houden van vergaderingen en het nemen van besluiten is de aanwezigheid vereist van ten minste twee door de werkgeversorganisaties en ten minste twee door de werknemersorganisaties aangewezen bestuursleden.

  • 2. De bestuursleden benoemd door de organisaties bedoeld in artikel 5 onder a., brengen bij stemming ieder evenveel stemmen uit als ter vergadering bestuursleden benoemd door de organisaties bedoeld in artikel 5 onder b., aanwezig zijn en omgekeerd.

  • 3. Stemmingen kunnen plaatsvinden zonder dat een vergadering wordt gehouden, mits dit schriftelijk geschiedt. In dat geval kan een besluit slechts met éénstemmigheid worden genomen.

Artikel 10 Staken der stemmen

Bij het staken der stemmen wordt in een volgende vergadering welke ten hoogste één maand later plaatsvindt, andermaal over hetzelfde onderwerp gestemd. Staken de stemmen in tweede instantie wederom, dan wordt over het betreffende onderwerp een bindende uitspraak gevraagd aan een nader te benoemen commissie ad hoc van drie personen.

Artikel 11 Huishoudelijk reglement

Het bestuur kan een huishoudelijk reglement vaststellen, waarvan de bepalingen niet in strijd mogen zijn met deze statuten.

Artikel 12 Secretariaat en penningmeesterschap

Het bestuur benoemt, al dan niet uit zijn midden, een secretaris en een penningmeester dan wel een secretaris/penningmeester.

Artikel 13 Financiën

  • 1. De middelen van de stichting bestaan uit:

    • a. het stichtingskapitaal;

    • b. bijdragen, die door de ondernemers in de bedrijfstakken vallende onder de bepalingen van de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de Houtverwerkende Industrie worden verstrekt, ingevolge het terzake bepaalde in evengenoemde overeenkomsten;

    • c. eventuele andere baten.

  • 2. De begroting van inkomsten en uitgaven wordt ter kennisneming toegezonden aan de organisaties genoemd in artikel 5.a. en b. en kan door het bestuur worden goedgekeurd, indien binnen één maand na toezending van deze organisaties geen schriftelijke bezwaren zijn ontvangen.

Artikel 14 Beheer en administratie

De gelden van de stichting worden door het bestuur beheerd. De administratie en de wijze van inning van de bijdragen, verschuldigd aan de stichting, worden door het bestuur geregeld.

Het bestuur is ook ingeval van delegatie van een of meer van haar taken aan een uitvoerend orgaan verantwoordelijk voor het administratief en geldelijk beheer.

Artikel 15 Besteding der gelden

De ter beschikking gekomen gelden zullen door de stichting worden gebruikt ter bestrijding van de kosten verbonden aan:

  • a. het financieren van de kosten verbonden aan de Vakraad voor de Houtverwerkende Industrie;

  • b. de werkzaamheden van de werknemers- en werkgeversorganisaties, voortvloeiende uit het deelnemen aan de vakopleidingsorganen, de scholing en vorming ten behoeve van in beginsel iedere werknemer vallende onder de loonbepalingen van bovengenoemde CAO;

  • c. de aan de ondernemingen in het belang van goede arbeidsverhoudingen te verlenen diensten, waaronder begrepen het bevorderen van het goed functioneren van ondernemingsraden en andere vormen van overleg binnen de ondernemingen;

  • d. het geven van voorlichting en informaties over bepalingen uit de CAO voor de Houtverwerkende Industrie terzake van de arbeidsvoorwaarden;

  • e. de zakelijke voorlichting over de CAO;

  • f. het geheel of gedeeltelijk egaliseren, financieren en/of subsidiëren van activiteiten en projecten ter stimulering van werkgelegenheid, opleiding en ontwikkeling van jeugdigen en ouderen in de bedrijfstak;

  • g. het verrichten en publiceren van onderzoek naar de gevolgen van door partijen bij het CAO-overleg gemaakte afspraken in het belang van iedere werknemer, vallend onder de werkingssfeer van eerdergenoemde CAO;

  • h. het verrichten en publiceren van onderzoek naar het totstandbrengen en uitvoeren van maatregelen ter verbetering van de arbeidsomstandigheden van de werknemers;

  • i. het innen en beheren van gelden ter financiering van de vorengenoemde doeleinden en de werkzaamheden van de stichting.

  • j. het garanderen van de loonbetaling gedurende de eigen risicoperiode in het kader van de Ziektewet, indien de werkgever onmachtig is om de loonbetaling te verrichten, bijvoorbeeld door faillissement.

  • k. het garanderen van eindejaarsuitkeringen voor werknemers met een WAO-uitkering in het kader van bovenwettelijke afspraken terzake.

  • l. het uitvoeren van de kinderopvangsregeling, die is opgenomen in de CAO voor de Houtverwerkende Industrie;

  • m. het collectief afdekken van de risico's volgend uit artikel 26 lid 1 van de CAO.

Met betrekking tot de besteding van de aangevraagde gelden is de aanvrager verplicht om vooraf een begroting bij het bestuur in te dienen.

De toewijzing van gelden geschiedt telkens voor één jaar. Voorts zal jaarlijks aan het bestuur van de stichting verantwoording omtrent de besteding van de ontvangen middelen worden afgelegd. De ontvangen verantwoordingen worden opgenomen in de door de stichting over te leggen rekening en verantwoording als bedoeld in artikel 17.

Artikel 16

Omtrent de beslissing van het bestuur over toekenning van de gelden kan geen beroep worden ingesteld, onverlet de mogelijkheid een nieuwe aanvraag in te dienen.

Artikel 17

Jaarlijks legt het bestuur omtrent het gevoerde beleid een rekening en verantwoording, gecontroleerd door een externe register-accountant, over aan de organisaties genoemd in artikel 5.a. en b. Deze rekening en verantwoording kan door het bestuur worden goedgekeurd indien binnen één maand na toezending van de betreffende organisaties geen schriftelijke bezwaren zijn ontvangen.

Artikel 18 Duur van de stichting

De stichting is aangegaan voor onbepaalde tijd.

Artikel 19 Statutenwijziging en ontbinding

  • 1. Wijziging van de statuten kan slechts plaatsvinden door het bestuur nadat een voorstel daartoe door het bestuur aan de gezamenlijke werkgeversorganisaties en werknemersorganisaties genoemd in artikel 5, is toegezonden en op voorwaarde dat binnen één maand na toezending geen schriftelijke bezwaren zijn ontvangen.

  • 2. De stichting wordt geacht te zijn ontbonden, indien hetzij de werkgeversorganisaties, hetzij de werknemersorganisaties alle door hen benoemde bestuursleden ontslaan onder mededeling aan de stichting, dat de daardoor ontstane vacatures niet zullen worden vervuld.

  • Het bestuur blijft in functie tot de liquidatie van de stichting door dit college is voltooid en geeft een bestemming aan het vermogen der stichting.

  • Deze bestemming moet zoveel mogelijk in overeenstemming zijn met het doel van de Stichting.

III. Het is de werkgever toegestaan om in het kader van een verzoek om ontheffing als bedoeld in artikel 8, derde lid, van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945, af te wijken van de onder II opgenomen bepaling(en) houdende een mutatie van het loon voorzover de onverkorte toepassing van die bepaling(en) de verlening van een ontheffing in de weg zou staan om reden dat de personeelskosten van de betrokken onderneming onvoldoende zijn gematigd.

IV. Indien en voor zover de onder II opgenomen bepalingen strijdig zijn met (mede) ter zake van de vaststelling van lonen en/of andere arbeidsvoorwaarden bij of krachtens de wet gestelde of te stellen regelen, prevaleren deze regelen.

V. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na die van publicatie in de Nederlandse Staatscourant.

VI. Dit besluit wordt gepubliceerd door plaatsing in een bijvoegsel bij de Nederlandse Staatscourant.

's-Gravenhage, 16 december 1996

A. van Dijk

AANHANGSEL:

Bijlage 2

ALGEMENE EN BIJZONDERE VOORWAARDEN VAN DE COLLECTIEVE ONGEVALLENVERZEKERING

Verzekeringnemer: Stichting Sociaal Fonds voor de Houtverwerkende Industrie.

Verzekerden: Verzekerd zijn de werknemers van de ondernemingen die vallen onder de werkingssfeer van de CAO voor de Houtverwerkende Industrie. Hieronder zijn mede begrepen vakantie- en uitzendkrachten/seizoenwerkers en stagiaires.

Verzekerde bedragen: f 27 500,– ingeval van overlijden ten gevolge van een ongeval; f 55 000,– ingeval van blijvende invaliditeit. met gedeeltelijke uitkering in geval van gedeeltelijke invaliditeit ten gevolge van een ongeval.

Condities: Voorwaarden Persoonlijke Ongevallenverzekering (PO-89) met de Bijzondere Voorwaarden (CPO-90) artikel 3, 4 en 5.

Bijzondere voorwaarden:

  • 3. Onder deze verzekering zijn uitsluitend verzekerd personen die ouder zijn dan 16 jaar, doch de 70-jarige leeftijd nog niet hebben bereikt, op voorwaarde dat zij niet lijden aan een bestaande ziekte, kwaal of lichaamsgebrek. Voor personen met bestaande lichaamsgebreken en/of kwalen is deze verzekering eveneens van kracht, doch in dat geval is het bepaalde in artikel 4 van deze bijzondere voorwaarden van toepassing.

  • 4. Indien een ziekte, kwaal of gebrek een nadelige invloed heeft op het ontstaan van een ongeval of ongevalsletsel of op het verloop van het genezingsproces, dan zal terzake van het ongeval niet meer worden uitgekeerd dan het geval zou zijn wanneer de verzekerde niet aan die ziekte, kwaal of dat gebrek zou hebben geleden.

  • 5. Per verzekerde zullen nimmer hogere bedragen gelden dan f 400 000,– in geval van overlijden en f 800 000,– in geval van algehele blijvende invaliditeit.

  • De maximale vergoeding per één en hetzelfde vervoermiddel zal nimmer meer bedragen dan f 4 000 000,–.


XNoot
1

De Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag bijft onverkort van toepassing.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Algemeen verbindendverklaring heeft geen terugwerkende kracht.

XNoot
1

Art. 1639l BW blijft onverkort van toepassing.

XNoot
1

Zie aanhangsel.

XNoot
1

Indien het een tijdelijk dienstverband betreft, toevoegen: „voor de duur van ".

XNoot
1

Alleen invullen indien een kortere proeftijd dan acht weken wordt overeengekomen.

Naar boven